| |
| |
| |
Hoofdstuk 12
‘Pie-oe-iet!’ schalt Loets stem, overslaand. Anneke spitst haar oren.
‘Daar komen ze,’ roept ze naar de open keukendeur en holt door het laantje, op de voet gevolgd door Dé, Emy en Suzelien, de laatste met haar fototoestel bij zich. Dé kijkt een beetje geschrokken, bij het zien van het enigszins vreemdsoortige rijtuigje, dat ongetwijfeld lang geleden een behoorlijke dogcar is geweest, maar dat nadien door waarschijnlijk vele geslachten als vervoermiddel is gebruikt en waaraan de tand des tijds dan ook behoorlijk blijkt te hebben huisgehouden. Maar Loets enthousiasme is zelfs hierdoor niet te temperen.
‘O, wat een knolletje,’ jubelt ze, ‘Huug, waar heb je die op de kop getikt? Hè, mag ik een toertje? En wat kraakt-ie gezellig, ik kon jullie mijlenver horen aankomen.’
Huug kijkt een beetje sip; zijn eerste blik heeft Dé gegolden. ‘Nou ja,’ verdedigt hij, ‘hij is niet nieuw natuurlijk, maar met een beetje oplappen hier en daar...?’
‘Natuurlijk,’ valt ze hem bij, dadelijk bereid om te troosten.
‘Een verfje kan-ie wel hebben,’ keurt Emy lachend, maar Loet snatert er tussendoor: ‘Hè nee, zo laten jongens, veel leuker. 't Is ... 't is gewoon een museumstuk. Weet je, dat je piep-modern bent met dat ouderwetse? Hoe ouder, hoe nieuwer, gek hè? Mag ik nou...’
‘Jij mag niks,’ gromt Huug. ‘Hé Suzelien, aan je hoeveelste foto ben je al bezig?’
‘De vierde,’ antwoordt Suus en buigt zich weer over de zoeker, ‘ik ga ze opsturen naar 'n tijdschrift, goud mee te verdienen ... zo iets krijgen ze in de stad nooit te zien.’
‘Jullie overdrijven,’ vindt Taco rustig en springt behendig van de bok op de grond, ‘'t is best een leuk karretje.’
‘Natuurlijk!’ Huug wordt een beetje scherp. ‘Maar de dames hadden liever een Lancia gezien of 'n Mercedes.’
Dat is flauw en hij weet het zelf, maar iets prikkelt hem. Mis- | |
| |
schien Détjes gezicht, in eerste instantie?
Anneke schudt haar hoofd.
‘Ik niet,’ zegt ze, ‘ik vind dit echt iets voor hier, maar hij moet wel opgeknapt, ja. En ik wil 'r morgen best mee naar Hilversum, om vader en moeder te halen.’
‘Hetgeen de hoogste graad van waardering is, tot nu toe uitgesproken,’ vult Emy aan, maar Huug haalt zijn schouders op.
‘We zullen wel zien,’ vindt hij, een klein beetje teleurgesteld en laat zich eveneens op de grond zakken. Felix, met kippige oogjes, zoekt weifelend het opstapje, daar, waar het niet zit. ‘Dat jij nog in leven bent?’ glimlacht Détje, kijkend naar het onhandig gemanoeuvreer, ‘daar verbaas ik me elke dag weer over, wil je geloven? Je hebt je bril hier laten liggen, hè? Vergeetachtig jochie!’
Ze steekt haar hand uit. ‘Hier, de reddingsboei!’ maar Felix weert: ‘Laat maar, ik ben 'r al!’ en zit meteen aan de kant van de weg.
Ze gillen.
‘Bezeerd?’ informeert Taco en hijst hem overeind.
‘Welnee, absoluut niet.’
‘Hij speelt graag de pias,’ zegt Loetje opeens wat snibbig, ‘tot-ie eindelijk misschien 'es werkelijk een ongeluk krijgt of zo. Dan zal het wel uit zijn.’ In haar stem trilt even de ongerustheid door, waardoor van de scherpte veel verloren gaat. ‘Bezorgde Loet,’ plaagt Emy, maar ze haalt haar schouders op met een bruusk gebaar. ‘Bezorgd! 't Is alleen maar: niemand heeft graag van die afwijkingen in z'n familie, vooral wanneer ze enkel maar zo doen...’
