| |
| |
| |
Hoofdstuk 18
Huug, ongerust en met een nerveuze rimpel boven z'n ogen, ijsbeert ongedurig heen en weer voor de Hut.
‘Jongen, ga alsjeblieft zitten of doe iets,’ verzoekt Anneke zuchtend.
‘'t Is zo niets voor Dé,’ openbaart hij voor de zesde keer, ‘om er zo tussenuit te trekken.’
‘Ze zal wat vergeten hebben dat ze even in Laren moest halen,’ komt Loet nuchter.
‘Onzin...’
‘Waarom onzin?’ vindt nu ook Emy, ‘laten we alsjeblieft verstandig blijven. Het lijkt me volkomen logisch wat Loet zegt, temeer waar de honden mee zijn. Als er werkelijk iets was gebeurd...’
‘Schei uit!’ smeekt Huug.
Ze lacht. ‘Je eigen schuld, jij stuurt het er opaan, op dergelijke veronderstellingen, niet wij. Dé komt heus wel opdagen en m'n hemel... dan nog: 't is kwart voor zes, wat wil je?’ ‘'t Is niets voor Dé,’ beklimt Huug weer hetzelfde stokpaardje, ‘die is altijd thuis om deze tijd.’
Anneke kijkt hem aan. Ze leest de ongerustheid in zijn ogen. Een beetje overdreven, vindt ze, maar ... Ze staat op. ‘Wil je dat we gaan kijken? Als je dat rust geeft?’
Hij knikt tevreden.
‘Naar het dorp, bedoel je? Met de brommer?’
‘Ja! Misschien is ze op de terugweg even langs Taco gewipt, net toen wij weg waren. Ja, dat kan toch? Je weet hoe Dé is.’ ‘Dat is zo,’ moet hij toegeven, ‘nou, graag.’
Loet is al overeind.
‘Ik ga wel langs Taco,’ biedt ze aan, ‘ik moet er toch langs.’
‘Goed, dan neem ik de straatweg naar Laren,’ biedt Emy aan.
‘En ik ga via de hei. Je kunt niet weten,’ vindt Anneke, ‘misschien had ze zin in 'n ommetje, juist omdat de honden mee zijn.’
‘Moet ik het nog per radio laten omroepen als ze gevonden
| |
| |
is?’ informeert Loet plagend, maar Huug, ongewoon strak, zegt enkel: ‘Spot niet met die dingen, Loet, daar hou' ik niet van.’
Ze maakt een grimas.
Dan rijden ze weg, ieder een andere kant uit. Anneke, met haar gedachten bij Taco die morgen komt eten - ze kan dit ‘geval’ met Dé niet ernstig nemen, wat kan er nou gebeurd zijn? onzin! - rijdt voort over het smalle heipad, dat eigenlijk voor haar verboden is. Voor bromfietsen verboden dan. Ze neuriet een oud school wijsje.
Nog drie volle, heerlijke dagen, dan is de koek op. Nou, ze hebben het fantastisch gehad, dat is 'n feit en zij ... Voor haar is het wel een heel belangrijke vakantie, dit jaar ... geworden dan, het liet zich niet aanzien. Benieuwd hoe vader en moeder zullen reageren, ze heeft er nog maar niet over geschreven, zulke dingen kun je beter bepraten.
Haar gedachten breken af, als ze opeens met scherp-turende ogen in de verte kijkt. Wat is dat daar, rechts van het pad ... het heeft bewogen, een donkere vlek ... Eén van de honden? Ze fluit. Meteen herkent ze Tarras' blaf, blij van herkenning. Een plotselinge ongerustheid knijpt haar hart samen. ‘Dus toch? En ... waar is Dé?’
Dichtbij gekomen, springt ze van haar bromfiets, klopt Tarras op z'n rug, die verheugd kwispelend naar haar is toegekomen. Meteen, met een schok van vreugde, hoort ze ook het bekende, klappende geluid van Dé's zweep.
De hond draait zich om, loopt gehoorzaam terug. Anneke, haar bromfiets op de standaard zettend, volgt, toch nog niet helemaal gerustgesteld. Iets vreemds zit er wel in, vindt ze. Misschien dat Dé een enkel heeft verstuikt en niet kan lopen?
Maar terwijl ze de struiken wat opzij buigt, die zich hier aan de kant van het pad bevinden, ziet ze, met een tevreden zucht van dankbaarheid, haar liggen: op haar rug, de handen onder het hoofd gevouwen, starend naar de langzaam voorbijdrijvende wolken.
‘Nee maar,’ begint ze, ‘is dat...?’
| |
| |
Dé vliegt met zo'n vaart overeind uit haar liggende houding, dat Carla, waakzaam opeens, zachtjes gromt.
‘Anneke!! Kind, wat laat je me schrikken. Had je niet even een seintje kunnen geven? Kunnen waarschuwen?’
