| |
| |
| |
Hoofdstuk 2
‘Lieve mensen’, schrijft Huug. ‘Aan mij is de moeilijke taak toegewezen, in een beperkt aantal regels verslag te doen van onze wederwaardigheden van de laatste tijd. Moeilijk, omdat deze zich meer lenen tot het samenstellen van een lijvig boekdeel en beperkt, omdat het mij op straffe van drie dagen bloemkool is verboden, al te veel in details te treden, zulks met het oog op de resterende ruimte die Détje voor haar rekening wenst te nemen en het feit, dat ik daarmee het welige gras onzer belevenissen voor haar voeten zou wegmaaien. Niettemin, ik mag dit keer beginnen en dat is al heel wat.
Ik doe dat dan met te vertellen, dat we sinds verleden week niet meer in Amersfoort wonen, maar in Blaricum. Hier zie ik in gedachten tantes grappige rimpel op trekken boven haar neus, terwijl oom een beetje afkeurend zijn hoofd schudt en ik begin zo'n beetje te beseffen, waarom Détje zo grootmoedig afstand heeft gedaan van het eerste deel van haar gebruikelijke acht kantjes. Vier keer verhuizen binnen het jaar ... ik moet eerlijk zeggen: het is ook welletjes en zelfs mij een beetje te veel van het goede. Het enige excuus dat ik ervoor kan vinden en waarmee ik dan ook maar direct op de proppen kom is, dat het dit keer de laatste keer is geweest, tenminste binnen het tijdsverloop van de eerstvolgende twee jaar. Ik heb een job, een vaste baan! Nu het er staat, voel ik pas goed wat een rust er uitgaat van dat ene simpele zinnetje: voor u, en voor tante in het bijzonder, omdat u nu nog beter dan eerst uw pleegkind bezorgd weet; voor mij omdat... nou ja, omdat dat pleegkind nu eenmaal mijn vrouw is.
Zeker, we kwamen er. Heel aardig zelfs ... wanneer toevallig de een of andere meneer het nodig oordeelde zijn renstal uit te breiden en daartoe de hulp inriep van ondergetekende. Of wanneer baron van Zus tot Zo geen weg wist met de volbloed, die hij zich - onwetend - had laten aanpraten, òf... wanneer er een prijs viel weg te halen op 'n min of meer belangrijk concours.
| |
| |
En vooral kwamen we er, wanneer die drie dingen dan nog samenvielen binnen een periode van bijvoorbeeld één maand. Maar daartegenover stonden weken, dat er nagenoeg niets viel te verdienen en we onze spaarduitjes angstwekkend zagen slinken. Ik hoef u niet te zeggen hoe belabberd dat is; in deze weken heb ik me dan ook niet zelden ... laten we zeggen overbodig gevoeld en nutteloos. Waardeloos is misschien een nog beter woord.
Een soort vrijbuiter.
“Vreselijk overdreven,” vindt Détje, die dit natuurlijk over mijn schouder meeleest, maar vrijbuiteren is goed, zolang je nog vrijgezel bent; eenmaal getrouwd, dien je aan een vastomlijnd levensplan te gaan denken, ik heb dat eindelijk ingezien. Vandaar dat ik ben gaan solliciteren. Links en rechts en naar alle mogelijke baantjes die rechtstreeks of zijdelings met onze prachtige paardesport te maken hadden. Want al ben ik bereid afstand te doen van mijn onbeteugelde vrijheid, het is me onmogelijk, daarnaast ook nog dit leven waarin ik ben opgegroeid en grootgebracht, prijs te geven. Nog liever stalknecht hier of daar, dan op een kantoorkruk, waarmee ik niets ten nadele van die kantoorkruk wil zeggen, maar ik blijf er niet op kleven...
Ik heb geboft: stalknecht wordt het niet. Een Larense manege zocht per advertentie iemand, geschikt om als bedrijfsleider op te treden.
Het heeft geen tien minuten geduurd voor de brief in zee was en twee dagen later kwam het antwoord: of ik maar 'es wilde komen?
Nog diezelfde middag heb ik, na een telefoontje, Dé eenzaam achtergelaten, niettemin onder de vertrouwde bewaking van Tarras en Carla die, zoals u weet, er in hun aanhankelijkheid niet voor terugschrikken het hele Amersfoortse nozemgilde tegelijk naar de keel te vliegen, wanneer één daarvan het mocht wagen, ook maar een vinger naar Dé uit te steken. Overigens is over het algemeen alleen het verschijnen van één van onze geweldige bouviers al genoeg, om ongewenste vreemdelingen bij
| |
| |
het tuinhek rechtsomkeert te doen maken met een alleszins verklaarbare haast.
Hier krijg ik een por, met de kennelijke bedoeling me weer tot de zaak te bepalen. Goed dan.
Het onderhoud in Laren was kort, maar prettig. Het bleek dat de manege zich in een steeds groeiende belangstelling mag verheugen, vooral nu ze de seizoenmaanden tegemoetgaan, maar dat de leiding - let wel, de daadwerkelijke leiding - te wensen overlaat. Er zijn pikeurs, stalknechts, personeel, maar ieder voor zich is er zo'n beetje eigen baas en op een dergelijke manier kan uit een zaak nooit wat behoorlijks groeien. Er wordt, vertelde de eigenaar me, gewerkt zonder liefde voor het vak en, wat erger is, zonder liefde voor het paard, enkele uitzonderingen daargelaten, en het is vooral dat laatste dat, wat mij betreft, de doorslag heeft gegeven. Enfin, de zaak is beklonken. Het salaris is niet duizelingwekkend hoog, maar we kunnen er fatsoenlijk van komen. Daarnaast, voor mij misschien nog wel de hoofdzaak, ik heb een taak. Een mooie taak zelfs. Want paardrijden en paardrijden zijn twee heel verschillende dingen en het gros van de mensen heeft er geen flauw begrip van, al is het dan in staat zich op een paarderug in evenwicht te houden, hoe het met een zo fraai en fijngevoelig dier moet omspringen. Voor hen betekent het paard niet meer dan een fiets of een motor, waar je op gaat zitten en rijdt. En als het niet onmiddellijk reageert zoals zij dat willen ... wel, dan is er immers altijd nog de zweep en zijn er de sporen om het ongehoorzame dier tot de orde te roepen.
Laat ik niet weer afdwalen, want als ik op m'n stokpaardje kom, vrees ik dat er van Dé's resterende kantjes geen regel meer openblijft en slik ik daar desnoods de drie dagen bloemkool voor.
Ik heb een contract voor twee jaar en m'n informaties, die ik, voorzichtige huisvader, natuurlijk heb genomen, zijn best. Er was maar één bezwaar: zo gauw mogelijk beginnen en dit was groter voor Détje dan voor mij, in verband met alle mogelijke huishoudelijke beslommeringen, zoals gordijnen die niet pas- | |
| |
ten enzovoorts.
Stop! Een gebiedende hand legt zich over de mijne en hoewel-ie de helft ervan nog niet overspant, heb ik toch al geleerd daaraan te gehoorzamen. Ik benader hier het terrein van de “enige dingen”, waarvan ik heb af te blijven. Daar hebt u nou de reden waarom wij mannen zo dikwijls voor “droog” worden versleten: de porties zakelijkheid zijn voor ons; de vette, gezellige kluifjes waaraan je zo genoeglijk een halfuurtje kunt knabbelen, die moeten we laten liggen. Niettemin, Dé vindt dat ik er toch al behoorlijk ben afgekomen en de mij toegemeten ruimte ver heb overschreden. Ik eindig dus wat overhaast met de hartelijke groeten voor alle drie en een stevige vijf van
Huug!
P.S. Groeten aan Suzelien en Emy, vergeet je 't niet, Annemiek? Hier is Dé!’
