Harriët Laurey
Geb. 20 December 1924 te Eindhoven
Publicaties
Voorland, ged. 1950; Triple alliantie, ged. met Lou Vleugelhof en Frans Babylon, 1951; Loreley, ged. 1952.
Nee, met het aanwijzen van invloeden in iemands werk is nog niet dadelijk alles ten nadele ervan gezegd! - Dat heb ik, Harriët Laurey's gedichten lezend, weer eens moeten concluderen.
Het valt niet te loochenen: wie met enige opmerkzaamheid ronddwaalt in de bloeiende tuinen van haar poëzie komt deze dichteres nogal eens hand in hand met een van onze dichters tegen: Aafjes, Hoornik, Achterberg, Deak, - ook wel met Vasalis. Daar komt nog bij dat het grondthema van haar werk op het oog ook al niet uitzonderlijk nieuw is: liefde en liefdesverlangen, en dat dit thema evenmin op opvallend originele wijze wordt uitgewerkt. Hoe komt het dan toch, heb ik mij afgevraagd, dat men desondanks nergens het gevoel krijgt met een onpersoonlijk epigoon te maken te hebben en dat men deze gedichten ook niet geërgerd of verveeld ter zijde legt? Speelt het gebrek aan dichteressen in onze nieuwste dichtkunst een rol, zodat men al bij voorbaat geneigd was haar welwillend het oor te lenen? Is men onbewust vermoeid geraakt van allerlei modernisme in de hedendaagse literatuur en ervaart men het dáárom als een verkwikking, weer eens heel ‘typisch’, onbemanteld en onoverspannen, de algemeenmenselijke ontroeringen, in casu van het vrouw-zijn, terug te vinden?
Wellicht spelen deze overwegingen heimelijk hun rol, maar toch komt het mij voor dat de eigenlijke oorzaak ergens anders ligt. Het is, dunkt mij, veeleer het hart dat in deze poëzie klopt - de inzet daarvan, zijn warmte - dat alle invloeden die men kan aanwijzen zoal niet doet vergeten dan toch relativeert. Misschien kan ik het 't best in een paradox uitdrukken: Harriët Laurey schreef tot dusver maar heel weinig integraal eigen gedichten, maar er is, althans onder haar nieuwere werk, ook nauwelijks één gedicht, waarin zij niet integraal en gaaf zichzelf is. Niet dat men deze situatie ideaal zou mogen noemen, - maar aan de echtheid van beleving en zuiverheid van uiting die haar gedichten kenmerken moét men zich wel gewonnen geven. Meer nog: men zal in Harriët Laurey's werk ogenblikkelijk de belangrijkste en meest genuanceerde dichteres herkennen, die na de oorlog aan het woord is gekomen.
Tot nu toe bezitten we in drie uitgaafjes gedichten van Harriët Laurey. Zij debuteerde met een kleine cyclus verzen onder de titel Voorland in de te Kerkrade verschijnende, in het noorden àl te weinig bekende reeks poëtische pamfletten, De zilveren scherf. Vervolgens bundelde zij, samen met twee andere zuidnederlandse dichters, Frans Babylon en Lou Vleugelhof, een aantal verzen in Triple alliantie; en niet lang daarna zag haar eigen bundel het licht, een klein boekje maar, Loreley, dat echter geenszins onopgemerkt bleef en al heel spoedig moest worden herdrukt.
Betoont Harriët Laurey zich in de beide eerste publicaties vaak nog wat aarzelend, ofschoon hier en daar toch al van een persoonlijke visie, - in