| |
| |
| |
Hoofdstuk 4
...begint met hartkloppingen. Eefje heeft een onrustige nacht, tenslotte toch nog pech en start hinkend, maar blijmoedig.
In de klas is het onrustig. Op deze laatste dag voor de vakantie is het moeilijk je aandacht te bepalen bij de vaderlandse geschiedenis, al probeert meneer Bender die ook nog zo smakelijk op te dissen. Hij heeft daar slag van, dat is zeker. Als hij je een zeeslag voor ogen schildert, dan is het of je die als scheepsmaatje vanaf de achtersteven meemaakt en je hóórt als het ware het bulderen van de kanonnen. Niet dat zij voorstanders zijn van zeeslagen, of van welk soort slagen ook - het is alleen maar dat hij boeiend weet te vertellen, ontegenzeglijk.
Maar vanochtend wil het niet en ook dàt is geen wonder. De vakantie, denk je? Natuurlijk, die ook ... maar daareven hebben ze de deur van de aangrenzende klas horen open- en dichtgaan en door het glas van de gangruit een glimp opgevangen van de rector met een stapel paperassen in z'n hand.
Rapporten!
In een oogwenk is het doorgegeven: van Mieke naar Adrie, van Adrie naar Greetje ... die fluistert het Eefje in en net als deze zich omdraait, klinkt de stem van de leraar: ‘Ja, laat maar Eef, ik neem het wel van je over.’ Hij glimlacht even om haar verblufte gezicht, dan vertelt hij zakelijk: ‘Jongelui, meneer Denekamp is op het ogenblik hiernaast, dat wou Eefje jullie vertellen, nietwaar? - dus gedraag je voorbeeldig. Over een paar minuten zijn jullie aan de beurt, tot zolang gaan we verder.’
Gaan-we-verder! Om te gillen, alsof er niks aan de hand is.
| |
| |
Door de klas jaagt een nerveuze klop, die alle harten als met één slag doet overslaan. Als Bender eens even zijn mond hield, dan kon hij ze horen, denkt Eefje. Het hare het hardst van allemaal. En dat, terwijl ze de vorige dag nog zo zeker was, gek is dat toch.
Achter haar blaast Reinier Vuyck door een rietje in haar nek. Hij heeft het er speciaal voor gemaakt, dat ding - en het geeft een dun, koud stroompje, dat je rillingen bezorgt tot onder je haarwortels. Eefje heeft al wel duizendmaal gedreigd het hem te zullen afnemen, nu staat het onherroepelijk ten dode opgeschreven.
‘Schei uit,’ sist ze nijdig en Reinier grinnikt.
‘Eefje,’ fluistert hij, ‘was je weer het haasje? Morgen zitten we een eindje verder.’
Want Reinier is de vriend van Alex, die gisteravond is komen zeggen dat hij toch meegaat... hij mag, de beslissing is gevallen. Ze konden het slechter treffen, hij is een jaar jonger dan Lex en niet ongeschikt.
Behalve in dit ene dan, dat stomme rietje...
‘Ik ga niet mee,’ zegt Eefje nadrukkelijk, ‘als je dat beroerde ding niet...’
‘Je mag het als aandenken,’ offreert Reinier gul. ‘Maar vandaag heb ik het nog nodig.’
En opnieuw voelt ze het dunne, misselijke rillinkje langs haar rug. Venijnig doet ze een trap achteruit.
Maar meneer Bender is ook niet van gisteren, en voor niks geen veertien jaar in het vak, hij heeft ze allang door.
‘Reinier,’ gebiedt hij, ‘laat Eefje met rust, haar zenuwen verdragen op het ogenblik geen grapjes.’
Gö, denkt Eef, is dat nou aardig? In plaats dat-ie Rein het ding afpakt? En dan is daar, toch nog onverwacht, het klopje op de tussendeur en ... meneer Denekamp die binnenkomt, in plechtig zwart. Het doet Eefje altijd denken aan een begrafenis ... de begrafenis van je illusies.