‘Lieve allemaal! (Suus en Emy inbegrepen)
Inderdaad, hier is Dé. Boordevol nieuws en borrelend van agitatie om het, liefst allemaal tegelijk, voor jullie neer te pennen. Een brief schrijven is niks, maar het moeilijkste is altijd er mee te beginnen, omdat je, wanneer er géén nieuws is, niet weet hoe, en als er wel nieuws is, waarmee. Zoek het maar uit. Vandaar dat ik er dit keer Huug heb voorgespannen. Wat zegt u wel van zijn degelijke baan? Ik ben er echt blij om, niet alleen om de baan zelf, maar vooral om hem. De lieverd haalt zich allerlei zotte dingen in zijn hoofd: dat hij nergens voor deugt, een herenleventje leidt, dat-ie een monsterlijk voorbeeld is van een parasiterende jeugd, stel je voor: Huug!! en er op een gruwelijke manier de kantjes afloopt. U had 'm moeten zien sjouwen een paar weken geleden, met kruiwagens vol aarde, om achter het huis een soort slootje te dempen. Als een Turk zag-ie. Maar enfin, zo is het dan misschien nog beter ... voor z'n zelfrespect en omdat we anders nooit in dat fantastische hutje waren beland, waarin we nu zitten. Ik zal er niet te
| |
| |
veel van zeggen, de foto spreekt trouwens voor zichzelf, maar het is ... om er nooit meer uit te trekken, wat ik me dan ook stellig en onmiddellijk heb voorgenomen.
Stel u voor tante, een eigen bos, als een oerwoud zo groot en aan de achterkant de wijde, onmetelijk-uitgestrekte hei. En vogels ... tientallen, honderden vogels! 's Morgens vroeg word je wakker van de zon in je ogen en met één handbeweging gooi ik, zó vanuit m'n bed, de ramen wijd open. Buiten wassen we ons. Waarom niet? Onze dichtstbijzijnde buren wonen altijd nog 'n tien minuten van ons vandaan. En mensen komen hier niet. 't Is trouwens afgerasterd, ons bezit. Eigenlijk mag ik dat wel met een hoofdletter schrijven, uit eerbied.
Ook gaan we dikwijls op de fiets even naar het meertje, een eind verderop in de hei, waar je kunt zwemmen. Een oase in de woestijn, tenminste op al te hete dagen.
Dan ontbijten. Natuurlijk weer buiten, met Tarras en Carla aan onze voeten en na afloop brengen we Huug naar de straatweg, via het idyllisch uitgehakte bospad, dat de toegang vormt tot ons domein.
In m'n eentje was ik dan af, terwijl de honden vrij mogen rondlopen, waarbij Tarras, een reus voor z'n zeven maanden, z'n moeder steevast uitdaagt tot een gevecht, dat-ie niettemin verliest. Daarna gaan we boodschappen doen in het dorp en dat is maar goed ook, want het enige nadeel dat ik tot nu toe heb ondervonden is, dat je neiging begint te vertonen tot verwildering van zeden, waarmee ik bedoel dat ik rustig een hele dag in m'n pyjama zou kunnen rondsjouwen, zonder dat iemand het ooit zou merken. Ik doe het niet, maar kleed me integendeel netjes aan, in de hoop nog 'es onverwachts te worden overvallen (in de goeie betekenis van het woord dan), wat evenwel nooit gebeurt, eenvoudig omdat we hier nog geen kennissen hebben. Nu, nadat deze brief in zee is gegaan, wordt de kans groter, vooral nog omdat Annekes vakantie is begonnen en Blaricum niet op een eiland ligt. Kinderen, ik heb ... ik ga jullie ... nee, laat ik eerst met m'n beschrijving doorgaan, al zit ik me inwendig te verkneuteren van plezier, om het enige
| |
| |
plan dat, eerlijk is eerlijk, uit Huugs vindingrijke brein is voortgekomen. Maar daarover straks.
Ons hutje heeft twee kamers en een keuken. Dat is alles! Daarvan is de slaapkamer nogal klein en de keuken nog kleiner. Er tegenaangebouwd een soort schuur, die we als kast hebben ingericht en buiten, gil niet, mensen, de ... laat ik zeggen, de rest van wat een behoorlijk huis hoort te bevatten.
Maar overal elektrisch licht en gas in de keuken, zover zijn we toch wel. Van buiten zijn we van hout en van binnen van steen, zodat het hier 's zomers lekker koel is en 's winters niet te koud. Tenminste ... dat hopen we.
Die winter...?
Hier zie ik heel wat paren wenkbrauwen omhoog rijzen en oom zegt met een vergevensgezinde glimlach: “Echt Détje, de winter, die telt ze niet”.
