| |
| |
| |
Hoofdstuk 15
Die volgende morgen begint als alle voorgaande: met een blauwe lucht, hoewel in de verte een wolkenbank optrekt, en veel zon. Loet, Taco en Huug zijn, volgens afspraak, vroeg al eropuit getrokken; de anderen bungelen in- en rond de Hut en houden zich onledig met huishoudelijke bezigheden, die nu eenmaal onvermijdelijk moeten gebeuren.
‘En maar goed ook,’ vindt Anneke, ‘anders worden we veel te lui.’
Ze sleept de tent leeg op het kleine grasveldje, dat Dé trots ‘de bleek’ noemt.
‘Hou' je kamerdag?’ lacht deze in het voorbijgaan.
‘Zo ongeveer!’ Anneke schuiert verwoed haar jurken, ‘helpt Emy jou?’
‘Nee, Suzelien. Emy schrijft naar huis.’
‘Laat ze de groeten doen,’ roept Anneke nog, als Dé, klepperend op haar sandalen, door de deur van de Hut is verdwenen.
Langzaam draaien de wijzers van Annekes armbandhorloge, van de metalen klok op de schoorsteen ... van de toren in Laren: kwart voor elf, tien voor, vijf ... Over het smalle bospad nadert een figuur in rijbroek. Hij treedt op het erfje en staat dan opeens in het volle licht. Als razend gaan de honden te keer. Anneke, juist bezig haar pyjama op te vouwen, ziet hem het eerst.
‘Juffrouw,’ begint de man, ‘is mevrouw binnen?’
Hij heeft 'n stem als een aanspreker, vindt ze en knikt. ‘Ja, moet u 'r hebben? Dan wil ik 'r wel even roepen.’
‘Graag, ik... uh, ik kom met een boodschap van de manege, ziet u? Er is...’
Hij begint te hakkelen. Er slaat een schrik door Annekes hart, met een paar passen staat ze naast hem.
‘Wat is er?’ vraagt ze en het is of ze opeens de dreiging voorvoelt, die in de lucht hangt. Haar stem, zenuwachtig, slaat over. Op dat moment gaat de deur van de Hut open.
| |
| |
‘Hé Anton?’ Dé kijkt verwonderd en 'n tikje ongerust naar de man voor haar, ‘heb je een boodschap voor me, van meneer?’
‘Ja mevrouw, dat is te zeggen... meneer...?’ De pikeur komt dichterbij, zijn gezicht afvegend met een zakdoek.
Dé's adem stokt, als die van Anneke.
‘Wat... wat is er met meneer?’ brengt ze er met moeite uit, ‘er is toch niets gebeurd, hoop ik?’
‘Dat is te zeggen, m'vrouw...’
En dan grijpt Dé zich plots vast aan de deurpost. Achter haar voelt ze Emy's armen om haar heen ... het is nodig ook, ze zou gevallen zijn; voor haar ogen danst het bos op en neer. Als van veraf hoort ze Annekes stem, die schril vraagt: ‘Maar man, zeg dan wat... zeg dan wat, wat is er gebeurd, een ongeluk?’
Ze voelt meer dan ze het ziet, hoe Anton met zijn hoofd knikt. Ijskoud trillen haar handen, haar lippen zijn als kurk. O God, denkt ze, Huug ... laat het niet waar zijn, niet juist nu... Ze zou willen gillen, schreeuwen ... ze voelt lust om weg te hollen, ergens heen ... weg, om niet te hoeven horen, wat...? Maar ze staat daar, als verlamd, met starende ogen, die niets zien.
Dan eindelijk, stoot de ander het eruit: ‘Meneer De Wilde ... Hij is van zijn paard gevallen. Hoe het precies gebeurd is weet hij ook niet, maar 't is nogal ernstig, gelooft hij. Iets met z'n ogen...’
