Katoen van cel tot weefsel
(1927)–Isidoor van Beugem– Auteursrecht onbekend
[pagina 40]
| |
1o Lijnwaadkruising: Bij deze kruising, die slicht, effen of plat goed levert, gaat de inslag afwisselend onder en boven den kettingdraad. Deze kruising heet bij 't katoen calicot, bij 't vlas lijnwaad, bij de wolle moeseline en bij de zijde taffetas. Men telt dan nog deze afleidingen ‘gros de tour’, turquoise, popeline, reps, cordelet. 2o Keperkruising: Hierbij worden kepertjes gevormd, waarvan de richting een diagonaal van 45° met de ketting en den inslag vormt. Als ondersoorten treft men hier aan: dubbele serge, chevrons, ruiten, enz. 3o Satijn: weefsel, dat zich kenmerkt door zijn effen rechten kant, verkregen door een regelmatige schikking van de opkomende punten. Men heeft dan verder nog geribde en streepstoffen: de ribbetjes kunnen liggen in de richting van den ketting of van den inslag; in het eerste geval spreekt men van ‘cannelé’, in het tweede van reps. De streepstoffen worden eenvoudig bekomen door afwisseling van kleur bij ketting of inslag. De gedaamde weefsels, de gebloemde of weefsels met allerlei versieringen worden verkregen door de verbinding van vierkanten of blokken. Met de Jacquardgetouwen is de verscheidenheid van deze weefsels schier oneindig. |
|