Mies Bouhuys
Geb. 10 Januari 1927 te Weesp
Publicaties
Ariadne op naxos, geel. 1948; Hand in hand, kinderged. 1952; Het boompje, kerstverh. 1952.
Ariadne op Naxos, - dat is de titel van de enige gedichtenbundel die Mies Bouhuys tot nu toe publiceerde. Een titel die op zichzelf al uitlokt tot een vergelijking van dit boekje met de bundel Loreley van Harriët Laurey.
Men kent het verhaal van Ariadne, die door haar minnaar Theseus op het eiland Naxos alleen werd achtergelaten. Déze mythe is het die moet compareren als samenvatting van wat Mies Bouhuys te zeggen heeft. Een zelfde fond van liefdesontgoocheling dus als bij Harriët Laurey. Maar ga ik te ver, wanneer ik suggereer dat het grondverschil tussen het werk van deze twee dichteresjes reeds door de titels van hun bundels wordt verraden? Loreley is, zoals ik ter plaatse opmerkte, op de ‘harde’ werkelijkheid (‘deze dode rots’) teruggeworpen, tegelijk boven en terzijde van de stroom, - Ariadne op haar eiland is aan alle kanten door de stroom ‘bepaald’. En ik meen dat juist dit zich weerspiegelt in beider poëzie: Harriët Laurey legt meer afstand aan de dag tot wat haar innerlijk bezighoudt, en daardoor ook tot zichzelf, - het blijkt bv. uit het vleugje zelfironie in haar gedichten, bv. in haar dier-sonnetten; Mies Bouhuys schrijft hartstochtelijker, en ook lijfelijker, zó uit haar deceptie weg. De stroom heeft bij haar trouwens ook een centraler, existentiëler functie, verwant aan wat wij bij die andere dichteres, Hella S. Haasse, opmerkten.
Wie in Mies Bouhuys' biografische gegevens het landstadje Weesp als haar geboorteplaats vermeld vindt en zich het typisch-hollandse gebied van water, eilandjes en rietland voor de geest roept waar zij dus haar jeugd moet hebben doorgebracht, ontdekt dat het eigenlijk dit gebied is, dat in haar poëzie gestalte heeft gekregen, - een aards paradijs. Ze is er op een volkomen wijze mee een; ze voelt zich om zo te zeggen meedeinen met het water, meeruisen met het riet.
Maar toch, het is stellig niet dit landschap zonder meer dat zij voor ons oproept. Het gaat duidelijk om anders en meer dan een louter lichamelijk opgaan in dit aardse paradijs. Het landschap komt uit deze poëzie naar voren als wat ik zou willen noemen: het landschap van haar ziel, een landschap waarin bomen, planten, plassen, wolken, regen en mist een van de mens uit bepaalde be-teken-is ontvangen. Kortom, het is op twee manieren ‘werkelijk’ in Mies Bouhuys' gedichten; het heeft twee dimensies, een ‘materiële’ en een psychische.
In deze ‘zielslandschappelijke werkelijkheid’ nu is het, dat zich een ànder eenzijn heeft geprojecteerd dan die eenheid met de natuur: de gemeenschap van man en vrouw. En het is geweest of alle dingen daarin meededen en erop betrokken waren; ja, de eenheid met de natuur had zich a.h.w. daarin toegespitst. Vandaar dat de grenzen van het menselijke en natuurlijke telkens vervloeien. Zo heet de stroom ergens ‘mijn groene bruidegom’ en