| |
| |
| |
Hoofdstuk 6
...waarin Alexander wraakneemt, een nieuwe dag begint en we op stap gaan met Maarten Legras, die op zoek is naar de verdwenen groenteblikken.
Op heel wat manieren is Alexander al gewekt in zijn leven: door een klopje op zijn kamerdeur - van Floor - door een zoen van moeder, door een schreeuw: ‘Hé, Alexander, wor' es wakker!’ als Rein hem extra vroeg komt halen en door Floortje stiekem naar boven is gestuurd - en zelfs door een glas water, pats ... middenin z'n gezicht, van Eefje, maar nooit is hij wakker gekrááid. En dat gebeurt nu. Bovenop een heuveltje staat de haan en schalt zijn groet blij de nieuwe morgen in.
Kukelekuuu!
‘Schei uit,’ mompelt Alex slaapdronken, want hij droomt dat-ie met Rein op een kermis is en deze hem met een toeter in zijn oor staat te blazen. Hard, vals en gemeen schel.
Ergens rinkelt de bel van een draaimolen ertussendoor. Maar draaimolens zijn hier niet in de buurt; het zijn de melkemmers die door een struise boerendochter worden geschuurd tot ze je tegenblinken. Straks gaan de knechts naar het land om de koeien te melken, daarom is ze doorgaans de eerste die op is, Marregje.
Kukelekuuu!
Nog eens en nog eens. En dan opent Lex zijn ogen, draait zijn hoofd om en ... sluit ze weer haastig, omdat-ie lelijk naar de rand van de hooiberg is gesukkeld en de aarde als een afgrond onder zich ziet gapen.
‘Verdraaid,’ zegt hij zachtjes en krabbelt naar het midden
| |
| |
terug. Maar nu is hij dan ook klaar wakker. Z'n polshorloge wijst bijna zes uur. Thuis zou-ie zich nog wel tien keer omdraaien, maar hij is nu niet thuis; hij is op een boerderij waar het leven nu eenmaal wat vroeger begint.
Met een oog kijkt hij naar Reinier en ... knort.
Alexander is dus tevreden.
Allicht, wanneer je daar plotseling wraak kunt nemen voor de manier waarop Rein hem gisteravond heeft... heeft... ja, wat heeft-ie hem eigenlijk misdaan? Niks! Maar hij kon niet slapen en Rein wel en dat heeft-ie hem duidelijk laten merken. Al te duidelijk, dat zit Alexander dwars.
Hij zoekt het mooiste strootje dat-hij kan vinden: hard, toch buigzaam, met een stevige pluim aan het eind. Een pracht van 'n rietje.
En dan duwt hij het zonder aarzeling in Reins neus. Het resultaat is alleszins bevredigend.
Met een schreeuw vliegt deze overeind, rolt bijna van de hooiberg, stoot z'n hoofd aan de kap en z'n knie aan een paal en niest dat de kippen in de ren verschrikt tegen de tralies opfladderen en een hond ver weg begint te blaffen. Alexander aanschouwt zijn werk met een glimlach. Een zachte glimlach is het, die de mensen meestal misleidt, maar Reinier niet meer. ‘Goei'morgen,’ zegt Alex zalvend.
Reinier kijkt woest. Het is ook niet de meest prettige manier om gewekt te worden en de schrik zit hem nog in z'n benen. Het scheelde maar 'n haar of hij was naar beneden gekukeld.
‘Sukkelaar!’ scheldt hij.
‘Sukkelaar? Dát zal ik je laten zien?’ meent Alex en... rrroetsjj! met een vaartje laat hij zich langs een paal naar beneden glijden.
‘Vooruit, jö,’ port hij dan onderaan de hooiberg, ‘'t is denderend weer, we gaan vroeg op pad!’
Geen twee tellen later staat Reinier naast hem.
‘'t Was toch gemeen van je,’ mokt hij nog. ‘Ik had 'r wat van kunnen krijgen.’
Alex knikt ernstig.
| |
| |
‘Je moet nooit mensen ineens uit hun slaap wekken,’ weet Rein nog te vertellen, ‘da's niet goed voor hun bloedsomloop.’
‘Goed, dan gaan we nou die bloedsomloop weer herstellen. Wie het eerst bij de pomp is!’
Alexander wint het. Want Reinier zou Reinier niet zijn, als hij niet vlak voor het einddoel moest struikelen en met z'n neus in het zand terechtkomen. Wat dat betreft lijkt hij een beetje op Eefje. Maar hij heeft zich geen pijn gedaan en is met een sprong weer overeind.
Vlug grijpt hij de zwengel. En daar staat Alexander, terwijl het water hem over hoofd en schouders gutst, want Reinier heeft een stevige hand van pompen. Het gevaarte knarst en piept ervan.
