| |
| |
| |
Hoofdstuk 17
Dé vangt haar op aan het boslaantje. ‘Kind,’ begint ze, ‘wat ben je laat! Weet je dat 't bij halfzeven is?’
Anneke knikt.
‘Ik heb nog even omgelopen,’ vertelt ze met een eigenaardige klank in haar stem, die Dé vlug doet opkijken.
‘Zo? Hoe was Taco vandaag?’
‘Goed, best. Jullie moeten de groeten hebben, dat spreekt. Hij mag morgen voor 't eerst even op.’
‘Heerlijk!’
‘Ja, en...’ ze zwijgt verward en opeens zijn daar Dé's armen die haar tegen houden.
‘Wat èn?’ vraagt ze en haar ogen verraden een nerveuze spanning. Anneke knikt.
‘Ja,’ bevestigt ze, ‘Taco en ik, we ... wij...’
‘Is het heus?’ Dé's hele gezicht straalt. ‘Kind, wat ben ik daar blij om. Kom hier!’ Ze blijft staan, geeft haar 'n zoen, ‘al het geluk dat jullie verwachten, Anneke!’
Ze lacht, wat verlegen. ‘We zijn nog zo jong,’ zegt ze dan, ‘en er kan nog zoveel gebeuren, maar we menen het wel ernstig, geloof ik. Voorlopig blijft alles natuurlijk gewoon, zoals het is. Taco wil eerst afstuderen, daarna gaan we ons verloven. Of misschien toch wel eerder ... we zullen wel zien.’
‘Enig! Ik voel me of ik zelf weer van voren af aan ga beginnen. Weet je dat Huug en ik ook van het eerste ogenblik af dol op elkaar waren?’
Dé lacht meisjesachtig. ‘Vertel je het thuis?’
‘Natuurlijk!’ Anneke knikt. ‘Taco komt af en toe over, als het kan. 't Is wel pech dat we nu net weggaan, maar...’ ‘Niks ervan, jullie blijven nog minstens een week, stel je voor. En anders jij alleen?’
Maar Anneke protesteert. ‘Dat zou niet aardig zijn tegenover de anderen, vind je wel?’
‘Goed, goed, in ieder geval dan tot woensdag,’ stelt Dé haar eis, ‘ik heb het al met ze afgesproken. Mag... mag ik het ze vertellen?’
| |
| |
‘Och?’ even een licht schouderophalen, ‘waarom niet? Ze merken het toch wel. Als ik er maar niet bij hoef te zijn.’
‘Malle!’ Dé lacht, dan loopt ze vooruit. ‘Ik ga een feestelijke intocht voorbereiden,’ zegt ze, maar Anneke houdt haar met een handbeweging tegen.
‘Nee,’ schudt ze, ‘vandaag nog niet, toe ... ik moet het eerst alleen verwerken. En trouwens, zonder Taco?’
‘Dat is waar, dat is geen feest,’ geeft Dé toe.
Ze blijven tot woensdag en de dagen die hun nog resten worden doorgebracht in een rustig-blijde vakantiestemming, waarover Loet hevig sputtert.
‘Hemeltje, wat een stel ouwe zeuren zijn jullie,’ vindt ze, ‘ik vraag me af wat er nou nog te tobben valt? Goed, we hebben in onze rats gezeten, ik vast niet minder dan jullie, maar Taco wordt beter, helemaal... de zon schijnt, we vieren een soort verloving, m'n liefje wat wil je nog meer?’
‘Wie tobt er dan?’ werpt Emy tegen, maar Loet trekt met een verachtelijk gezicht haar schouders op.
‘Nee, d'r heerst een feeststemming, laten we dat zeggen. Kinderen, jullie lopen met gezichten...! Om hoe laat is de begrafenis?’