Of ik 'm tel, maar hoe kan ik me uitlaten over iets, waarvan ik geen ervaring heb? Het zal niet meevallen misschien, op troosteloze regendagen in huis te zitten opgesloten, maar we hebben televisie, boeken, tijdschriften ... ik heb m'n handgeknoopt tapijt, waar ik expres al niets aan doe, m'n kleren, die ik zelf maak en wie weet, kom ik er nog eens toe de enkele verhaaltjes weer op te nemen die ik, weet je nog, An? bij jullie begonnen ben te schrijven. En dan, er zijn toch ook de goeie dagen, dagen dat het hier prachtig moet zijn, als alles bedolven ligt onder een dik pak sneeuw, of even is bestreken met zo'n glinsterend laagje ijzel. Dagen, dat je erop uittrekt, alleen of samen, Huug heeft 's winters zoveel meer vrij om te genieten van heel die verrukkelijke natuur hier, die eigenlijk altijd even mooi is, welk jaargetijde we ook hebben. Maar voorlopig zijn we nog lang niet zo ver en het is pas juni, zodat we de hele zomer nog voor ons hebben om van zon en buitenlucht te profiteren.
En nu dan Huugs plannetje, dat bestemd is voor jullie drietjes: Anneke, Suus en Emy, en waarvoor ik, heel egoïstisch, het uitsluitend publicatierecht heb opgeëist. Hier is het: pak volgende week je koffer, je tent en de bus en kom bij ons logeren.
| |
| |
Nu het er staat, lijkt het me erg simpel en zo logisch als wat, maar ik zou nooit op de gedachte zijn gekomen. Logés, dat was voor ons taboe. Tenzij ze zich tevreden wilden stellen met een plaatsje in de sjoelbak en zo, rechtop tegen de muur, hun nachtrust genieten. Overigens, wat wil je, in een hut van anderhalve kamer en een keukencel! Ik heb er drie dagen mee lopen rondtobben, toen begon Huug erover, de schat.
“Zeg...!” als hij ergens mee zit, is hij altijd m'n naam vergeten, “het is niet dat we 't niet best hebben zo samen, maarre ... moeten ze niet 'es komen kijken, de meisjes?”
Ik stond meteen stil en slikte bijna de vruchtencaramel door die hij uit Laren had meegebracht.
“Hoe bedoel je”, begon ik, terwijl mijn hart oversloeg, “een zondagje?”
Huug snoof.
“Een zondagje! Een week natuurlijk, twee weken, drie...”
“Maar jongen”, ik hees me op aan zijn revers uit pure opwinding, “dat gaat toch niet? Daar loop ik zelf al dagen over te piekeren”. “Zo”, vond Huug, “da's nogal tamelijk uilig anders. Em heeft toch haar tent?”
Nou, jullie weten, ik ben niet op m'n mondje gevallen en dat “uilig” had hij dubbel en dwars teruggekregen, maar nu...?
“Doe je mond dicht”, beval Huug, “dat ding valt 'r uit, die caramel”.
Toen heb ik 'm maar doorgeslikt, sprakeloos.
“Verleden jaar”, herinnerde hij, “zijn ze toch ook gaan kamperen, waarom zouden ze dat dan nu niet bij ons komen doen? Tenslotte kunnen we logés hebben zoveel we maar willen, wanneer ze hun eigen bed maar meebrengen en 'n huis. Voor de rest ben ik gastheer. Nou ja, en jij natuurlijk...”
“Ook gast-heer!”
Toen hebben we gegierd en elkaar achternagezeten, alleen uit louter baldadigheid en omdat alles nu toch voor elkaar kwam. Tenminste ... dat hopen we, want de beslissing is aan jullie, misschien ga je liever ergens anders heen. Maar als jullie komen, mogelijk dat oom en tante dan een weekendje willen overblijven
| |
| |
in een pension, dan zijn we, zoals Huug het uitdrukt, weer 'es met de hele bups bij elkaar.
Lieve schatten, laat gauw wat horen. Ik spin me er echt op, jullie weer te zien. Neem badpakken mee en brommers of wat je bezit. Je kunt ook op de brommer komen - weer een idee. Als ik zo doorga, schrijf ik een handleiding voor toekomstige kampeerders, er schiet je telkens wat te binnen. Daarom schei ik maar liever uit met een stevige omhelzing voor alle vijf en één extra voor tante,
je Détje.
P.S. We hebben helrood geverfde vensterbanken en glas-in-loodramen en vlak boven de deur, onder het rieten dag, heeft een zwaluw haar nest. Er zitten drie jongen in, zo schattig!
Dág!’
|
|