Daarna is het zijn beurt en een beetje bibberend ondergaat hij het bad. Met z'n tweeën maken ze dan een rondgang over het erf, in looppas, om warm te worden, want zo mooi kan het weer niet zijn... 's morgens vroeg is het nog behoorlijk fris. Daar zijn de meisjes ook.
‘Hallo,’ wuift Stan, ‘goeiemorgen! Jullie maken je al moe voor de dag begint. Wie zegt dat we vandaag een lift krijgen? Spaar je krachten!’
‘W-we zijn onder de p-pomp geweest,’ verduidelijkt Reinier bibberend, ‘nou l-lopen we ons warm. Moet jij niet?’
‘Wat? Onder de pomp? Ik zie het al!’
Stan giechelt even, maar Eefje knikt ernstig: ‘Ik zou best willen. Nee meneertje, wij hadden een wastafel met warm en koud stromend water. Ze weten hier precies wat 'n mens toekomt ... 'r met onderscheiding dient behandeld te worden.’
‘Vooral dat warme water,’ hoont Alexander, ‘in de zomer.’
‘Affijn, of jullie komen ontbijten, dan kunnen we weg. Wat een fantastisch weer, hè?’
En zo sjort Eefje een halfuur later haar rugzak weer om. Daar gaan ze op pad, na de boer en boerin heel hartelijk bedankt te hebben.
| |
| |
‘Ie kump nog maar 'es weerom,’ noodt de eerste. ‘Op de terugweg!’
Maar op de terugweg loopt alles heel anders. Het is maar goed dat 'n mens niet vooruit kan kijken.
Zingend gaan ze op pad.
In die tussentijd speurt meneer Legras, Maarten Legras, naar de gestolen groenteblikken. Weliswaar niet om zes uur 's morgens, maar toch geen twee uur later. Het valt niet mee. Hij heeft de opdracht aanvaard en hij is voornemens die uit te voeren en tot een goed einde te brengen ook. Een goeie ‘zaak’ kan hij voor z'n particuliere recherchebureau best gebruiken.
Maar zoals bij ieder geval moet er ergens een beginpunt zijn, een uitgangspunt om je aan vast te houden en dat is bier niet. Nergens!
Als hij gedacht heeft bij de firma Van Gelderen wijzer te worden, dan komt hij bedrogen uit. Meneer Van Gelderen zelf weet hem niets te vertellen - of hij wil niet, wat ook kan! - en Kroest, die hij voorzichtig heeft gepolst, heeft hem weliswaar een beschrijving gegeven van een jongeman met een vrachtauto, die de blikken heeft weggehaald, maar het is alles vaag, vaag en nog eens vaag. Hoe hij eruitziet, weet hij zich nauwelijks te herinneren; op het nummer van de auto heeft hij niet gelet. Waarom ook?
Ook het ‘orderbriefje’ brengt geen opheldering in de zaak. Het is getypt en met een onleesbare handtekening ondertekend. Nee, Maarten Legras zal dit in zijn eentje moeten opknappen. Op medewerking, van wie ook, hoeft hij niet te rekenen.
Hij heeft ook nog een onderhoud met meneer Wenkebach, maar die lacht hem vierkant uit.
‘Je denkt toch niet dat ik je zal helpen?’ zegt hij raadselachtig. ‘Die vijfhonderd gulden... moet jij die verdienen of ik?’
En dan stapt hij eenvoudig van het onderwerp af en doet hem een grappig, maar omstandig verhaal van Eefje die was ver- | |
| |
dwenen... zomaar, fffft! weg. Inééns! Een hele dag lang. Legras luistert met een afwezig oor. Wat kan hem Eefje schelen, of een vrachtauto die haar heeft meegenomen, ergens tot Amersfoort? Het enige dat hij Wenkebach zou kunnen antwoorden is, dat die 'es wat beter op dat dochtertje van 'm moet letten, liften in deze tijd is geen ongevaarlijk grapje. Nee ... het gaat hier om een partij groenteblikken, dat meiske komt wel op haar pootjes terecht, dat is intussen al bewezen trouwens. En daarom gaat hij het op een andere manier proberen. Hij moet naar Utrecht, om te zien wie daar een auto heeft gehuurd, 's morgens in alle vroegte. Dat zal niet meevallen, maar al moet-ie er alle ondernemingen voor aflopen, vinden zal hij 'r.
En zo rijdt hij om even acht uur de stad uit, na eerst een sigaretje te hebben gedraaid, waarvan de rook nu blauwig omhoogkringelt door het open raampje van zijn portier.
De motor zoemt tevreden; links en rechts schieten de weilanden aan hem voorbij. Het is vandaag de tweede dag, nog vijf heeft hij er over om het raadsel op te lossen, daarna verspeelt hij zijn weddenschap, dat hij binnen een week iedere gestolen buit kan terugbrengen - terugvinden liever gezegd - en de dader aanwijzen, hoe dan ook.