Natuurlijk overdrijft ze, maar een feit is het: Taco's durende afwezigheid heeft iets weggenomen van de stemming van de eerste dagen: het uitbundige. Ze zijn een momentlang geconfronteerd met de ernst van het leven en de kansen die dat leven biedt: goede en slechte, en het heeft niet nagelaten indruk op hen te maken. Een indruk, die het moeilijk maakt, de zorgeloze toon terug te vinden van voor het gebeurde.
Het gaat er weer op lijken als Huug met een verrukt gezicht komt inviteren: ‘Lui, kom 'es kijken, de dogcar is klaar.’
Het is de zaterdag, waarop ze oorspronkelijk naar huis zouden zijn teruggegaan.
‘Gut ja, die zouden we haast vergeten,’ herinnert Suzelien zich, ‘de dogcar!’
| |
| |
‘Eigenlijk is het geen dogcar meer,’ verklapt Huug, ‘ik heb er namelijk een paar plaatsen bijgetimmerd, een bank. Enfin, je zult het wel zien...’
Achter het huis pronkt het wagentje, glanzend van de lak. Natuurlijk hebben ze hem er aan bezig gezien, maar ze hebben er niet verder op gelet. Nu staat het daar, kant en klaar.
‘Niet te herkennen,’ vindt Emy en Anneke meent plagend, dat dit weer es een voorbeeld is van de ‘ergerlijke vernieuwingsdrang’, waarover ze een tijdje geleden hebben gesproken in verband met de huizenbouw.
‘Maar praktisch,’ wijst Huug, ‘op die bank kunnen er zeker drie en dan de beide zitplaatsen ... met een beetje wrikken gaan er zes in. En ik kan de bank wegnemen als we weer met z'n tweetjes zijn, kijk!’
Hij demonstreert.
‘Je bent een geboren carosseriebouwer,’ prijst Loet, ‘maar ik begrijp eruit dat het dus de bedoeling is, dat we er een tochtje mee maken?’
‘Zo iets,’ grijnst Huug, ‘wie wil, tenminste?’
Loet telt de koppen. In de verte komt net Felix aanslenteren.
‘Zes ... zeven,’ constateert ze, ‘da's net eentje te veel. Felix, terug!’
‘Nee, ik ga niet mee!’ Dé's haastige stem en bij het aanzwellend protest: ‘Nee toe, laat mij nu thuisblijven. Er is nog het een en ander te doen en ik had eerlijk gezegd vanmiddag aan vader willen schrijven.’
Huug knikt. ‘Waarmee je bijna een week te laat bent,’ bevestigt hij de sleur, waarover Détje het heeft gehad.
‘Daarom!’ beaamt ze.
‘Nou ja, dan...?’ Emy weifelt. ‘Dan zou het net gaan, hè?’ ‘Dan mag je wel gauw een paard gaan halen,’ vindt Loet, ‘hallo Fé, we gaan toeren met de brik, de Jan Plezier!’
Felix geeft handjes. ‘Is het heus?’ vraagt hij met een onzekere blik op het vehikel.
Huug kijkt verrukt. ‘Dus jullie voelen er voor?’ wil hij weten. ‘Jongetje, schiet op, haal een peerd!’ Loet strekt haar wijs- | |
| |
vinger. ‘Of wil ik het doen?’
Maar Huug is al weg. ‘Neem je fiets,’ roept Dé hem na, ‘en doe voorzichtig!’
Dergelijke waarschuwingen zijn nu schering en inslag.
Als hij terugkomt, heeft zich juist een hevig dispuut ontwikkeld over Cootjes optreden voor de tv. Co van Bremen is een vroegere schoolvriendin van Dé; haar zuivere zangstem beloofde heel wat voor de toekomst, maar ze is de platen-business ingegaan en werkt nu voor allerlei amusementsprogramma's. Haar stem heeft dat hesige gekregen, dat tegenwoordig zo in trek is ... vooral bij de jongeren.
‘Zonde,’ vindt Détje, maar Loet zegt: ‘Poeh, ze heeft honderden en honderden fans, ze zijn zelfs bezig een fanclub voor haar op te richten. En wat ze verdient!’
