| |
| |
| |
Hoofdstuk 9
...waarin Eefje meewedt en verliest, een vreemde ontdekking doet en er onrust sluipt in haar hart.
‘Wàt?’ zegt Eefje verwonderd. ‘Een weddenschap? Nee, dat begrijp ik niet.’
‘Misschien voel je niets voor wedden,’ meent Maarten Legras - ‘heel verstandig overigens. Maar ik zal het je nog eens vertellen, luister. Een café...’
Eefje knikt. Jawel, tot zover is het haar duidelijk.
‘Drie mannen aan een tafeltje...’
‘Héren,’ verbetert ze en meneer Legras verslikt zich in de rook van zijn sigaret.
‘Blikskaterse meid,’ grinnikt hij, ‘goed héren... jij je zin. Eén heeft een conservenfabriek, de tweede een groothandel in...’
‘En de derde,’ vult Eefje aan, maar hij schudt snel zijn hoofd.
‘De derde is voorlopig nog niet aan bod, die verschijnt pas later op het toneel, in het volgende bedrijf. Voorlopig gaat het om deze beiden, want die hebben een meningsverschil. Een ernstig meningsverschil zelfs. De groothandel beweert dat de misdaad tegenwoordig welig tiert en hand over hand toeneemt.’ Eefje knikt begrijpend.
‘Echt iets voor paps,’ vindt ze, ‘om dat te beweren. Ik hoor het elke dag, al heb ik maar een sigaret van 'm gekaapt voor een vriendje. Verder?’ informeert ze belangstellend. ‘En de conservenfabriek?’
‘De conservenfabriek meent dat dat natuurlijk waar is, maar
| |
| |
dat in een modern bedrijf, zoals het zijne, diefstal praktisch is uitgesloten. Omdat vandaag-de-dag óók de bestrijding daarvan aanzienlijk is toegenomen en, wat meer zegt, verbeterd door allerlei technische hulpmiddelen.’
‘Helemaal oom Anton,’ giechelt Stan. ‘Het is een stokpaardje van hem: geluidsinstallaties, onzichtbare stralen, foto's, noem maar op. We zeggen thuis weleens: het lijkt wel of hij een juwelierszaak heeft in plaats van een conservenbedrijf.’
‘Mooi! Die twee zijn het dus niet eens en ze worden het niet eens ook. Waarom trouwens? Ieder mens heeft zijn eigen opvattingen. Maar intussen loopt het meningsverschil nogal hoog.’ ‘Totdat ze elkaar in de haren vliegen?’ veronderstelt Reinier met een grijns.
Ook Alexander grinnikt. Hij ziet het al: paps met die keurige meneer Van Gelderen...
Maar zover is het toch blijkbaar niet gekomen.
‘Dat wil zeggen,’ beteugelt meneer Legras haastig hun op hol geslagen fantasie, ‘in figuurlijke zin dan altijd. Wat daarbij nou precies werd besproken, doet er hier niet toe, maar waar het om gaat is dit: het draait uit op een weddenschap. Een weddenschap om vijfhonderd gulden.’
‘Vijfhonderd gulden?’ kreunt Eefje. ‘En ik kon met moeite 'n paar nieuwe schoenen loskrijgen! Affijn, dat begrijp ik achteraf. Gut, wist jij Lex, dat paps zó met z'n geld smijt. Ik schrijf het vanavond nog aan mams ... foei!’
Ook de anderen vinden het een duizelingwekkend bedrag.
‘Dat is het ook,’ geeft Maarten Legras toe, ‘maar ... de weddenschap is er dan ook naar, lieve deugd. Papa Wenkebach, jullie onkreukbare papa, neemt aan een partij conserven te ontvreemden of te doen ontvreemden... verdwijnen, verduisteren, noem maar op ... alles is geoorloofd, wanneer ze op een zeker ogenblik maar weg zijn - foetsie! - en niet meer onder de veilige hoede van de conservenfabrikant, ofwel meneer Van Gelderen. Lukt dit, dan betaalt meneer Van Gelderen aan papa dus vijfhonderd piek.’
‘Voor schoenen,’ giechelt Stan.
| |
| |
‘Voor schoenen, voor jurkjes ... misschien krijgen jullie ze wel op je spaarbankboekje,’ knikt meneer Legras, ‘dat is zijn zaak. Lukt het niet, dan dokt de oude heer en is het spaarbankboekje voor jaren van de baan, daar kun je ... eh, onweer op zeggen.’
