‘Attentie,’ zegt Dasselaar, ‘het spel gaat beginnen.’
Dan knarst er een slot en de deur kiert open. Erachter zien ze de schim van een vrouw. ‘Wie daar?’ vraagt ze een beetje angstig, maar haar gezicht is, in tegenspraak met die angst, brutaal en haar ogen nemen de beide mannen uitdagend op.
‘Politie,’ klinkt het antwoord kortaf.
‘Jawel, en?’
Ai, daar staan ze ... feitelijk met hun mond vol tanden, door twee simpele woordjes: jawel, en? Want de vrouw heeft gelijk: ze komen hier zonder iets. Zonder een bevel tot inhechtenisneming, zonder een bevel tot huiszoeking zelfs. Een gevoel van machteloosheid besluipt hen. Zijn ze gerechtigd, met geweld desnoods, binnen te dringen?
Gerechtigd of niet, ze zullen het doen, denkt Legras - de schuur levert voldoende bewijs. En dat de vrouw hun zwakte vermoedt, spreekt al direct in haar nadeel. Ze blijven dan ook volkomen kalm. Tenslotte hebben ze meer met dit bijltje gehakt. ‘We kunnen wel even binnenkomen zeker?’ zegt Dasselaar en plaatst meteen zijn voet tussen de deur.
‘Dat had je gedacht,’ antwoordt de vrouw. ‘In het holst van de nacht? En bij een vrouwspersoon allenig?’
‘Dat staat te bezien,’ meent Dasselaar te moeten betwijfelen. ‘Je man d'r niet?’
Een seconde weifelt ze, maar ze hebben het al gemerkt.
‘Ga 'm maar eens roepen,’ zegt Legras gemoedelijk, ‘we moeten 'm maar even hebben.’
Voor vrouwen als deze zegt dat voldoende.
‘Hij heb' niks gedaan,’ verdedigt ze bij voorbaat. ‘Hij is de hele nacht ordentelijk thuis geweest, en...’
‘Da's braaf van 'm,’ vindt Dasselaar, wie het oponthoud aan de deur gaat vervelen. ‘We komen ook alleen maar even 'n kop koffie met 'm drinken, anders niet. Nou, hoe zit het?’
‘Je komt 'r niet in,’ zegt de vrouw gedecideerd, maar meteen klinkt achter haar een stem:
‘Wat is 'r aan de hand Leen, gaan 'es opzij?’
De man die voor hen staat, is een vreemde.