‘Waarschuwen?’ Anneke voelt zich bijna boos worden. ‘Moet ik waarschuwen? Nou nog mooier. Had jij liever gewaarschuwd dat je een beetje in de hei ging liggen dutten, in plaats van ons allemaal in ongerustheid te laten zitten. Er zijn liefst drie reddingsploegen naar je uitgestuurd.’
Dé strijkt met een hand over haar voorhoofd.
‘Hoe ... hoe laat is het dan?’ vraagt ze en kijkt naar haar pols, waaraan haar horloge ontbreekt. 't Ligt op de schoorsteen, herinnert ze zich.
‘Hoe laat! Zeker over zessen, 't was kwart voor, toen...’
‘Over zessen? Nee, dat kan niet, toe Anneke...’
‘Nou, dan niet!’ Anneke laat zich naast haar neervallen. Met één oogopslag heeft ze het gezien: Dé heeft gehuild, weer. Nieuwe drama's. Hun laatste dagen hier zijn wel met tranen overgoten: eerst Dé, toen zij, toen dat ongeluk met Taco, nu...
Ze legt een hand op haar arm. ‘Wat heb je hier uitgespookt, de hele middag?’ wil ze weten. Haar stem klinkt zacht.
‘Ik ben hier net,’ jokt Dé, maar haar toon is een beetje geforceerd, ‘even naar het dorp geweest, enne... ik schijn in slaap te zijn gesukkeld. Kom, laten we gauw...’
Ze veert overeind. Maar Anneke drukt haar terug met één hand.
‘Die vijf minuten komen er nu ook niet op aan,’ beslist ze, ‘en dat andere ... dat is niet waar. Je brief was maar half af en daar ben je aan begonnen, zodra wij weg waren.’
‘Je hebt detective-neigingen,’ glimlacht Dé, ‘mademoiselle Maigret!’
‘Dus?’
‘Kindlief, je lijkt wel een rechter van instructie. Ik had zin in een wandelingetje. We hoeven toch niet van al onze daden tekst en uitleg te geven, nietwaar?’
| |
| |
Anneke staat op. ‘Vraag excuus,’ zegt ze afgemeten, ‘ga je meteen mee terug of wat kan ik Huug zeggen?’
Maar bijna onmiddellijk zijn daar Dé's armen om haar heen.
‘Wat ben ik een mispunt, hè Ank? Let er maar niet op. Zo iets onaardigs...’ Ze zucht. ‘En dat terwijl alles zo heerlijk is en ik zo overgelukkig ben.’
‘Daar zie je wel naar uit, ja.’
‘Toch! Maar ik ben 'n ondankbaar schepsel en ik geloof niet dat ik het waard ben, dit alles. Luister 'es Ank... nee, ga nog even zitten.’
‘Als je het liever niet vertelt?’ Anneke weifelt.
‘Liever? Kind, ik zou het aan iedereen willen vertellen, als het mocht.’
‘Wat?’
‘Kun je 't niet raden?’ vraagt Dé en tuurt over de hei. Annekes hart mist een slag. Ze voelt opeens een golf van ontroering door haar heengaan. Is het dat? Is het...? Is het mogelijk dat Dé...? Zo'n lief, engelachtig klein wezentje in hun familie? O...!!
Ze schraapt haar keel.
‘Détje...’ klinkt dan eindelijk haar stem na een stilte die minuten schijnt te hebben geduurd, ‘is het... heus? Ik bedoel, je weet het zeker?’
Dé kijkt haar aan. Ze knikt langzaam.
‘Ja,’ zegt ze dan, ‘je kunt ook huilen van geluk, Anneke.’
Weer blijft het stil, dan voelt ze Annekes hand op haar arm.
‘Het is onbeschrijflijk heerlijk,’ zegt haar stem, ‘maar ik kan het me nog niet voorstellen.’
‘Ikzelf ook niet,’ bekent Dé, ‘zo iets moois ... Te denken dat er in januari zo'n heel, heel klein hummeltje zal zijn,’ zegt ze, ‘met zulke vingertjes ... garnaaltjes, en een mondje, zo klein...’
Ze staart weg met dromerige ogen, als ziet ze het voor zich. ‘Vandaar,’ vertelt ze dan verder, ‘dat ik het laatst zo dubbel lam vond van vader, begrijp je? Hij daarginds en ik hier. Ik zag er echt een beetje tegenop in het begin. Kinderachtig natuur- | |
| |
lijk en niet lief tegenover Huug, maar wat doe je eraan ... je bent allemaal anders, zo'n eerste tijd en niet jezelf.’
Anneke knikt.
‘En heb je 't nu geschreven?’ begrijpt ze.
‘Ja, ik was bezig tenminste en ... o, je zult het niet geloven, zo onwaarschijnlijk heerlijk is alles, maar vader komt hier, naar Holland.’
‘Wàt?’ Anneke veert verrast overeind. ‘Komt oom hier?’
