Hannie Michaelis
Geb. 19 December 1922 te Amsterdam
Publicatie
Klein voorspel, ged. 1949.
Onder de ontelbare debutanten, die na de bevrijding onze ontelbare tijdschriften kwamen bevolken, was de dichteres Hannie Michaelis ongetwijfeld één der sympathieksten. Veel publiceerde zij niet, maar dat weinige onderscheidde zich nogal van de dichterlijke poses, die de meeste scribenten in die periode aannamen: de pose van levensmoeheid vooral en die van erotomanie en ‘bedwijverij’. Bij haar geen enkele vorm van effectbejag, maar een zuiverheid en argeloosheid, waaraan we bijna waren ontwend, en een op alle manieren ontwapenende oprechtheid, - kortom dat ondefinieerbare van een ‘eigen toon’. En kon men haar verzen zeker niet sterk of frappant noemen, - in ieder geval schenen zij mogelijkheden te ontsluiten, welhaast vergeten mogelijkheden van poëzie, spontaan geboren uit een heel natuurlijke, ongeforceerde instelling op het gewone leven en sprekende van voor ieder navoelbare ontroeringen. Geen wonder dan ook, dat het bundeltje Klein voorspel, dat Hannie Michaelis in 1949 publiceerde, een van de meest gekochte verzenbundels van de laatste jaren werd.
Er zijn drie motieven, die de melodie van dit voorspel bepalen: het vrouwelijk volwassen-worden, het lijden van de voorbije oorlog, en de vreugde en pijn van een liefde, - en deze motieven zijn in haar poëzie op een heel ongedwongen wijze met elkaar verweven. Wat niet wegneemt dat ik, differentiërende, de ene groep verzen liever heb dan de andere. Zo heb ik altijd een zwak gehad voor de eigenlijke rijpings-gedichten waarmee het bundeltje opent, verzen waarin de dichteres wat bevreemd zichzelf ontwaakt en volwassen bevindt. Die ervaring was bij haar blijkbaar sterk verweven met de muziek van Debussy, - de drie eerste gedichten verwijzen tenminste alle naar hem. Het volwassen-worden gaat met pijn gepaard: het bouwsel, de ‘kathedraal’, van vele dromen wordt verzwolgen; de argeloosheid en onbevangenheid gaan verloren:
diep in mij laait de vlam van het verlangen:
een vuur dat niet in kinderen ontbrandt...
maar er is een verwachtend openstaan naar het grote leven. En aan een paar wilgen wordt Hannie Michaelis zich die verwachting bewust:
... een lichte trilling komt verraden
verlangen en een onbestemd gemis.
Ik sla hun ingetogen hunkring gade
en wend mij af; want de gelijkenis,
hoe vluchtig ook, laat zich niet meer verhelen:
ik ben als zij een harp in 't morgendal,
wachtende op de wind die mij bespelen
en op de storm die mij ontwrichten zal.
Dat klinkt als een voorgevoel van wat het grote leven de dichteres zal aandoen. De storm heeft haar inderdaad niet gespaard, en men kan daarvan iets vermoeden op grond van de oorlogsgedichten, die zich onmiddellijk