Heeft hij dus te veel gezegd, Maarten Legras, toen hij daarnet Eefjes vader van medeplichtigheid of althans vermoedelijke medeplichtigheid betichtte? Toch zeker geen woord.
Hmm ... nee, dat vindt Eefje achteraf nu ook wel - en ze grijnst eens breed. Gompie, wie zou dat achter paps gezocht hebben ... of toch misschien wèl? Van wie anders, heeft zij haar avontuurlijke aanleg? ‘Je vader en jij’, zegt mams altijd, ‘één aard, één karakter...’ nou, en zij kan het weten.
In haar verbeelding ziet ze hem al sluipen door de zaak van meneer Van Gelderen, als een rasechte misdadiger, met breekijzers en glassnijders, zijn gezicht bedekt met een zwart masker.
‘Die paps,’ gniffelt ze dan ook. En zelfs Alexander moet even lachen.
Maar dan dringt langzaamaan tot Eefje door, dat... dat hij dus waarschijnlijk de weddenschap heeft gewonnen!
‘Dat heeft-ie,’ knikt Maarten Legras, ‘glansrijk!’ En hij vertelt van het trucje met de vrachtauto, waarop Eefje is meegereden.
‘Begrijp je nou waarom ik je dus vroeg of je de chauffeur soms kende? Er moet een relatie bestaan tussen hem en je vader.’
‘Ja logisch, nu snap ik alles,’ zegt Eef bewonderend, ‘maar zijn we al aan het tweede bedrijf, of...?’
‘Kindlief, we zijn al aan de slotakte. En die speel ik, in m'n eentje. Want het recherchebureau Maarten Legras heeft er vijfhonderd pop bijgedaan, door te wedden dat hij binnen een week, de hele partij zal opsporen en aan de eigenaar terugbezorgen.’
‘Jakkie, wat een kinderen!’ zegt Eefje hartgrondig en met afkeuring in haar stem, ‘dat moesten wij eens proberen...’
| |
| |
‘Als je me dus nu even wilt zeggen,’ besluit Maarten Legras monter, ‘waar je die blikken gezien hebt? In een schuur, zei je...?’
Maar dan klemt Eefje plotseling haar lippen op elkaar en haar gezicht krijgt een ondoorgrondelijke uitdrukking.
‘Néé,’ zegt ze vastberaden, ‘ik... eh, ik voel toch wel iets voor wedden, ziet u? Maar dan aan vaders kant. Bovendien, een spaarbankboekje kan ik best gebruiken en ik geloof Alexander ook wel. Wat denk je van ieder honderdvijftig pop, dan blijven er nog tweehonderd over voor mams.’
Ze kijkt naar meneer Legras' gezicht.
‘Bent u nu boos?’
Maar Maarten Legras lacht smakelijk.
‘Bij zóveel edelmoedigheid?’ zegt hij. ‘En waarom boos? Binnen het uur heb ik die hele partij op de kop getikt. Gaan jullie mee?’
En hij springt gehaast opeens, overeind.
Ze kijken elkaar eens aan. Reinier geeft seinen aan Alexander en Eefje. ‘Doen’, telegrafeert hij met zijn ogen. Dit is voor het eerst van zijn leven dat hij iets dergelijks van vlak bij meemaakt, alsjeblieft! En al gaat het hier dan niet om een echte diefstal, het komt toch vrijwel op hetzelfde neer. Zo'n buitenkansje laat hij zich niet ontglippen.
‘Doen!’ seint hij dus, terwijl z'n ogen tegelijkertijd Stan smekend aankijken om hulp.
Maar dat is al niet nodig. Eefje slaat het eerst toe.
‘Goed,’ zegt ze, ‘ik heb geen vijfhonderd pop om te verwedden, maar een pakje sigaretten kan ik er altijd nog tegenover zetten. Zegt u maar welk merk. Alleen ... dit gaat natuurlijk bendes tijd kosten en we moeten voor vandaag nog onderdak zoeken en iets te eten, hier of daar.’
‘Voor vandaag zijn jullie mijn gast,’ zegt Maarten Legras royaal. ‘Morgen kun je weer zwerven wat je wilt. Ik zal logies voor je bespreken bij mijn zuster, die heeft een aardige garagewoning vrij staan, dan lig je tenminste ook weer 'es in een behoorlijk bed. Afgesproken, ja?’
| |
| |
Ze knikken dat het akkoord is, ook Eefje - dan stappen ze weer in de auto, nadat eerst meneer Legras nog heeft afgerekend. Het kost hun wel een hap van hun tijd, maar alla ... nu zullen ze zijn speurtalenten dan eens van dichtbij kunnen bewonderen. Vooral Reinier glimt van tevredenheid.