‘Ja, volgende maand al. Ik was net halverwege zowat met m'n brief, toen er een besteller kwam. 'n Expresse uit Afrika. Ik schrok me dood natuurlijk en vloog over de eerste regels heen. Maar alles is goed gelukkig. Alleen, hij heeft overplaatsing aangevraagd of vervroegd pensioen, daar kan ik niet helemaal uit wijs... waarom ineens, weet ik ook niet. Misschien heeft die laatste ziekte hem toch een waarschuwing gegeven, wie weet? Enfin, beter zo dan anders, dat is dan in elk geval verstandig. Is het niet heerlijk, Ank? Voorgoed, denk het je eens in. Vermoedelijk gaat hij in Den Haag wonen of in Amsterdam, schrijft hij, maar dat hindert niet. Al was het in Lutjebroek. Het geeft me zo'n rust weet je, hem hier te hebben. Zowel om hem als om mezelf nu. Het laatste weet Huug nog niet eens, dat hij komt, bedoel ik,’ schrikt ze. ‘Ik ben er zo uitgelopen, de hei op, ik hield het niet uit in huis. Dat zijn zo van die ogenblikken in je leven, dat je even alleen moet zijn, helemaal alleen, omdat alles je een beetje overweldigt...’
‘Ja, ja,’ lacht Anneke, ‘en dan komt het er niet op aan of anderen in ongerustheid zitten. Arme Huug!’
Dé veert overeind, één en al bedrijvigheid opeens.
‘Ja, laten we gauw gaan, ik snak ernaar om het te vertellen van vader. En ... uh, dat andere, Anneke ... buiten Huug ben jij de enige, die dat weet.’
Ze knikt begrijpend. ‘En dat blijft zo,’ belooft ze, ‘zelfs thuis zal ik het niet vertellen, dat mag jij doen. Moeder zal blij zijn,’ gelooft ze, ‘ze ... ze zal het zien als haar eigen kleinkind.’
Over de hei lopen ze terug, Anneke op haar bromfiets gezeten, die ze stapvoets laat rijden. De honden draven vooruit...
| |
| |
‘Nou, 't is wat moois,’ moppert Huug als ze hun verhaal hebben gedaan, maar in z'n ogen blinkt een zo innige blijdschap, dat Anneke het niet kan laten hem even toe te knikken. ‘Een fijne kerel’, zou vader zeggen.
De volgende ochtend doen ze boodschappen. Dé wil per se een klein dineetje geven ter ere van Taco's aanwezigheid vanavond, wat dan meteen bedoeld is als een afscheid, nu ze beslist woensdag naar huis gaan.
Ze is een en al actie, schiet van de ene winkel in de andere, hen telkens beladend met zakjes, blikken en dozen, tot Anneke vindt dat het nu welletjes is en ze beter de Brik hadden kunnen nemen.
Dan, nadat de anderen even zijn doorgelopen, duikt ook zij een winkel binnen, waaruit ze even later te voorschijn komt met een geheimzinnig pakje, in vloeipapier gewikkeld.
‘Stop weg,’ fluistert ze naar Dé, ‘ik hoop dat het 't eerste is, maar dat zal wel niet.’
‘Wat is het dan?’ verbaast die zich, maar Anneke maakt een vlugge beweging van: thuis! Daar blijkt uit het papier een snoezig bleu babypakje te voorschijn te komen, waarnaar ze kijken, saampjes in Dé's slaapkamer, met verrukte ogen. Dé houdt het omhoog, breed uitgespreid.
‘Zie je hem er al in?’ lacht ze.
‘Hèm?’
‘O ja, 't is een jongen, vast. Maar je had het niet moeten doen, An,’ bestraft ze, ‘veel te duur.’
Anneke schudt haar hoofd. ‘Is het 't eerste?’ wil ze weten.
Dé, geheimzinnig, ontsluit de linnenkast. Daar, in een hoekje, liggen keurig opgevouwen, een aantal babykleertjes: hemdjes, broekjes, een mutsje.
‘Alles zelf gemaakt,’ vertelt ze trots, ‘maar 't is wel het eerste pakje, ik ben er ontzettend blij mee, Anneke. Dank je wel!’ Ze geeft haar een zoen.
Op de deur roffelt Emy. ‘Wat spoken jullie uit, mag ik binnenkomen?’
| |
| |
Dé sluit vlug de linnenkast.
‘Natuurlijk,’ antwoordt ze, ‘waarom niet? Kom maar. Ik demonstreer m'n garderobe die ik nooit meer draag: hierzo, 'n avondjurkje, een capeje ... dat probeer ik te ruilen voor Annekes shorts, maar ze wil niet. Begrijp jij zo'n kind?’
‘Ik wel,’ knikt Emy, ‘maar jou niet. Jij zou wel alles willen weggeven, geloof ik...’
|
|