‘Zoet maar,’ bromt Felix goedig, ‘ik zal 'm wel opzetten straks, die bril, maar er is tegenwoordig anders veel in de wereld, dat je beter niet kunt zien dan wel,’ besluit hij filosofisch, ‘heb ik gelijk?’
‘In de Hut en omgeving mag alles gezien worden,’ werpt Emy protesterend tegen, ‘geen compliment voor Dé, Felix.’
‘Kom!’ Huug maakt een eind aan het onderwerp, ‘we zullen
| |
| |
het geval eens naar binnen transporteren. Taco, help je even?’ Hij begint het paard los te maken van de riemen.
‘'t Zal toch te bezien zijn of we 'm erdoor krijgen, door het laantje, en dan wordt het dier maar schichtig.’
‘En je hebt het halve bos gekapt vanmorgen?’ verwondert Anneke zich.
‘Drie berkjes en wat struikgewas. En hij is breder dan ik dacht. Enfin, we zullen kijken ... wie douwt?’
Vier, vijf paar handen grijpen de wielen; Felix, bereidwillig, pakt de boom.
‘Ja, dat is net een karweitje voor jou,’ grijnst Taco, ‘man, dan zitten we zo tegen een berk. Laat dat maar liever aan Huug over. Hier, hou jij het hek open.’
Met een zwaai draait de dogcar naar binnen.
‘Ho, ho, niet zo hard!’ waarschuwt Huug.
‘Denk om de lak!’ Loets spottende stem. Meteen bonkt één van de hoge wielen tegen een boom, dat het kraakt.
‘Vergeten te kappen,’ giechelt Anneke en krijgt een woedende blik van Huug.
Hij heeft van die buien, dat-ie om een kleinigheid uit zijn humeur kan raken. Dé, die een uitbarsting voorvoelt, komt naast hem lopen.
‘Zou je niet 'es willen proberen, Hubertus,’ begint ze, ‘om ook de komische kant van het geval te bezien?’
‘Komisch?’ Huug trekt geïrriteerd zijn wenkbrauwen samen. ‘Is het zo komisch, dat ik een dogcar heb gekocht in plaats van ... van 'n auto?’
Dé zucht.
‘Die auto zit je dwars. Jongen, ik zou geen auto willen hebben.’
‘Nou dan?’
‘Maar kun je dan niet een heel klein tikkeltje humor zien in het feit, dat we hier met z'n allen een rijtuig lopen te duwen, over een pad, dat je nota bene eerst hebt moeten hakken om het ding voor je huisdeur te krijgen? In wat voor jaar leven we, Huug? Bekijk het eens zo! O, ik weet wel, het
| |
| |
“...Zou je niet 'es willen proberen, Hubertus...” (blz. 89)
| |
| |
is niet om te brullen, maar een beetje ongewoon is het toch wel en dan ... we zijn jong, in vakantiestemming, de zon schijnt... dat alleen is al genoeg voor wat vrolijke gezichten. Toe...’ ze legt een hand op zijn arm, terwijl ze haar stem nog meer laat dalen, ‘doe 'es een pas achteruit, Huug, en kijk ... kijk dan eens, wat je gekocht hebt. Zie je dan niet dat je dogcar scheef hangt in z'n voegen, dat-ie, met permissie, uitslag heeft van achteren, want wat is het anders, die kale plekken daar? en rood ziet in plaats van zwart?’
‘Blauw,’ verbetert Huug en ... glimlacht, ‘'t was blauw.’
‘En dat hindert allemaal niks, jongen, ik kom zo naast je zitten, zonder een seconde van aarzeling!’ vervolgt ze zacht, ‘trouwens, de anderen ook: je hebt gehoord wat Anneke daarstraks zei en Loet, maar ... dat neemt niet weg dat je een beetje plagerij moet kunnen verdragen zonder kwaad te worden.’
‘Ben ik kwaad?’
‘Je bent op weg,’ knikt Dé ‘en dat zou jammer zijn, ook voor jezelf. Want... hó, pas op!’ valt ze uit, ‘dat haalt-ie niet. Stop, niet meer douwen!!’
Ze draait zich om naar de anderen, maar het is al te laat. Met een vaartje schuift de dogcar tussen twee berken aan weerskanten van het pad, waarna ze met veel geknars en gekraak halverwege blijft steken.