Zonder aarzelen slaat hij de weg in naar Hierden. Nou ja, dat is niet moeilijk, maar dan? Vèrder?
Ook verder is het voor Maarten Legras een kleinigheid. Twee keer stopt de auto, terwijl ze hun gezichten haastig afdraaien of zich bukken om zogenaamd iets van de vloer op te rapen. Het is namelijk mogelijk dat men hen herkent en in dat geval zou het wat al te gemakkelijk voor hem worden.
Beide keren keert meneer Legras terug in de wagen met een raadselachtig lachje om zijn mond. Want wat denken ze eigenlijk, die apen? Dat hij een beginneling is, een padvinder aan het spoorzoeken? Die ziet zelfs kans dit eenvoudige sommetje op te lossen: twee jongens, twee meisjes ... een vakantietrektocht, een vrachtdienst op Zwolle die regelmatig voorbijkomt en gisteren nog in het dorpje heeft gestopt en tenslotte zelfs een winkeltje waar ze ansichtkaarten hebben gekocht, vanochtend nog, voor thuis ... Allicht praat je dan wel eens wat, nietwaar? Maarten Legras praat óók, met de winkelier - want die kaarten kun je op je vingers nagaan. Twee keer heeft hij de verkeerde, de derde keer is het raak: er hebben inderdaad vier jongelui prentbriefkaarten gekocht, deze morgen... één met een rugzak om, of liever gezegd twee, één van de meisjes ook. Ze hebben geslapen bij...
Twee minuten later rijdt de auto het erf op. Ze staan paf. Dit is werkelijk kranig, en zo gauw!
‘Nou één ding,’ spreekt meneer Legras met hen af, ‘over die blikken wordt niet gesproken, oké? Ik wil ze alleen zien, meer niet. Daarna sleep ik je vader hierheen en volgt de onthulling, morgen. Als jullie wilt, mag je daar bij zijn.’
‘Wat moeten we dan zeggen?’ vraagt Alexander, de eeuwig verstandige.
‘Voor mijn part dat je vanmorgen vergeten hebt je melk op te
| |
| |
drinken,’ komt snel het antwoord, en Eefje en Stan proesten het uit.
‘Dat zoek je zelf maar uit.’
En dan is daar de boer. Hij kijkt verbaasd als hij de vier jongelui herkent. Alexander mompelt iets van een zakmes dat hij heeft verloren en of ze nog even in de schuur mogen kijken, tussen het stro?
‘Ie gaot oe' gang maor,’ zegt de boer en doet de deur voor hen open.
En dan deinzen ze achteruit, want... de schuur is leeg.
‘Jao,’ vertelt de boer, nu ze er dan wel naar moeten vragen, ‘die blikk'n, die waren nie' van mien. Die ben sjuust vanochtend weg'ehaold.’
Wanneer ze dan bij hem gebracht zijn? vraagt Maarten Legras. ‘En door wie? Was het een vrachtauto, en was dit het nummer?’
In zijn stem ligt enige opwinding, wat hen niet ontgaat.
En wie heeft ze weer weggehaald? Kent de boer bijgeval een zekere meneer Wenkebach uit Den Haag? Niet? Weet hij dat zeker, héél zeker? 't Kon zijn dat meneer hier weleens langs was gereden, met de auto?
In Legras' ogen is even weer de achterdocht, als hij naar Eefje kijkt. Hij weifelt tussen twee dingen: òf dit is doorgestoken kaart en het meisje heeft kans gezien haar vader te waarschuwen - haar hoe? wanneer? dat lijkt onmogelijk - òf ... Hij helt meer tot het laatste ‘of’ over, door een gedachte die hem plotseling heeft overrompeld.
Wie ook overrompeld is, dat is de boer. Is me dat ook een reeks vragen die daar op hem worden afgevuurd, een kruisverhoor is 'r niks bij. Ook in zijn ogen verschijnt de argwaan.
‘Wat is 'r met die blikken?’ wil hij nors opeens weten.
En dan vertelt Maarten Legras dat ze vermoedelijk gestolen zijn.
De boer schrikt merkbaar. Van gestolen goederen moet hij niks hebben. Is meneer soms van de politie?
| |
| |
Nee, meneer is niet van de politie, maar lang zal het wel niet duren voor die hier is, tenzij de boer zo verstandig is zijn mond open te doen en te vertellen... En dat doet hij dan maar. Ja, drie of twee dagen geleden, op 'n ochtend, is die vrachtauto voorgereden. Een grote, open wagen. Het nummer heeft hij niet onthouden, maar hij kwam uit Utrecht, dat kon-ie met zekerheid beweren.
