De Chineesche fluit(1921)–Hans Bethge– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 23] [p. 23] Aan den oever. Li-Tai-Po. Jonge meisjes plukken lotosbloemen Aan den oever. Tusschen groene boschjes, Tusschen blaadren zitten ze en verzaamlen Bloesems, bloemen op den schoot en roepen Blij elkander plagerijen toe. Gouden zon omwemelt de gestalten, Spiegelt alle in 't blinkend water weder, Haar gewaden, 't stralen van haar oogen En de wind licht op haar zijden mouwen, En verspreidt den geur van haar gewaden, Zoet betoovrend, door de blauwe lucht. Zie, hoe draven slanke schoone knapen Langs den oever op hun moed'ge paarden. Tusschen 't hangend treurloof van de wilgen Draven ze aan. Het paard van d' éenen jonkman Hinnikt luid en slaat op hol en ijlt dan En vertrapt de in 't gras gevallen bloemen. En het mooiste meisje zendt den ruiter Lange blikken na van toorn en smart. Doch haar trotsche houding is maar logen. In het vonklen van haar reeënoogen Klaagt de ontroering van haar maagdehart. Vorige Volgende