Johan Michel Dautzenberg 1808-1869(1935)–A.-E. van Beughem– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 219] [p. 219] Mijne in- en uitgangen Mijn dorp heeft eene grijze kerk Met heldren koor en spitsen toren Een gulden kraaier siert het zwerk, Twee dubbelpoorten zien naar voren; Des zondags stroomt het volk er in Om preêk en zang te hooren, En keert naar huis met vromen zin, Een volk van God verkoren. Mijn vader heeft 'ne wijde schuur Met zegenrijken zwaluwnesten, En door den langen leemen muur Trekt eene poort van zuid naar westen; Vol koren en vol haver ligt De schuur gelijk den besten ‘Doe, jongen, immer dijnen plicht, En tracht dij hier te vesten.’ Mariekens woning is niet groot; De gevel draagt twee heldre ramen Om 't vleugeldeurken slingren bloot Twee fijne wingertranken samen. Ik sluip er somtijds in en uit, En zal mij dies niet schamen; Mijn vader zegt ja overluid: ‘Die meid moet dij betamen.’ Elsene-Brussel, Mei 1866 (MAM 1867, p. 206). Vorige Volgende