Als een roffel is nu de hartslag van de klas. Meneer Bender ruimt zijn plaats in achter de katheder.
| |
| |
Het spul kan beginnen.
‘Geertruida Abelskamp, bevorderd. Eén onvoldoende meisje, op je rapport. Overigens ziet dat er niet kwaad uit. Maar m'n Frans zou ik in de vakantie nog eens onderhanden nemen.’
O ja, vast - daar kan de rector koekoek op zeggen. Geertruida Abelskamp is niet anders van plan, de hele lieve vakantie lang. Eefje meesmuilt.
‘Sjoerd Akkringa!’ de stoere Fries, denkt ze - een gesloten heerschap overigens, ze zou hèm niet graag als partner hebben voor een vakantietocht... ‘Ook bevorderd.’ En dan volgt er een heel rijtje in alfabetische opsomming.
Greetje Boersma is er niet bij.
Dat is dan mis met Greetje, de zittenblijvers komen achteraan. En dan krijgt Eefje de schrik van haar leven, wanneer de rector, aan het eind gekomen, rustig van de ‘w’ overspringt naar de ‘ij’, zonder ook háár naam te noemen. Gommienikkie, ze wordt er helemaal klam van. 't Zal je ook gebeuren, in één klap: wèg je illusies, allemaal. Geen uitstapjes, geen pretjes, geen pleziertjes...
Ze kijkt er Rein eens op aan en leest de ontzetting in diens ogen.
Ja, ja, knikt ze onmerkbaar, daar gaan onze plannen.
Het kàn niet, seint Rein terug en zelf heeft ze dat ook al gedacht. Haar repetities, haar cijfers ... 't is onmogelijk. Maar dat het blijkbaar wèl kan, dat ALLES kan, bewijst de praktijk. Of zou er ergens een vergissing zijn?
In haar hoofd is een suf gevoel.
Het is niet alléén de tegenslag van hun vakantietocht, meer ... veel meer de vernedering en de belabberde wetenschap, dat ze hier nóg een jaar moet zitten en voor altijd bij de anderen blijft achterstaan. Een achterstand, die niet is in te halen.
Ook van Stan is ze voortaan gescheiden...
Ze luistert afwezig naar de oplezing van de laatste resultaten. Wat kunnen haar die cijfers nog schelen, als het maar gauw is afgelopen, alsjeblieft.
Het is gauw afgelopen, gauwer dan ze denkt en verdwaasd
| |
| |
kijkt ze op als de rector z'n papieren neerlegt en kennelijk zijn keel schraapt voor de onvermijdelijke speech.
En nog altijd is haar naam niet genoemd. Maar dan opeens gaat haar vinger omhoog. Want het kàn niet, het is onmogelijk ... ze laat zich meeslepen door haar eerste schrik, als ze goed nadenkt...
‘Ja, wat is er Eefje?’
‘Krijg ik geen rapport, meneer?’
Gelach, gegiechel achter haar. Waratje, daar heb je Eefje weer. Hebben ze haar vergeten? Want dat ze is blijven zitten? nee, dat wil er bij niemand in. Ze wordt zo'n beetje beschouwd als de beste van de klas, de pienterste in elk geval. Maar met haar is er altijd wat.
De rector kijkt zichtbaar verlegen.
‘Eh... Eefje Wenkebach,’ zegt hij dan, ‘heb ik jou dan niet...?’ Hij rommelt in de papieren voor zijn neus.
‘Nee, ik heb toch niets meer. Maar ik herinner me toch heel zeker...’
Meneer Bender spreekt het reddende woord.
‘Misschien bij de parallelklas?’ vraagt hij. ‘Voor dergelijke gevallen bestaat tenminste nog geen aparte klasse, bij mijn weten. Niet bevorderd en niet blijven zitten? Je zou kunnen zeggen: een herretje.’
Maar zijn hoofdknik daarbij is bemoedigend.
Als meneer Denekamp nu opkijkt, glimlacht hij.