Het was vrij brutaal, dit zo met aplomb te durven beweren, maar zonder brutaliteit komt een mens niet ver in deze harde wereld, dat is Legras' stellige overtuiging. Vandaar!
Als de torens van de domstad voor hem opdoemen, krijgt hij weer een klein beetje meer hoop. De eerste dag heeft hij dan verknoeid met verhoren, eindeloos navragen en gesprekken waarvan hij geen steek wijzer is geworden; de tweede zal beter zijn.
Maar hij schrikt zich toch 'n hoedje als hij een halfuur later in het telefoonboek kijkt onder ‘auto-verhuurinrichtingen’ en garages; daar heeft hij een dag werk aan als hij die allemaal wil bezoeken. Maar vooruit, de dag is lang... Bij de zevende al, heeft hij beet, al klopt alles dan niet helemaal, maar dat zou te veel van het goeie zijn, nietwaar? Ja, hier is iemand weggereden
| |
| |
met een drietonsvrachtwagen - een beetje groot, denkt Maarten Legras, voor een paar blikjes conserven - om zes uur in de ochtend, twee dagen geleden, met bestemming Rotterdam.
Ook dat klopt niet, maar dat kan een foef zijn van de chauffeur. En dan vraagt hij of ze hem kunnen zeggen, wie dat was?
Zeker, die huurt hier regelmatig! Hij krijgt keurig netjes naam en adres op 'n papiertje.
Hij is er zeker van dat dit zijn mannetje niet is - niettemin stopt hij het briefje zorgvuldig weg, je mag niets verwaarlozen.
En dan stoomt hij weer verder, van de ene straat naar de volgende, altijd maar verder. Nog twee keer boekt hij een voorlopig resultaat en dan, eindelijk, gelooft hij het adres te hebben gevonden. De gegevens die hij hier krijgt, kloppen wèl en - wat hij het belangrijkste vindt - naam en adres van de huurder zijn onbekend. Je zou zo zeggen: je geeft toch maar niet een vrachtauto mee aan de eerste de beste vreemde?
‘Tenzij die vreemde een waarborg stort,’ knikt de eigenaar, ‘een behoorlijke waarborg zelfs. Hoe-ie daaraan komt is mijn zaak niet, hoofdzaak is: hij was gedekt, dus?’
Ziezo, dat lijkt beter. Hier komt het doosje sigaretten te voorschijn en het ‘verhoor’ krijgt een meer gemoedelijk karakter. Het karakter van een praatje, zo over en weer.
Zeker ... de auto is prompt weer teruggebracht, 's avonds om een uur of tien, en de waarborgsom terugbetaald, dat spreekt. Onder aftrek van de onkosten dan natuurlijk. Waar-ie héén geweest was? Naar Den Haag, dacht de verhuurder gehoord te hebben, zeker was hij er niet van.
‘En vandaar?’ vorst Maarten Legras voorzichtig.
De ander haalt de schouders op. ‘Ja hoor 'es, meneer, dat is iets waarmee wij ons niet bemoeien. Ik weet alleen hoeveel kilometers ermee gereden is, die dag.’ Dat is tenminste iets. En als hij het cijfer heeft gehoord, maakt hij zorgvuldige sommetjes in zijn notitieboekje.
Utrecht-Den Haag ... zoveel, blijft zoveel... waarvan nog af moet de afstand voor het terugbrengen van de wagen - waarvandaan is voorlopig nog een puzzel - maar weer naar
| |
| |
Utrecht, dat spreekt. Nou, reken daarvoor ook een zestig kilometer, dan wordt dat...?
Hmm, een aardig tochtje kan dat geweest zijn, wat die snuiter heeft gemaakt: in rechte lijn kom je zo ongeveer middenop de Veluwe terecht, of hoog in Noord-Holland, of ergens in de Betuwe.
Of ... óf ... jawel! Maar van één ding is hij toch zeker: vlak bij huis zitten die blikjes niet. Noch in Gouda, noch in Utrecht, Rotterdam of Delft. Zelfs Amsterdam lijkt te dichtbij. Goed zo, zo kom je d'r wel Maarten!
Hij vindt dat hij dit pluimpje eerlijk heeft verdiend en is over zijn ochtend beter te spreken dan over de hele voorafgaande dag.
Van de chauffeur heeft hij zelfs een beschrijving, al is die ook vaag, maar hij is jong, baard- en snorloos en heeft een brutaal gezicht.
En het allervoornaamste: hij heeft het nummer van de auto.
