Hans Warren
Geb. 20 October 1921 te Borssele
Publicaties
Pastorale, ged. 1946; In memoriam dr Jac. P. Thijsse, ged. 1947; Eiland in de stroom, ged. 1951.
Een enkele maal komt het voor dat een kunstenaar zo dwingend een landschap voor ons weet op te roepen, dat wij met dat landschap evenzeer vertrouwd raken als met hemzelf. In de poëzie is dat overigens steeds minder het geval: onze jonge dichters zijn daarvoor te zeer op eigen zielswerkelijkheid en zielsproblematiek afgestemd, en poëzie die op een of andere manier haar oorsprong heeft in natuuraanschouwing en natuurgevoel geldt tegenwoordig als verouderd.
Ik kan dat begrijpen, want het is mijn eigen vooroordeel. En ik geloof ook dat wij in de meeste gevallen terecht afwijzen wat zich als ‘landschappelijke kunst’ aandient en wat gewoonlijk aan artistieke vooronderstellingen daarachter zit: het impressionisme, houding van degene die de dingen - en niet alleen de natuur - tracht weer te geven, zoals ze zich aan hem voordoen, slechts onder de telkens wisselende belichting van zijn stemmingen, of die, erger nog, de werkelijkheid in haar toevallige aspecten tracht te ‘copiëren’ in mooie prentjes, die van het wezenlijk-menselijke weinig of niets te vermoeden geven. De impressionistische kunstenaar blijft meestal de buitenstaander, de toeschouwer, de snel afgeleide zoeker naar telkens een nieuw ‘sujet’, iemand die het leven beschouwt om er schoonheid uit te slaan, maar die het niet lééft. Kortom, wat mij in dit genre van kunst tegenstaat is het principieel gebrek aan persoonlijke inzet.
Wat nu de ‘moderne poëzie’ betreft, - ook de na-oorlogse dichter is op alle mogelijke manieren met de natuur bezig, maar heel anders dan vroeger. Juist in de gegevens der natuur heeft hij zijn eigen symbolen en archetypen ontdekt: water, licht, lucht, herfst, lente, vogel, om er maar enkele te noemen. De natuur is niet meer een objectief gegeven, maar in existentiële zin actuele werkelijkheid, waarin en waaraan hij zichzelf beleeft. En dat ik mij van deze ontwikkeling in onze poëzie nogal wat voorstel, hoef ik niet meer te zeggen, - ik verwijs er slechts voor naar Hoofdstuk IV van wat ik ‘in het algemeen’ opmerkte.
Ik geloof echter dat er ook nog een ándere mogelijkheid is om zich als dichter op een verantwoorde wijze met de natuur, het landschap te occuperen, zelfs al maakt men daarbij gebruik van impressionistische uitdrukkingsmiddelen; een mogelijkheid trouwens die, naar het mij toeschijnt, met die archetypische wijze van natuurbeleving zeer verwant is, alleen minder toegespitst. Ik merkte daarover al het een en ander op bij de behandeling van J.W. Schulte Nordholt. En wanneer ik de verzen van de Zeeuwse dichter Hans Warren lees, word ik er mij weer eens temeer van bewust, dat onze dichtkunst tot haar schade bezig is een zeer eigen aspect te verliezen. Een aspect dat àl te vlot en kortzichtig als ‘impressionisme’ wordt gedoodverfd. Zeker, in Warren's eerste bundel Pastorale gaat dat andere nog veel te veel schuil onder een overmatig gebruik van impressionistische taal- en verbeeldingsmiddelen, ofschoon vaak heel persoonlijk aangewend: