Johan Michel Dautzenberg 1808-1869(1935)–A.-E. van Beughem– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 214] [p. 214] Het wederzien Als wij verlaten land en liên, Dan zeggen wij tot wederzien! De hope brengt in gulden licht Ons beetre dagen voor 't gezicht; Als wij verlaten land en liên Dan zeggen wij tot wederzien! En wen de lente rechtsom draait, De lieve rozenschaar verwaait, Wen 't vogelschoor met zang en lied Op reize vlerken henenvliedt, En dorre blâren medevliën, En schiet nu weêr der blijdschap kiem, En wen de jeugd te scheiden denkt, Heur boot of zeil als henen zwenkt, Te sturen in der droomen land; - Dan weenen wij op duin en strand, Zoo lang wij 't witte zeil bespiën En vragen nog: tot wederzien? En wen de vreugd ten afscheid treedt En niets ons laat dan wee en leed - Dan vat het hart ook aardsche kracht En schept zich iets, dat glimt en lacht, En schiet nu weêr der blijdschap kiem, Spreek dan ter vreugd: tot wederzien! Ibid. p. 329 (naar Mw. Luise von Plönnies: Die sieben Raben). Vorige Volgende