‘Ik weet het al,’ zegt hij, ‘er was iets bijzonders met dat rapport, daarom heb ik het even apart gehouden. Eefje Wenkebach,’ leest hij dan, ‘bevorderd met een speciale vermelding en het hoogste cijfertal gemiddeld. Nou?’
Zijn gezicht is een en al vriendelijkheid. Hij bedoelt of Eefje tevreden is met dit onverwachte resultaat. Maar...
‘Au!’ zegt Eefje enkel hardop, want Reinier heeft haar een peut gegeven die aankomt. Die krijgt-ie morgen dubbel en dwars terug.
De klas lacht, bevrijd van de spanning van de laatste uren; de rector zelf doet mee als hij de verbazing ziet, die staat afge- | |
| |
tekend op Eefjes gezicht. Ze kan het blijkbaar nog niet geloven.
‘Een applausje waard,’ zegt hij daarom en om even de stemming te breken, en dan davert het op tegen de wanden... jakkie.
Eefje bloost ervan.
Tenslotte krijgen ze dan toch nog hun toespraak en een halfuur later staan ze op straat, waar de cijfers luidruchtig worden vergeleken.
‘Bolleboos,’ plaagt Rein, want Eefje is er eigenlijk niets mee ingenomen. Mogelijk dat de overgang te groot is geweest. En dan: de beste-van-de-klas, voor haar is dat onafscheidelijk gekoppeld aan de braafste en daar moet ze niks van hebben, brrr!
Wie er wel mee ingenomen zijn, dat zijn haar ouders en ja... dan voelt ze zich toch wel erg blij, dat ze hun dit pleziertje kan bezorgen. Paps tenminste, straalt.
‘Kind,’ zegt hij, ‘Eefje!’ En zijn hand maait twee keer door de lucht, voor die neerkomt op haar schouder. ‘Dat heb je 'm geleverd ... nou, nou. Je weet wel héél zeker dat het geen vergissing is, hè? Nou, zeg dan maar wat je hebben wilt: een auto, een caravan of...?’
Paps heeft vaker van die grapjes. Maar dinges is er ook nog, Alexander. Alsof die niet is overgegaan en met even mooie cijfers. Maar van Alexander zijn ze dat gewend, van haar niet. ‘Een rugzak,’ zegt ze dan ook, ‘voor ons samen!’ want dat hebben ze afgesproken.
‘We zijn niet veeleisend,’ laat Alexander er grijnzend op volgen.
‘Ga mee,’ beveelt paps, ‘jullie zult de mooiste hebben die er te koop is.’
Er blijken er heel wat te koop, als ze diezelfde middag nog voor de toonbank staan van een sportmagazijn, maar tenslotte worden ze verrijkt met een prachtexemplaar, dat hun beider goedkeuring kan wegdragen.
En dan is het Eefjes taak, het ding naar behoren te vullen,
| |
| |
waar ze haar verdere dag en avond aan besteedt. Want 't valt om de dood nog niet mee, een rugzak goed te pakken.
Voor ze naar bed gaan, heeft paps met Alexander nog een apartje.
‘Kijk 'es,’ zegt hij, ‘er kunnen zich omstandigheden voordoen, dat... nou ja, dat je geld nodig hebt, onverwachts.’ ‘Amersfoort,’ herinnert Alex zich met een grijns.
Meneer lacht. ‘Bijvoorbeeld, ja. Goed, voor zulke dingen is dit... jij bent de oudste en je bent een... eh, man. Tenminste...? Hoe dan ook: stop dit weg en verlies het niet.’ Alexander staart verbijsterd naar het briefje in zijn hand, een briefje van honderd is dat.
‘Maar dat is toch veel te veel,’ stamelt hij.
‘Om op te souperen, ja allicht. Maar hoe weet je anders of het te veel is? Als je niet zeker bent van jezelf, dan wissel je het en geeft de helft aan Eef. Maar voorlopig: stop weg en gebruik het alléén als het noodzakelijk is, dat is de bedoeling. Gesnapt? Nóód-geld, met andere woorden.’
