| |
| |
| |
Hoofdstuk 7
‘Huug, toe...!’ Loet steekt een pruilende onderlip ver naar voren, wat haar helemaal op een baby doet lijken, ‘eventjes dan, van hier tot... tot dat paaltje daarginds, verder niet. En jij mag 'r vasthouden bij de teugel.’
‘Je moet naar huis,’ weert Huug af, ‘anders weet je tante niet waar je blijft.’
Ze trekt onverschillig haar schouders op.
‘O jawel, ik heb gezegd dat ik hier naar toe ging, koffiedrinken.’
Huug, kwasi-verontwaardigd, stuift op: ‘Zo, kleine feeks, je hebt jezelf dus bij voorbaat maar uitgenodigd?’
‘Anders had Dé het gedaan,’ knikt Loet vol overtuiging, ‘maar zeg nou 'es...’
‘Nee,’ schudt Huug onverbiddelijk, ‘trouwens, koffiedrinken is geen paardrijden.’
Loet steekt een spits tongpuntje naar hem uit.
‘Grappig. Dus ik mag niet?’
‘Dovig?’
‘Je bent een echte tiran en ik begrijp niet hoe Dé jou ooit heeft kunnen trouwen,’ snibt ze met een vinnig mondje. ‘Verder is ze helemaal oké.’
Détje buigt met een proestlach. Ze grijpt een lok van Loets warrelig haar, dat ze om haar vinger wikkelt.
‘Ik apprecieer het compliment,’ zegt ze, ‘maar heus Loet, Huug heeft gelijk. Ten eerste zijn ze net thuis en de paarden zijn moe en warm en stoffig ... ten tweede is Jenny een volbloed en overgevoelig, zodat het onverantwoordelijk zou zijn om...’
‘Onverantwoordelijk!’ ze blaast haar minachting uit, maar Dé vervolgt onverstoorbaar:
‘... om je daar bovenop neer te planten en ten derde...’ ze wil zeggen: ben je nog veel te jong! maar slikt het haastig in, terwijl ze verbetert: ‘moet je dat werkelijk aan Huug overlaten. Tenslotte zijn de dieren niet van hem.’
| |
| |
‘En de andere dan?’ waagt Loet nog een laatste poging, terwijl ze wijst naar het paard, dat door Taco is bereden, ‘die is zo mak als ... als de tijger voor m'n bed. Daar kun je over lopen.’
‘Best mogelijk,’ meent Huug, ‘maar Leddy loopt zelf, dat is het verschil. En laten we nu eens en voor al van dit onderwerp afstappen Loet, dan blijven we de beste vrienden.’
Loet zwijgt en slikt de pil.
Ze zitten met z'n zevenen onder de berk voor het huis; Huug heeft Taco meegenomen, na een urenlange rit over de hei, waarbij ze samen hele tijden zwijgend hebben genoten.
Typische kerel, die Taco, bepeinst hij en kijkt tersluiks naar hem, zoals hij daar zit tussen Détje en Suus: stil, in zichzelf gekeerd, op het verlegene af, wat hem iets wonderlijk stugs kan geven, hoewel hij dat helemaal niet is. Maar een jongen waar je van opaan kunt en die, ondanks het betrekkelijk grote leeftijdsverschil, je vriend zou kunnen zijn.
De meisjes hebben hem dadelijk herkend als het jongmens, dat hun gisteren de weg heeft gewezen, hier naar toe.
‘Of hij ook in Blaricum woont?’ vraagt Emy, als het gesprek dreigt dood te lopen, nu Loet niet langer het hoogste woord voert.
‘Nee, in Laren,’ schudt Taco, ‘maar vader denkt erover zich in Amsterdam te gaan vestigen.’
Er komt een verdrietige trek op zijn gezicht.
‘Als wat?’ Het is Loet die het er uitflapt.
Hij aarzelt een seconde. ‘Vader is muziekleraar,’ zegt hij dan, ‘en u begrijpt, in de stad...’
Het laatste zegt hij tegen Détje.