Goed, de chauffeur d'r af en die doet hem een heel verhaal. De auto is gehuurd, maar 't is een oud beestje. Drie keer panne gehad onderweg, hij durft 'r geen kilometer mee verder. Vandaar dat hij erover denkt de auto terug te brengen en een andere te huren, maar ... die vracht, zie je, die kan-ie moeilijk mee terugslepen, dat zou maar niet omslachtig zijn ook. Heeft de boer niet een schuur of iets dergelijks, waarin-ie de zaak zolang kan opslaan? Dan komt hij morgen of over 'n paar dagen de boel weer ophalen. Wanneer het tenminste niet in de weg staat, want dan zal hij wel zien, ergens anders...? Bovendien, hij wil ervoor betalen ook, als het redelijk is ... De boer heeft toegehapt. Waarom ook niet? Die blikken staan hem niet in de weg, de ruimte heeft-ie er voor en die paar stuivers... nou, die mag de man gerust houden. Je ben' op de wereld om mekaar te helpen, het maakt hem niks uit, al staan ze hier een wéék. Als vóór het najaar de boel d'r maar uit is, dan heeft hij de schuur nodig.
Ziedaar alles wat hij weet; aan diefstal heeft hij geen ogenblik gedacht zelfs. 't Is niet bij hem opgekomen. Nou, en vanochtend was de man terug, met een andere en ze hadden een kleine gesloten bestelwagen bij zich. De blikjes gingen d'r net in. Tweeduizend, had hij gezegd - de boer herinnerde 't zich nog goed: tweeduizend, een hele mep...
Het aantal klopt precies, de auto waarschijnlijk ook... tenminste, de eerste - door het verhaal loopt een logische draad: de vrachtauto moest 's avonds in Utrecht worden teruggebracht, anders zou dit argwaan wekken - en tenslotte herkent Eefje aan de beschrijving van de boer, de chauffeur die haar tot Amersfoort heeft gereden.
| |
| |
Maar waarom? vraagt ze zich af, heeft paps die blikken weer laten halen? Als hij de weddenschap toch al had gewonnen? Bijna tenminste.
‘Ja, ja,’ zegt Maarten Legras als ze weer bij hem in de auto zitten, na de boer de verzekering te hebben gegeven dat het voor hem wel zal loslopen - hij is opeens verschrikkelijk bang! - ‘ja, dàt is wat ik van plan ben vandaag nog te gaan horen. Wou je mee naar huis? Ik ga namelijk terug naar Den Haag. Het is niet logisch, zie je? Dat terughalen, bedoel ik. Tenzij...’ - en daar is opnieuw die argwanende blik - ‘je vader wist dat ik ze op het spoor was, maar dat kan maar op één manier.’
‘Door mij,’ begrijpt Eefje, en ze grinnikt even. Dan knikt ze. ‘Ik heb het laten omroepen,’ zegt ze, ‘door de tv nou goed?’ Nee, ze wil niet mee naar Den Haag, waarom? Ze heeft vakantie. De anderen ook, Stan, Reinier, Alexander. En nu mag dit geval nog zo interessant zijn - ze zijn wel benieuwd of meneer Legras de weddenschap wint of niet - je heerlijke vrijheid daarvoor op te offeren, dat is net iets te veel gevraagd.
‘Goed,’ zegt meneer Legras, ‘dan weet ik het beter. Ik breng jullie met tachtig kilometer naar Nunspeet, daar eten we wat bij m'n zuster en jullie hebben de hele middag voor je om te doen waar je zin in hebt. En vannacht slaap je daar, dat maak ik in orde. Morgenochtend ben ik terug en zien we elkaar weer. Is dat goed?’
Ja, daar kunnen ze niks op tegen hebben en in snelle vaart rijden ze even later de weg weer af, richting Nunspeet.
Een donkere wolk schuift voor de zon als ze het plaatsje binnenrijden. Komt er verandering van weer? Of is dit een slecht voorteken voor de rest van hun vakantiedagen? Er is iets in Eefjes hart dat haar waarschuwt: 't kon weleens niet helemaal in orde zijn met die conservengeschiedenis en dan ziet het er voor paps minder leuk uit misschien. Vandaar dat ze direct heeft toegegeven hier te blijven. En te wachten tot morgen.
Dat is de werkelijke reden, niet haar belangstelling voor die weddenschap.
|
|