Taco ... Even, misschien een fractie van een seconde, is het of er iets in Dé breekt, niet Huug, Taco! maar onmiddellijk beseft ze het ontzettende, ook daarvan.
‘Hoe ... hoe is het gebeurd?’ hakkelt haar toonloze stem, ‘en waar? En waar is hij op het ogenblik? En m'n man? Kunnen we erheen?’
Duizend vragen stormen op haar af. De ander schudt het hoofd. ‘Ik kan er u niet veel van zeggen,’ schudt hij, ‘meneer De Wilde is bij dokter Meertens binnengebracht... misschien moet-ie naar het ziekenhuis in Laren of in Amsterdam? Uw
| |
| |
man was heel even bij ons in de manege, hij was knap in de war, maar hij vroeg of ik het u wilde gaan zeggen. Hij kan voorlopig niet komen, ziet u. En.., o ja, u moest maar even af wachten.’
Afwachten! Terwijl je niets weet en popelt om...
‘Dus je weet niet, hoe?’ vraagt ze nog eens.
‘Het schijnt dat hij in het prikkeldraad is terechtgekomen,’ weifelt de pikeur, ‘met z'n gezicht... dokter was bang voor de ogen.’
‘De ogen?’ Een van hen allen vraagt het, langzaam, ademloos.
‘Ja, dat... dat hij ze...’
Hij zwijgt en er valt een beklemmende stilte, waarin de man zenuwachtig zijn bolhoed ronddraait tussen z'n vingers. Wanneer ze 'm maar willen begrijpen nu ... 't is toch al geen baantje en hij is duidelijk genoeg geweest, dacht-ie. Ze begrijpen hem, volkomen. Niemand zegt nog iets. Het is ... het is gewoon niet te geloven ... Taco. Gisteren nog, zaten ze lachend bij elkaar, hebben ze gekheid gemaakt, elkaar geplaagd en nu...
‘Dan kan ik zeker wel weer gaan, mevrouw?’ Een vreemde stem als van veraf.
Dé knikt. ‘Ja, goed Anton, ga maar. Verder weet je niets?’ Hij schudt zijn hoofd, in ontkenning. Als in een waas zien ze hem lopen, terug langs het bospad.
Emy is de eerste wier zenuwen een uitweg zoeken in een stevige huilbui, ook Suzelien vecht tegen haar tranen. Dé schudt, als kan ze het nog niet geloven, haar hoofd, telkens opnieuw en Anneke, bleek tot haar lippen, staart met grote holle ogen voor zich, zonder iets te zien.
Taco...! Een weeë pijn krampt ergens in haar borst. Ze voelt hoe langzaam de tranen langs haar gezicht druppen en met een schok dringt het opeens tot haar door: dat dit nodig was, om het te weten, te weten ... dat ze van hem houdt. Houdt, ja! Ze houdt van Taco! Nooit heeft ze iets zekerder geweten dan dit, op dit ogenblik...
Dicht bij elkaar zitten ze even later in de voorkamer, onbewust
| |
| |
mijdend het uitbundige zonlicht, dat overal is rond de Hut. ‘En dat we niets kunnen doen,’ klaagt weer Dé's stem.
Emy richt zich wat op. ‘Zou ik durven opbellen?’ weifelt ze, maar Suzelien schudt haar hoofd. ‘Niet doen,’ zegt ze zacht, ‘wanneer ze met hem ... bezig zijn ... Het stoort.’
‘Ja, maar wat dan? Zo kunnen we toch ook niet blijven zitten, zo werkloos?’
Anneke bijt haar lip stuk.
‘Laten we er heengaan,’ smeekt haar stem en er ligt zo'n dringende klank in, dat Dé onderzoekend even het hoofd opheft. Ze krijgt een schok als ze haar gezicht ziet: grauw, verbeten.
En met de scherpe, plotselinge intuïtie van haar, die zelf een secondelang het mooiste, liefste zag bedreigd dat ze in de wereld bezit... begrijpt ze. Niet Suzelien, maar Anneke.