‘Natuurlijk,’ knikt ze begrijpend, ‘de stad biedt zoveel meer mogelijkheden voor iemand die lesgeeft, dat is logisch. Kom...’ ze veert overeind, slaat wat takken van haar rok, ‘we moesten maar eens voor de koffietafel gaan zorgen, 't is bij enen, zie ik. Wie helpt?’
Loet staat al naast haar. ‘Ik, Dé?’ bedelt ze, ‘mag ik?’
‘Als je geen glazen breekt en de melk niet laat overkoken en
| |
| |
de aardbeien wast,’ beslist Huug, ‘anders niet.’
Ze werpt hem een verpletterende blik toe. ‘Jou kijk ik de eerste week niet meer aan.’
‘En dat is de helft van je vakantie, hè?’ hoopt Huug, zo gretig, dat ze het opeens allemaal uitproesten. Loet zelf doet mee.
‘Och jòg!’ Ze draait zich om op haar hielen. ‘Ga je mee, Dé?’ Taco staat op.
‘Ja, 't wordt mijn tijd ook 'es.’ Hij steekt z'n hand uit. ‘Mevrouw...’
Maar Dé komt terug, een onwillige Loet meesleurend, die tegenstribbelt. ‘Je blijft toch zeker ook?’ inviteert ze. ‘En hoor eens, laten we nou af spreken dat hier in de Hut van nu af aan niet meer wordt ge-mevrouwd of ge-juffrouwd ... geen gehoor bij mensen van zo ongeveer één leeftijd. We zullen zo zoetjesaan eikaars voornamen nu wel kennen. Enne ... natuurlijk blijf je koffiedrinken, tenzij je thuis wordt verwacht?’ ‘O nee, dat niet, ik blijf wel meer weg als ik ga paardrijden. Maar...’
‘Maar de vreselijke drukte die je meebrengt,’ begrijpt ze lachend, ‘nou, dat valt wel mee, als ze allemaal zo waren?’
Ze kijkt met een plagende blik naar Loet, die prompt opstuift. ‘Dat is gemeen, ik ga naar huis. Hubertus, m'n fiets!!’ ‘Kind, weet je dat je leverkaas krijgt?’ herinnert Huug zich haar lievelingsbeleg.
Twee sprongen, en Loet staat bij de keukendeur. ‘Daar laat ik me voor in het diepst van mijn ziel beledigen,’ knikt ze, waarop Huug zijn hoofd schudt en iets mompelt van ‘geen sprankje eergevoel, die tegenwoordige meisjes’ en Loet haar tong uitsteekt met een snuivend: ‘Opa! Eergevoel hoort thuis in een vorige eeuw, wij verkopen ons voor een plak leverkaas. Hoewel het, wat mij betreft, ook ham mag zijn, maar dan de echte.’
Het wordt een gezellige maaltijd en Anneke bedenkt, hoe Dé toch de gave bezit, altijd en overal de mensen naar zich toe te trekken. Zo door en door gastvrij is ze, met precies dat, wat
| |
| |
inneemt, zonder opdringerig te worden. Zelfs Taco ontdooit en voert een levendig gesprek met Suzelien over fotografie en de belichtingstijd bij donker weer.
‘Ik neem enkel moment,’ schettert Loet van de andere kant, ‘altijd prijs, geen nieten.’
‘Dat dacht je! Tenzij je 'm tegen de zon inneemt,’ herinnert Huug plagend.
Suus diept in haar tasje.
‘Hierzo, een tegenlichtopname,’ bestrijdt ze, ‘je ziet hoe mooi die is geworden. Die wazige toren tegen een inktzwarte achtergrond.’
‘Sorry,’ vindt Taco, ‘maar dat is het nou net. Ik wil niets van die foto zeggen, maar de achtergrond mag niet inktzwart zijn, nooit. Ook daar moeten de contouren nog scherp blijven en zichtbaar.’