Wàt er in die auto vervoerd is, kan de man hem niet vertellen; in ieder geval iets dat geen sporen achterlaat, ófwel ze zijn zorgvuldig verwijderd. Natuurlijk, zeker... meneer mag 'm gerust even zien, maar dan moet hij tegen de middag nog even terugkomen, op het ogenblik...?
Op het ogenblik vindt Maarten Legras het ook tijd worden, hóóg tijd, om een stukje te gaan eten, straks komt hij dan wel terug.
Aan een eenzaam tafeltje, ergens in een restaurant, piekert hij verder. Die drommelse Wenkebach, wáár had die verleden jaar ook alweer dat huisje gehuurd? Ja, wacht 'es, was dat niet aan de Vecht? 't Kon best zijn dat...? Maar nee, de Vecht was te dichtbij, dat klopte niet met het aantal kilometers. Rotterdam trouwens ook niet. Daaraan had-ie direct gedacht: het pakhuis, dat daar ergens moet staan. Maar ook dat bleef buiten beschouwing.
Met een lepeltje knoeit hij in zijn pudding, zijn gedachten mijlenver. Dat verhaal gisteren, over Eefje ... wat was dat ook weer allemaal geweest? O ja, ze was ergens dicht bij huis achter- | |
| |
op een auto geklauterd, had Wenkebach hem verteld, die haar had meegenomen tot Amersfoort, eenvoudig omdat ze geen kans kreeg er eerder af te springen, zó reed die kerel... Ja, dat was wel echt een avontuur voor Eefje, dat was een halve jongen, en...
Het lepeltje valt rinkelend op het schoteltje terug. Vanuit de verte komt de kelner haastig toeschieten.
Of er iets is met die pudding, vraag hij voorzichtig, hij heeft meneer al 'n tijdje staan gadeslaan, maar meneer éét 'r absoluut niet van.
Meneer krijgt een kleur als een betrapte schooljongen.
‘Nee,’ zegt hij, ‘nee, de pudding is uitstekend!’ Vlug neemt hij een paar happen als bewijs. Dan peinst hij verder.
Is me dat ook een gedachte die hem daar opeens invalt? Dicht bij huis ... achterop een vrachtauto geklauterd ... Hoe laat was dat, hoe laat precies? Dat moet-ie zien te weten te komen en als die tijd klopt... klopt met de tijd die Kroest hem heeft opgegeven en waarop de vrachtauto zou zijn vertrokken, dan...? Dan...? A.G. van Gelderen's Conservenfabrieken, dat is dicht bij het huis van Eefje. Jandorie, stel je dat 'es even voor: Eef achterop die auto met blikjes ... Toeval? Komplot? Dat zal-ie nog moeten uitzoeken, maar z'n zekerheid groeit opeens met de minuut.
Hoe kan hij het te weten komen? Vragen aan Wenkebach? Nee, dat doet-ie niet. Hij heeft niemand nodig, dat zal-ie bewijzen. Hoe dan?
Het lepeltje zwiept weer in de lucht en de kelner vindt dat hij maar een raar klantje heeft aan die eenzame eter daar, het schijnt hem slecht te smaken. Dan neemt hij weer een hap - gelukkig! - en knikt naar de onbezette plaats tegenover hem. Juist, natuurlijk ... in Amersfoort is ze erafgesprongen, vertelde Wenkebach ... nee, nee, herstel: erafgetuimeld, want er was bijna een aanrijding. Het eerste dat hem dus te doen staat is, naar Amersfoort te rijden en liefst zo gauw mogelijk, al maakt hij zich geen illusies dat de halve stad op stelten zal staan vanwege een aanrijding die kortgeleden ‘bijna’ heeft plaats- | |
| |
gehad. Dat zal nog moeilijkheden genoeg opleveren, geloof dat maar. Maar een beetje geluk moet 'n mens óók hebben en daarop hoopt hij nu maar...
De meneer krijgt ineens haast, schuift zijn stoel achteruit en rekent af, terwijl hij zijn jas aantrekt. Bij de garagehouder terug onderzoekt hij de auto, maar zonder resultaat. Nee, dat dacht hij wel. Het zou te mooi geweest zijn wanneer daar in een hoekje bijvoorbeeld een blik was blijven staan of desnoods maar een etiket ervan was losgeraakt, zulke dingen gebeuren in boeken, in werkelijkheid nooit.
In werkelijkheid kwam je er alleen, louter en alleen door je hersens te gebruiken, door denken, denken, ingespannen denken en je gevolgtrekkingen te maken, wanneer je ergens een spoor meende te hebben ontdekt.
Zoals hier.
En zo rijdt hij dus even later de stad uit, op weg naar Amersfoort, terwijl de blauwe rook alweer kringelt uit het raampje van het portier. Want zonder sigaret kan Maarten Legras het nog altijd niet stellen, alle goeie voornemens ten spijt.
|
|