‘Alsof dat het belangrijkste is.’
‘Ik heb haar 'es gehoord,’ vertelt Suzelien, ‘nee verschrikkelijk, gewoon er tegenaan. En één keer was ze het orkest vooruit...’
‘Nou ja,’ Loet grijnst, ‘als ze maar gelijk aankomen.’
‘Toch blijf ik het jammer vinden,’ houdt Dé vol. ‘Volgens mij heeft ze een prachtstem, wanneer die goed werd ontwikkeld, maar ze is niet geschikt om in het publiek op te treden. Zeker niet in dit genre.’
‘Net als ik,’ knikt Loet ernstig, ‘met m'n declamatie. Toen jouw moeder vroeg...’ Ze wijst naar Anneke, die niettemin ernstig blijft.
‘Toch zou jij daarin ook zeker wat kunnen bereiken, als je wou,’ gelooft ze rustig, ‘maar je moet 'r je niet met een grapje afmaken natuurlijk.’
‘Brrr!’ Loet trekt een ernstig snuitje, ‘of ik het Brok hoor. Weet je wat die 'es gezegd heeft: jij zou de trots van onze school kunnen zijn Loetje Poortenaar, wanneer je niet zo'n vreselijk kind was!’
Ze lachen.
‘Een psychologe is ze dus ook nog, die dr. Van Eygelshoven,’ knikt Huug, ‘sjonge, wat heb ik een respect voor die vrouw.’
| |
| |
‘Ga scheiden,’ inviteert Loet, ‘ze is nog zu haben...’
‘Nou, hoe zit het... het rijtuig staat voor, kinderen!’
Ze veren overeind.
‘Moet-ie niet versierd?’ giechelt Suzelien, als ze bij de dogcar staan en Loet valt gretig bij: ‘Hè ja, met lampions en zo. Jammer dat ik het niet geweten heb, we hebben nog guirlandes thuis. En dan 'n harmonika ... een klucht!’
Waarop Huug vindt: ‘We hebben al klucht genoeg als jij meegaat. Vooruit, wie helpt er duwen? Maar denk erom, als er nu krassen op komen, dan vermoord ik iemand, ik waarschuw maar even.’
Op de straatweg stappen ze in. Felix, met z'n bril op, wipt behendig langs het opstapje naar boven.
Détje lacht. ‘Voor één ding is Taco's ongeval dan toch goed geweest,’ zegt ze en knikt hem toe.
‘Ja,’ antwoordt hij, ongewoon ernstig, ‘ik heb geleerd dat er dingen zijn om niet mee te spotten, dat bedoel je toch? Het kan me geen cent meer schelen hoe-ie me staat, die bril.’
Loet zucht, terwijl ze zich ongegeneerd ophijst. ‘Als dat maar geen nieuwe afwijking is,’ hoopt ze, ‘zo griezelig braaf heb ik Felix nooit gekend. Allo, vooruit Ank, sta niet zo te teuten, verhef je boven het aardse en laag-bij-de-grondse en vlei je naast me neder. Ik pas me al aan, hè, bij de vorige eeuw?’ Dan rijden ze weg, nagewuifd door Dé in haar lichte zomerjurk: een gele vlek tegen de donkere achtergrond van het bos. Het wordt een grappige tocht met veel bekijks van passerende wandelaars, fietsers en automobilisten en, eenmaal gewend aan de regelmatige cadans van het paard, beginnen ze er werkelijk plezier in te krijgen. Suzelien maakt foto's, waarop Huug dit keer echt trots is.
Op de terugweg rijden ze, als verrassing, langs Taco's huis. Onwillekeurig houdt hij de teugels in, aarzelend.
‘Zullen we het wagen?’
‘Anders Anneke alleen even, misschien?’ stelt Suus voor. Vanuit één van de openstaande ramen klinkt pianomuziek: études.
| |
| |
Huug geeft een rukje aan de leidsels. ‘Zal niet gaan, kinderen, er is les ... jammer!’