Suus zwijgt, een beetje gepikeerd. Ze vindt zichzelf de beste fotografe van de hele M.M.S., sinds ze eens met een wedstrijd een prijs heeft gewonnen, en haastig vervolgt hij, haar gezicht ziende: ‘Je moet het vooral niet opvatten als een aanmerking, want zo is het niet bedoeld. Ik breng er zelf niks van terecht, maar ik ben ook nooit helemaal tevreden over een foto en als die beter kar., waarom zou je dan niet met wat ernstige studie proberen, haar beter te maken? Het kost hetzelfde, alleen wat meer moeite.’
‘Lariekoek,’ vindt Loetje, ‘je maakt foto's om de herinnering die eraan verbonden is, niet als studie en ik vind ze erg beelderig hoor, die natuuropnamen allemaal, maar geef mij maar een geestige snapshot van Huug in ... in...’
‘In Détjes ochtendjas,’ proest Anneke plots en Loet, die er niets van begrijpt, knikt ernstig.
‘Bijvoorbeeld ja, zou je reuze staan, vast. En dan met een grote, gouden draak op je rug.’
Ze gillen. ‘Of je er bij geweest bent,’ vindt Emy en Dé verklapt: ‘Ze hebben ons vanmorgen verrast, heel vroeg, om halfzeven of zo iets, en Huug hàd mijn ochtendjas aan.’
‘Met een draak,’ bevestigt Suzelien.
| |
| |
‘Typisch Huug!’ Loet schudt haar hoofd. ‘Het was me m'n leverkaas waard geweest om dat te hebben gezien. Tjoppie, wat spijtig.’
‘Ja,’ grijnst Huug, ‘jij was het enige dat er nog aan ontbrak, wil je geloven?’ Hij neemt een slok van zijn koffie, maar zet met groot misbaar het kopje weer neer, terwijl hij z'n gezicht vertrekt tot een afzichtelijke grimas.
‘Wat is 'r?’ vraagt Dé verschrikt.
‘Vellen!’ Huug rilt. ‘Zie je nou, dat je aan dat kind niets kunt overlaten? Nog niet eens koffie kan ze behoorlijk inschenken. Bàh!’
‘Overdreven ventje!’ Loet neemt rustig het kopje voor z'n neus weg. ‘Ik vlieg al voor je, nou goed?’
‘Doe er dan meteen wat meer suiker in,’ verzoekt Huug en presenteert Taco een sigaret.
‘Zouden we...’ komt hier aarzelend Dé's stem, ‘die herinnering, waar Loet het daarnet over had, ook nu maar niet 'es vastleggen? Ik bedoel, een foto van jullie eerste koffietafel hier? Huug!!’
Maar Suzelien is al overeind. ‘Ik neem 'm,’ beslist ze, ‘ja, wat een eendvogels zijn we ... hele debatten over belichtingstijd en diafragma, maar om hiervan een prentje te maken, daar denkt niemand aan.’
Ze duikt de tent binnen en komt weer te voorschijn, net als Loet voorzichtig komt aangeschuifeld, haar ogen strak op een boordevolle kop koffie gericht.
‘Ja, blijf daar even staan, Loet,’ verzoekt Huug, ‘Suus gaat een foto maken...’
‘O, enig!’ Loets blik blijft op de koffie gericht, ‘van mij?’
‘Nee ... van ons, dat is het juist.’
Met drie sprongen is ze bij hem, na de koffie op de grond te hebben neergezet, zodat ze er aan alle kanten overheenplast. Twee slanke, bruine handen grijpen in Huugs haardos, de trots van zijn leven, na mij, verzekert Dé altijd, en richten er een verwoesting aan, die alleen is te vergelijken met een ontwaken na veertig graden koorts of een nachtmerrie van de
| |
| |
allerergste soort.
‘Akelig, miserabel, hatelijk jochie,’ een graai in z'n kuif, ‘zul je nou eindelijk 'es ophouden met me de hele dag te treiteren? Zo, daar ... daar ... daar!!’
Een laatste streek en Loet laat zich amechtig op een stoel neervallen.