‘Achteruit!’ Huugs stem, waaruit opeens het scherpe is verdwenen. Dé hoort het met genoegen en opnieuw bedenkt ze met een gevoel van dankbaarheid, dat dit één van zijn beste eigenschappen is: het inzien van eigen ongelijk. Huug is vatbaar voor rede en zelfs na een fikse ruzie, hoewel die gelukkig tussen hen niet vaak voorkomt, zal hij de eerste zijn om royaal z'n hand uit te steken tot verzoening en schuld te bekennen.
Achter haar dollen de meisjes, maar dat hindert nu niet meer, het gevaar voor een uitval heeft ze bezworen.
‘Kom 'es helpen,’ smeekt Loet, ‘ik ben helemaal slap van het lachen. Huug!!’
Huug komt, maar ook met zijn hulp is er geen beweging in
| |
| |
het vehikel te krijgen.
‘In elk geval een bewijs dat-ie solide is,’ vindt Emy als troost.
‘We zullen het beestje moeten demonteren!’ Suzelien, lacherig, bijt op haar zakdoek.
‘Eén voordeel: ze zullen 'm niet stelen zo,’ stelt Anneke vast, ‘dat spaart je een koetshuis, Huug.’
‘Laten we 't nog eens proberen,’ oppert deze, ‘maar dan met z'n allen. Allo Felix, hierzo! Eén, twee...’
Met een schok schiet de dogcar los, zodat ze in de vaart bijna achterover tuimelen.
‘Pfff!’ Loet laat zich op het mos neervallen. ‘Even uitblazen, lui. Is me dat een baantje? Hoeveel uurloon verdien ik eigenlijk, meneer Maarsveld?’
‘Ik zal een rekening bij je ouders indienen voor de schade,’ dreigt Huug, ‘kijk 'es!’ en hij wijst met een zó ernstig gezicht op twee nijdige krassen ter weerszijden van de bak, dat ze het opnieuw uitgillen, zelfs Taco doet mee.
‘Ik moet toegeven,’ vindt hij, eerlijkheidshalve, ‘dat het maar weinig verschil maakt met daarvoor ... een krasje meer of minder?’
En eindelijk ... daar splijt ook Huugs mond open in een lach, die Dé als muziek in haar oren klinkt.
‘Ja,’ beaamt hij, ‘nu zie ik eigenlijk pas goed wat ik gekocht heb ... ik heb 'm nog nooit zo van achteren bekeken, maar erg veel moois is het niet.’
‘We gaan 'm straks samen opknappen,’ stelt Taco voor, ‘tenminste, als je weg kunt blijven uit de manege?’
‘Daar heb ik al op gerekend,’ bekent Huug, ‘de leerlingen zijn voor Anton vandaag.’
‘Vergeet je mij alsjeblieft niet?’ Loet steekt een bedelende arm naar hem uit.
‘Jou? Voor jou hebben we een hobbelpaard besteld,’ hij lacht, ‘dan heb je mij voortaan niet nodig en 't komt meer bij je leeftijd ook. Come on kinderen, pak aan die brik, we gaan 't nog eens proberen. Maar zachtjes aan nu hè, pianissimo!’
| |
| |
Tien minuten later staat het voertuig behouden bezijden de Hut en genieten ze met z'n allen van een welverdiende kop koffie.
‘Keurig geflankeerd zo,’ ziet Huug voldaan, ‘de tent aan de ene, de brik aan de andere kant!’ en hij knikt in de richting van het huis.
‘Jawel,’ vindt Suzelien, ‘maar laten we alleen hopen dat de mensen die het zien niet denken dat... wij daarmee gekomen zijn. Hoe laat komen morgen je ouders, Ank?’
Anneke drentelt in haar eentje het Hilversumse perron op en neer. Buiten wacht Huug met een ... auto.
Niets is veranderlijker dan de mens en er waren te veel en te onoverkomenlijke bezwaren gerezen tegen de dogcar, dat hij niet enige concessies had moeten doen aan zijn gevoelens. Wat overigens het ergste niet was, in deze tijd - vond hij, daar moest je de krant maar 'es op naslaan.
