In dit fragment uit zich wel heel ontroerend wat men in talrijke gedichten van Lodeizen tegenkomt: dat hij zich op een toekomst projecteert, waarvan hij weet dat ze hem niet gegeven zal zijn. Wil men het romantiek noemen, - nu goed, maar dan toch wel romantiek van een zeer navrante soort. Men lette trouwens ook eens op de naar verhouding vele verzen waarin de verte - de ruimtelijke toekomst, zou men in dit verband kunnen zeggen - wordt nagejaagd, de gedichten waarin de actus van het reizen aan de orde is:
overmorgen komen wij in Tampico
aan: daar zal de zee stilstaan en wij zullen
uit haar stappen als uit een koets
o land o herberg van mijn dromen!
in de schommel van de wind lig
ik dromend over muziek en gedans
in de dauwdrop van de maan leef
ik en verzin een hemel van sterren.
wij gaan met 13 knoop naar Tampico.
Toegegeven, Lodeizen heeft werkelijk veel gereisd. Maar psychologisch is, naar het mij voorkomt, alleen de drang ertoe al veelzeggend. Psychologisch zullen wij zijn reizen wel moeten verstaan als een rusteloos streven om enerzijds zoveel mogelijk wereld (leven!) bij zich in te lijven, anderzijds zichzelf bij zoveel mogelijk wereld in te lijven; als een illusie om zó en dáárin nog te kunnen leven ook na zijn dood: ‘ik zal overal wandelen’, zegt hij ergens.
Er spreekt een hopeloze levenshonger uit Lodeizen's poëzie, een met alle zinnen willen deelhebben aan het leven dat hem, steeds sneller en sneller, ontglipt. Vandaar dat zij zo bij uitstek zintuigelijk is, - men lette eens op de functie van hand, mond, oren, ogen in zijn gedichten. En zou met deze ‘levenshonger’ ook niet samenhangen de drang tot voortdurende concretisering van het op zichzelf abstracte, m.a.w. zijn beeldvorming? - Hij dwingt alle aspecten van de werkelijkheid in categorieën die hij ‘lichamelijk’ ervaren kan.
Overigens stel ik Lodeizen zo tòch wat te veeleisend voor; deze felheid op het leven is er inderdaad, maar meestal toont hij zich in zijn honger zelfs dankbaar met een enkel stuk brood, teerkost voor een enkele dag, een enkel uur. Hij heeft afstand leren doen, leren uitzien naar kleine vervullingen:
een beetje meer schoonheid
komen, als een gast die zwijgend
De grote vervullingen, - hij is ze gaan wantrouwen; dit kleine, bijna te verwaarlozene schijnt ‘voldoende’ te kunnen zijn.
Reserve ten opzichte van alles wat groot is of groot doet is trouwens een ander kenmerk van Lodeizen's poëzie. Zo heeft deze dichter kennelijk een afschuw van grote woorden. Meer in het bijzonder: hij doet nergens gewichtig met zijn verdriet. Hij solt er niet rhetorisch mee om; het wordt niet op