‘En haal je koffie nou maar zelf,’ besluit ze, met een vage handbeweging achter zich, ‘wanneer d'r nog in is, tenminste.’ Huug kijkt verbijsterd. Op een dergelijke plotselinge aanval is hij niet bedacht geweest. Zijn scheiding, waar hij elke dag een kwartier aan besteedt, is tot een ware ravage vervormd ... zo iets als een bergpad in Zwitserland, het haar op z'n kruin staat rechtstandig overeind.
Dan klikt Suzeliens fototoestel.
Loet danst van plezier en had 'r graag willen zoenen uit pure dankbaarheid.
‘Lekker!’ ze steekt een spitse tong uit naar Huug, die foeterend naar binnen vlucht, ‘krijgen we er allemaal één, Suus? Ik laat 'm op school zien, vast!’
Maar vijf minuten later is hij terug, onberispelijk als steeds, een vergevensgezinde lach om zijn mond. Hij steekt zijn hand uit naar Loet, die achteruitdeinst.
‘Weer vrienden?’
‘Op 'n afstand, ja!’ stelt ze haar eis.
‘Je bent onredelijk,’ verwijt Huug, ‘ik kom met de beste bedoelingen...’
‘Leer mij jullie bedoelingen kennen!’ Loet trekt een strak mondje, waarom ze allemaal proesten.
‘Loet, de wereldwijze,’ glimlacht Détje. ‘Gelijk heb je, hoor kind, vertrouw geen man. Nou, hoe zit het met die foto, nemen we die nog?’
Ze poseren, waarbij Suzelien niet afdrukt, maar doet alsof, en schuiven daarna genoeglijk pratend bij, waarbij ze het wel doet, net op het ogenblik dat Anneke bezig is een appel te schillen en Loet de laatste aardbei van de schaal kaapt.
‘Net goed,’ vindt Huug, ‘je hoort te vragen. Ik stel me voor
| |
| |
in deze vakantie al de gebreken uit jouw schandelijk verwaarloosde jeugd vast te leggen op een film, waarvan we een serie afdrukken onder familie en kennissen zullen verspreiden. Zo iets als een reglement: Loet, denk erom, foto achttien: niet met je voeten op een stoel. Ik geloof beslist dat het opvoedend zou werken,’ knikt hij naar de anderen, ‘zo iedere dag je eigen fouten onder je neus.’
‘Dan mag je wat mij betreft wel een fabriek aankopen, een filmfabriek,’ zucht Loetje, ‘en dan kom je nog te kort.’
‘Zelfkennis is de eerste stap tot verbetering,’ stelt Anneke vast, ‘en overigens, wij zullen je wel helpen... ik werk op een kleuterschool.’
Waarna Huug zo'n lachstuip krijgt dat hij zich in z'n laatste slok koudgeworden koffie verslikt.
Om drie uur brengen ze de paarden terug naar de manege. Loet draait om hen heen met ‘hongerige’ blikken, zoals Dé het uitdrukt, maar ze waagt het niettemin niet, te proberen Huug nogmaals te vermurwen.
Met droefgeestige ogen kijkt ze hen na, terwijl ze wegrijden, Taco en hij. Als ze zich omdraait, staat Anneke achter haar. ‘Zou je zo graag leren paardrijden?’ vraagt ze een tikje verwonderd.
Loet bijt op haar lippen en knikt.
‘Ja,’ knikt ze dan, ‘liever dan wat ook. Ik geloof dat ik verkeerd geboren ben, ik had een jongen moeten zijn, geen meisje.’
Met een zwaai pakt ze haar fiets. ‘Nou tabé kinders, ik toer 'es op huis aan, voor Felix weer ongelukken begaat. Konden we die bril maar op 'm vastnaaien, zou dat erge pijn doen, denk je? Ach jeetje, die stakker! Nou dág... vanavond zie je ons weer, Dé, vind je 't erg?’
Dan spurt ze weg over het bospaadje, rakelings langs Tarras, die met een grom uit z'n hok schiet...
|
|