‘Zie je wel?’ valt mevrouw uit. ‘Daar heb je 't al. Hoe willen jullie nu in vredesnaam ... overmorgen...? Daar kan toch niets goeds van komen? Je kent Eef toch! Waar kan zo'n kind nou zitten? Als haar maar niets is overkomen!’
De eerste angst van iedere moeder. Ja, ze lopen daar in zeven sloten tegelijk. Toch zit er iets raars in dit geval, ze weet het zelf niet...
‘Misschien,’ weifelt Stan, ‘misschien heeft Eefje het verkeerd begrepen en gedacht dat we de hele ochtend vrij hadden in plaats van alleen het eerste uur?’
Het klinkt weinig aannemelijk en mevrouw antwoordt snel: ‘Dan had ze toch thuis kunnen zijn, nu al wel. En zou ze dan jou niet hebben afgehaald, denk je?’
Ja, dat denkt Stan zeker, en ook hoe ze haar dan thuis wel zouden hebben verteld dat zij, Stan, wèl naar school was gegaan, en...
Ze zwijgt wijselijk.
Daar is ook Alex. ‘Hallo,’ zegt hij, ‘wat is 'r aan 't handje? Wat staan jullie daar beteuterd aan de deur? O, dag Stan!’ ‘Dág,’ zegt Stan.
En dan zegt mevrouw paniekerig: ‘Eefje is weg!’
Lex' ogen sperren zich open. ‘Hoe bedoelt u,’ vraagt hij, ‘wèg?’
‘Ze is vanmorgen niet op school geweest, vertelt Stan me. Ik begrijp er niets van, waar kan zo'n kind nu uithangen?’
Alexander grinnikt.
‘Gespijbeld natuurlijk,’ zegt hij. ‘Die heeft de vakantie al in haar bol. Stom, maar echt Eefje!’
‘Enfin,’ vindt mevrouw, ‘we zullen nog maar even afwachten, ze zal wel komen. Laten we 't hopen tenminste.’
In haar stem ligt ongerustheid.
‘Ik kom straks nog even langs,’ zegt Stan, ‘als het goed is?’
‘Natuurlijk kindlief, doe dat...’
Als meneer Wenkebach even later thuiskomt, is hij aanvankelijk maar licht verbaasd. Zijn gedachten zijn trouwens door andere dingen in beslaggenomen. Legras heeft hem vanochtend