Alex salueert.
‘Zonder mankeren terug,’ belooft hij en paps Wenkebach zegt: ‘Ik hoop het, maar gezien Amersfoort...?’
Die nacht dansen er woeste gedaanten om Eefjes bed. De hele klas lijkt erbij tegenwoordig te zijn, maar de rector zit op de rand en schudt mistroostig zijn hoofd. ‘Nee,’ zegt hij, ‘Eefje, dat had ik niet van je gedacht... de beste cijfers, foei meisje!’ ‘Die zuigt ze uit een rietje,’ weet meneer Bender te vertellen. En dan ineens blazen ze haar van alle kanten in haar nek. Als geweerlopen zijn de rietjes op haar gericht, Eefje krijgt het er koud van.
Als ze wakker wordt, heeft ze haar dekens weggeschopt en door het raam blaast een fikse wind haar kamertje binnen. De gordijnen waaien ervan op.
Drommels, gaat het weer nou veranderen? Nu is het aldoor zo goed geweest. Met een sprong is ze uit bed, en...
Nee eerlijk, Eefje gilt niet gauw, maar nu! Want laten ze nu vóór haar bed, vlak voor haar bed nota bene, een punaise heb- | |
| |
ben neergelegd, met de punt naar boven. Wie ‘ze’? De gedaanten natuurlijk, meneer Bender of de rector zelf misschien, wie weet. Zijzelf in elk geval niet, al zal mam zeggen dat ze het ding verloren heeft gisteren, toen ze nog gauw een ansicht moest opprikken, die oom Chris haar heeft gestuurd van een oud model auto...
Hoe dan ook, het doet gemeen pijn en de tranen springen haar in haar ogen. Klappertandend drinkt ze wat water, perst zorgvuldig een paar druppels bloed uit haar voet en sluit dan met een smak het venster, dat de schuld krijgt van alles.
Als ze de volgende morgen opstaat, hinkt ze.
‘Alle góden nog aan toe.’ verzucht Stan, zodra ze haar ziet, ‘jij hebt nou ook altijd wat. Wat is er nu weer?’
Eefje haalt haar schouders op.
‘Niets,’ zegt ze kort en gespt haar rugzak om. In plaats dat ze dáár wat van zegt, maar die ziet ze niet.
‘Willen we gaan?’
En vóór haar uit loopt ze de kamer binnen om afscheid te nemen.
Natuurlijk ziet Stan de rugzak dan toch en het eerste kwartier raakt ze er niet over uitgepraat. Zo'n pracht ook. Ze snuffelt met haar neus in alle hoekjes en gaatjes.
Maar dan slaat Eefje haar armen om moeders hals en belooft roekeloos alles, wat die haar in deze laatste ogenblikken nog afperst: brieven, briefkaarten, telegrammen, telefoontjes ... Het noodgeld zal eraan te pas moeten komen.
‘Zijn jullie 'es klaar?’ vraagt Alexander grijnzend. ‘Vooruit, mam, je doet of je ons de eerste jaren niet meer terugziet... hou' d'r rekening mee dat een paar weken zó om zijn. Há, daar is Rein ook, starten dus maar!’
Daar gaan ze, Eefje nog hinkend, maar in de beste stemming en boordevol goede moed, terwijl mams hen aan de deur nazwaait. Van vader hebben ze vanochtend al afscheid genomen, kort, krachtig, zoals diens gewoonte is.
‘Je hoofd 'r bij houden kinderen, bij alles wat je doet - jij ook, Eef! - dan komt het wel in orde. En laat, vóór je terug- | |
| |
komt, eens weten waar je hier en daar uithangt. Het beste dan en veel plezier!’
Veel plezier? dat zijn ze stellig van plan te hebben. Wanneer het lot tenminste die plannen niet in de war stuurt.
Maar vooreerst is dat niet de bedoeling van het Lot...
|
|