Maar in de eerste plaats dan, was het ‘opknappertje’ niet klaar gekomen, wat te voorzien was geweest, aangezien volgens Loet, het hele ding praktisch binnenstebuiten gekeerd moest worden en vernieuwd, eer er een bruikbaar vervoermiddel uit zou groeien, en ten tweede: een dogcar blijft een dogcar, met plaats voor twee personen en niet meer. Nou ja ... Felix, Loet, de meisjes zelf, zij wilden zich graag behelpen, maar onmiddellijk heeft Huug dit bezwaar gevoeld als het grootste: je kon van oom Wijbregts niet verlangen dat hij met zijn ene been zo half en half buiten het karretje bungelde, zoals Taco gisteren, of dat hij, rug aan rug met tante Miek door Laren toerde, als hadden ze op weg hierheen in de trein de grootste ruzie gekregen. Nu heeft hij van een kennis de auto geleend. Dé is niet te vermurwen geweest om mee te gaan. ‘Het zijn jouw ouders, kind, en de gastvrouw hoort thuis te ontvangen.’ ‘Hè ja, in de salon,’ heeft Anneke gesmaald, ‘doe niet zo melig, Dé! En mijn ouders?’
‘Niet dan?’
| |
| |
‘De onze, dacht ik...’
‘Sorry, je hebt gelijk, dat was niet aardig. Maar Huug vertegenwoordigt de Hut, laat mij nou gezellig voor 'n kopje koffie zorgen. Enne ... o ja, wat ik zeggen wil: Loet, Felix en Taco, jullie haalt het niet in je hoofd om morgen weg te blijven. Ja, want ik ken je...’
‘Ja maar...’ begon Taco, maar Dé viel hem haastig in de rede: ‘Dacht ik het niet? Die had al plannen. Als je maar weet dat oom en tante razend zouden zijn, als ze 't hoorden. Niet Ank?’
‘Daar heb je wel kans op ja,’ had Anneke gelachen en Loet vond: ‘Ik was toch wel gekomen hoor, heus. Zo onbescheiden ben ik wel.’
Anneke kijkt op de stationsklok. Nog twee minuten, dan zijn ze er. Gezellig vindt ze het. En ze zullen oer-nieuwsgierig zijn naar Dé's behuizing, naar Huugs nieuwe baan ... enfin, naar alles. Ook naar hen natuurlijk, hoe ze 't gemaakt hebben, hier. In de verte rommelt het langs de rails, ze hoort bellen rinkelen, ziet lichten verspringen. En dan posteert ze zich bij de uitgang, net als de trein binnenrijdt. Portieren vliegen open, de voorste reizigers haasten zich naar de trappen.
Anneke rekt haar hals. Haar ogen glijden langs de tientallen onbekende gezichten, dan ziet ze vaders lange gestalte opduiken tussen de menigte.
‘Vader, hier!’ wuift ze.
Het wordt een hartelijke begroeting, midden in het gedrang, waarbij ze menige duw oplopen. Ze staan lelijk in de weg. ‘Kind,’ zegt moeder, ‘dat je helemaal naar Hilversum bent gekomen, we hadden toch debus kunnen nemen?’
‘Helemaal!’ Anneke proest even. ‘Dat kippe-eindje. Trouwens, Huug is er ook ... buiten.’
‘Is dat...?’ meneer Wijbregts' ogen glinsteren even, ‘een overdreven mate van bescheidenheid van 'm, zo ken ik hem toch niet, of...?’
‘Het is vanwege de auto,’ legt Anneke uit, ‘een oudje. Hij heeft 'm geleend en hij kan 'm niet afsluiten, ziet u?’
| |
| |
‘Huug in een auto?’ Mevrouw trekt haar wenkbrauwen op, ‘dat vind ik nou niets voor hem.’
Anneke vertrekt haar gezicht tot een grijns.
‘Wanneer u stilletjes onder een bank of zo, de reis hierheen had meegemaakt, dan zoudt u gehoord hebben dat het ook inderdaad niets voor hem is, nee. Er was praktisch niets dat deugde ... de kussens te zacht, de vloer onzinnig met al die pedalen, het stuur onhandelbaar, de remmen barbaars en de motor ... nee, dat zeg ik niet. Vraagt u dat maar aan Huug zelf als u 't weten wilt, we zijn er. Hier, uw kaartjes vader en geef mij die tas, zo...’
|
|