Maar opeens ontdekt Anneke achter in de tuin, de kleurig doorschemerende parasol met de witte meubeltjes eronder. Vaag onderscheidt ze twee gestalten: Taco en z'n moeder.
‘Het oog der liefde ziet scherp,’ constateert Loet en schalt haar schorrig: ‘pi-oe-iet!!’
Onder de parasol komt beweging, de struiken wijken vaneen en ertussendoor tuurt Taco's gezicht met het witte verband. Hij steekt zijn arm op, de linker nog altijd. Op zijn gezicht ligt een kleur van verrassing. Mevrouw glimlacht, als haar ogen Annekes stralende gezichtje ontdekken en haar gebruinde arm, die zwaait. Met haar zakdoek wuift ze terug, terwijl Taco naar het hek loopt.
‘Jongens!’ hij drukt de hem toegestoken handen, ‘wat is dat allemachtig aardig!’ z'n ogen kijkend verlangend naar de brik, naar het paard, dat ongeduldig met z'n hoef schraapt, ‘ik wou dat ik meekon...’
‘Alsjeblieft niet!’ Loet wijst naar het verband. ‘Dan vallen we nog meer op. Maar 't staat je reuze,’ bewondert ze, ‘zo interessant. Ik zou best Anneke willen zijn, zolang je dat om hebt.’
Ze lachen.
‘Jij bent en blijft toch een verschrikkelijk kind,’ vindt Taco, ‘maar dan heb ik een geweldige teleurstelling voor je, want overmorgen gaat het eraf.’
‘Wat? Heus?’ Ze vragen het, blij-verrast.
Hij knikt.
‘Waarschijnlijk wel tenminste. Ik heb nogal genezend vlees blijkbaar, hoewel het natuurlijk nog niet over is. En m'n arm mag ik de eerste weken nog niet gebruiken. Maar we gaan vooruit en ik voel me patent, dat is de hoofdzaak.’
Hij lacht naar Huug.
‘Zeg maar tegen Dé, dat ik morgen kom eten,’ inviteert hij zichzelf.
‘Was het maar waar, kerel!’
| |
| |
‘Ik meen het. Ik heb het vanochtend gevraagd aan de dokter, hij had geen bezwaar, wanneer ik het niet te laat maak natuurlijk.’
Er gaat zo'n stormachtig gejuich op, dat Taco verschrikt z'n vinger op z'n lippen legt, met een haastige blik naar het open raam.
‘Sorry lui, vader heeft les. Anders zou ik trouwens wel zeggen: kom er 'es even af, van dat ding, dan gaan we 'n kop thee drinken of wat anders.’
‘Ik wou het net voorstellen,’ klinkt plots mevrouws stem achter hem, ‘als we niet al te luidruchtig zijn, dan gaat dat best. En we kunnen misschien nog beter daar, achter in de tuin zitten, dan hier staan.’
Huug kijkt bedenkelijk, een secondelang. 't Is niet vroeg meer en hij denkt aan Dé. Dan ziet hij Taco's ogen, zo blij-verheugd met deze uitnodiging van z'n moeder, dat hij meteen met een sprong op de grond staat.
‘Dat hebben we,’ knikt hij en helpt, samen met Felix de meisjes uitstappen...
Het is een goed halfuur later, als ze weer opstappen. Ook Taco's vader heeft zich nu bij hen gevoegd, de les is afgelopen. Ze klimmen in het rijtuigje met veel gelach van opgewonden stemmen. Taco staat wat opzij met Anneke te praten. Loet port haar aan.
‘Jullie mogen morgen een halfuur in het laantje wandelen,’ belooft ze, ‘als je nu maar meegaat.’
Als ze thuiskomen, ligt op tafel Dé's half voltooide brief aan haar vader; van haarzelf is geen spoor te bekennen, noch van de honden.
|
|