het vers. Dat neemt niet weg dat er nogal wat gedichten mislukt zijn, bv. doordat Meulenbelt een of ander ‘geval’ te baat nam om er zijn levenswijsheid - overigens van een bijzonder olijke en aanvaardbare soort - aan op te hangen of doordat het ‘geval’ alleen maar doorzichtig werd tot op een voor de lezer oninteressante futiliteit. Waar de dichter evenwel slaagt, móet men zich wel gewonnen geven aan zijn verrassende directheid van visie en taal. Het zijn de doodgewone, om niet te zeggen gemeenplaatsig-geworden woorden die hij gebruikt, maar met een zó persoonlijk accent, dat ik deze verzen tot de beste poésie parlante reken die in ons land werd geschreven. Meulenbelt is ongetwijfeld een dankbaar leerling van Nijhoff geweest, - als het er op aankomt, geloof ik, méér dan van Du Perron of Greshoff.
Ik suggereerde feitelijk al, dat de dichter van Plattegrond in aanzienlijke mate de positie van de waarnemer inneemt tegenover de werkelijkheid. Dat betekent echter allerminst dat hij een ‘belangeloos toeschouwer’ zou zijn, zou weigeren zichzelf in te zetten. Op die gedachte kan geen serieus lezer van zijn bundel komen: daarvoor zijn deze verzen - ik wees er al op - te warm en te persoonlijk, om met één van Meulenbelt's critici te spreken: te ‘hartelijk’. Hij is een zeldzaam geïnteresseerd waarnemer, zowel van zichzelf als van zijn ‘Umwelt’. En al kan men het dan betreuren, dat hij geen gevleugelde Pegasus berijdt, - daar staat tegenover dat de ironische gereserveerdheid die hij betracht hem dermate eigen is, dat verschillende van zijn gedichten juist door hun nuchterheid frapperen.
Een waarnemer dus in veel opzichten. En als zodanig verhoudt Meulenbelt zich ook tot de hem objectief blijvende gegevenheden van natuur en landschap. Men leze de geestige notitie-achtige verzen ergens achterin de bundel, voor mijn gevoel wel ongeveer het boeiendste wat hij schreef, al doen ze even aan Pierre Kemp denken. Wonderlijk dat ik er zo over denk? Geheel in strijd met mijn uitgangspunt? - Maar men oordele zelf, of een gedicht als het volgende, hoe objectief ook, wel een objectieve aangelegenheid ìs:
Landelijke rust
't Gras is zo groen als gras met hier en daar
de doodgewone staande koe.
Daartussen ligt het koebeest. Grazensmoe.
Het half paar paarden stapt wat, maar
het schaap is nergens tegen, nergens voor:
't kijkt lijnrecht tussen weide en wolken door,
en ook de boer gaat nergens meer naar toe.
Intussen is Meulenbelt vóór alles een scherp waarnemer van zichzelf; en daaraan hebben we enkele psychologisch zeer ‘bekeken’ verzen te danken, zoals de ‘schijngestalten’ die de dichter van zichzelf ontwierp: Narcissus en Christophorus, - vooral het eerste. Trouwens overal in zijn bundel zet hij in strakke, rake lijnen, zonder veel aesthetische omhaal, de elementaire structuur van zijn menszijn en gevoelsleven voor ons neer, - inderdaad, zoals een plattegrond getekend wil zijn. Velen zullen dat voor poëzie te kaal,