Er is geen tijd om het te overdenken, maar opeens keert haar oude weerstand terug, gaat haar hele hart open in een diep en ontzaglijk medelijden en voelt ze haar kracht als het ware in zich terugvloeien.
‘Ja kom!’ ze veert overeind, ‘laten we er heengaan, in ieder geval die kant uit. Misschien zien we Huug, Loet?’
Loet? Aan haar hebben ze nog niet gedacht. Waar is ze? Ook daarginds, of is ze doorgegaan naar huis? Ze zal wel overstuur zijn, het kind.
‘Moeten we ons niet even wat opknappen,’ weifelt Emy, ‘we zien er zo uit...’ Ze kijkt in de spiegel naar haar behuilde gezicht.
‘Vlug dan!’ Dé gaat hen al voor naar de slaapkamer. Vijf minuten later verlaten ze de Hut, de honden voor het eerst achterlatend, alleen.
Dé grijpt Annekes arm onder het lopen. ‘Het is nog niet gezegd,’ begint ze aarzelend, ‘dat... dat...’ ze durft het niet uitspreken, het vreselijke, ‘de eerste berichten zijn vaak zo alarmerend, terwijl later blijkt...’
Anneke geeft geen antwoord. Mechanisch gaan haar voeten, haar hoofd is dof. Zo bereiken ze de straat waar dokter Meertens woont. In de verte staat Felix. Hij komt hen tegemoet,
| |
| |
z'n gezicht strak. Zwijgend drukt hij hen stuk voor stuk de hand, dan begint hij te vertellen.
Loet is thuis, ja, helemaal overstuur ... arme Taco, zo kranig als hij zich heeft gehouden. 't Was niets, heeft hij nog tegen haar gezegd, maar hij had een smak gemaakt...
‘Of hij al geïnformeerd heeft?’ vraagt Emy.
‘Nee, Huug had liever niet dat ze opbelden. Ze zouden het zo gauw mogelijk horen natuurlijk, hoe het precies is. Voorlopig lijkt het erg genoeg.’
Felix tast even nerveus naar zijn bril.
‘Maar hoe kwam het dan?’ dringt Suzelien aan, ‘heeft hij misgesprongen, is het paard gevallen ... hoe?’
Felix vertelt.
‘Ze waren met z'n drieën uitgereden en aanvankelijk hadden zowel Huug als Taco zich speciaal bemoeid met Loet die, zoals ze weten, haar eerste buitenrit maakte. Toen was Taco vooruitgereden. Hij had met gemak een paar hindernissen genomen: een omgewaaide berk, een droge greppel, tot hij stuitte op een afrastering van prikkeldraad. Huug had het hem nog afgeraden, maar Taco wilde zich trainen voor de manege-wedstrijden, waarvan hij had verteld...’
‘Ach ja,’ herinnert Dé zich en haar ogen versomberen. Ze denkt aan Huug, hoe die zich dit zal aantrekken, omdat hij Taco ertoe heeft aangespoord, mee te doen. ‘Vertel verder,’ zegt ze dan. En Felix vervolgt.
‘Het was nog een vrij hoge afrastering, vertelde Loet, maar Taco meende dat hij 'r met gemak overheen kwam. De eerste keer al weigerde het paard en Huug waarschuwde hem opnieuw, het niet te doen. Jenny was prikkelbaar, onrustig. Maar Taco, misschien een beetje in z'n eer gekwetst als goed ruiter, misschien ook omdat Loet er bij was... we zijn nou eenmaal net kinderen in dat opzicht, Taco probeerde het nog eens en het schijnt dat hij toen z'n paard wat te krachtig de sporen heeft gegeven of misschien toch heeft ingehouden op het laatste ogenblik ... in ieder geval, een meter zowat voor de afrastering, stond het plots roerloos, met alle vier de benen
| |
| |
schrap. Met het gevolg natuurlijk, dat hij er met een vaart overheen vloog, recht in het prikkeldraad. Ze zagen het gebeuren, Loet en Huug, maar ze waren onmachtig iets te doen. Huug was de eerste die erbij kwam. Met een sprong was hij van z'n paard en naast Taco. Hij bloedde verschrikkelijk over z'n hele lichaam en hield z'n ogen stijf dichtgedrukt. Z'n arm schijnt hij ook gekneusd te hebben, maar dat is natuurlijk het minste. Ze hebben hem samen naar een boederij gebracht, vanwaar hij later met een auto is gehaald. En het zou allemaal nog zo erg niet zijn,’ besluit Felix somber, ‘maar z'n ogen...’ ‘Een operatie?’ weifelt Emy.
Felix haalt z'n schouders op.
‘Ik weet het niet. Het eerste ogenblik lijkt het natuurlijk heel erg en je denkt zelfs aan het ergste ... maar het kan misschien meevallen, dat moeten we afwachten.’
Zwijgend staan ze, terwijl de minuten verstrijken tot een kwartier, twintig minuten ... dan opeens voelt Dé een hand op haar arm, die trilt. Ze kijkt om. Van de andere zijde glijdt geluidloos een ziekenauto de straat in, en stopt voor het huis van dokter Meertens.
Ze draait zich naar Anneke.
‘Ga mee,’ dringt ze aan, ‘er is geen enkele noodzaak om hier te staan kijken als ... als nieuwsgierigen. Misschien valt het allemaal wel mee, net als Felix zegt. Anneke, toe...’
Ze voelt hoe er schokken gaan door haar lichaam. ‘Taco,’ zegt ze klagelijk, ‘ik...’ Dan opeens begint ze te huilen, eindelijk. Dé slaat een arm om haar heen; een enkele voorbijganger kijkt verbaasd om. De anderen staan op een afstandje.
‘Toe maar,’ zegt ze zacht, ‘huil maar flink, dat lucht op. Wil ik vragen of je hier ergens binnen mag, of blijf je liever wat op- en neerlopen? Arme schat... en ik, die...’ blind was, wil ze zeggen, maar ze huivert terug voor het woord, onder deze omstandigheden en ze verbetert: ‘die nergens van wist. Kom, het is misschien nog niet zo erg als we denken. Voel je je wat beter nu?’
Anneke knikt, haar gezicht nat van tranen.
| |
| |
‘Zou hij naar het ziekenhuis gaan, nu?’ vraagt ze aarzelend. Het is natuurlijk een domme vraag, met de ziekenauto voor de deur. Dé knikt dan ook maar wat.
‘Waarschijnlijk,’ zegt ze, ‘waarschijnlijk wel. Maar o Anneke, ze zijn zo kundig tegenwoordig, daar hebben wij gewoon geen idee van en als het nodig is, noodzakelijk, wat geeft dan dat ziekenhuis, nietwaar? Al moet hij er een maand blijven, maanden ... als hij maar beter wordt.’
Anneke zucht.
‘Ja, als hij maar beter wordt...’ beaamt ze.
Zwijgend drentelen ze op en neer. In de verte, ergens, dreunt een torenslag, één. Is het één uur, halftwee? ze weten het niet. Dan klinken achter hen vlugge voetstappen. Met een ruk draait Dé zich om. ‘Huug!!’
Hij is bij hen, met enkele passen. Z'n gezicht staat ernstig, draagt duidelijk nog de sporen van de doorstane angst. Maar z'n stem klinkt warm als hij hun z'n beide handen toesteekt en zegt: ‘Ik geloof dat we elkaar kunnen feliciteren kinderen, volgens dokter Meertens komt het helemaal goed met Taco. Hij gaat nu naar het ziekenhuis voor een grondige controle ... misschien moet hij er één, twee dagen blijven, maar hij is wel zo goed als zeker...’
|
|