Zuid-Afrika in de letterkunde
(1914)–Gerrit Besselaar– Auteursrecht onbekend
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||
Hoofdstuk I.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||
hadden reeds theorieën over Zuid-Afrika voorgesteld; de Muzelmannen der middeleeuwen kenden een groot gedeelte van de oost- en westkust, en te Florence wordt in de bibliotheek van Lorenzo da Medici een kaart uit 1351 bewaard, waarop de zeeweg om Afrika's zuidpunt in den gelove reeds uitgestippeld is. Toch zullen zulke immer vage aanduidingen hier niet in biezonderheden worden meegedeeld. Plinius b.v. vermeldt, dat Hanno van Spanje uit, rondom Afrika voer en aldus Arabië bereikte. Cornelius Nepos verhaalt van een zeekapitein, die de reis in omgekeerde richting volbracht door van de Rode Zee uit, naar Spanje te zeilen, teneinde te ontkomen aan de woede van Koning Lathyrus. Wat tot nog hoger oudheid opklimt, is het verhaal van Caelius Antipater, die beweert een Spanjaard gekend te hebben, die over zee met Ethiopië handel dreef. En wat wel de kroon spant, is de mededeling in het vierde boek van Herodotus, hoe Farao Necho Fenisiese schepen de Rode Zee deed uitstevenen met opdracht naar huis terug te keren door de Zuilen van Herkules. De biezonderheid, dat de zeelieden bij het minderen van de leeftocht aan land gingen, daar koren zaaiden en eerst, na de oogst daarvan aan boord te hebben gebracht, verder voeren, en voorts dat zij dit tot driemaal toe deden, verleent wat meer waarschijnlikheid aan het verhaal. Wat er van deze oude berichten aan zij, in dit hoofdstuk zullen alleen reizen worden vermeld, na de middeleeuwen ondernomen, en dan komen de Portugezen het eerst aan de beurt. | |||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||
De Portugezen.Zij immers hebben de oudste brieven. Bartholomeo Diaz heeft in 1486 de Kaap ontdekt en die genoemd Cabo del totos Tormentos, een naam door Jan II van Portugal veranderd in Cabo de Buona Esperanza. Enkele Portugese ontdekkingsreizigers hebben hun ervaringen en indrukken, in het nieuwe land opgedaan, beschreven, en voorzoverre het Zonneland hen bezield heeft tot ware kunst, verdienen zij een plaats in de letterkunde van hun volk. Zo is de Kaap beschreven door De Barros (1496 -1570); hij vermeldt o.a. de reis van Vasco da Gama, die Natal ontdekte, benoemde en aandeed op Kerstdag, dies Natalis, 1497. Andere Portugezen, trots op deze heldetochten hunner landgenoten, die het rad van het wereldgebeur op een nieuwe spil zouden doen lopen, bezongen ze in hooggestemde liederen. Dit deden b.v. Gaspar Correa en bisschop Osorius in 1571. Toch verbleekte al deze kunst voor het genie van Luis de CamoensGa naar voetnoot1), die in zijn epos Os Lusiadas (1572) een aanschouwelike voorstelling geeft van de strijd, die zijn Lusitaanse zeeleeuwen te voeren hadden met Adamastor, de geest der stormen, wiens alleenheerschappij over de Kaap en zijn bergen zij hem betwistten. Een ander soort Portugese reisbeschrijvingen dan van ontdekkingstochten, en waarbij Zuid-Afrika evenzeer betrokken is, zijn verhalen uit de zestiende en zeventiende eeuw van schipbreuken op onherbergzame kustenGa naar voetnoot2); in hun soort zijn het ongekunstelde treurspelen. De aan land gekomen schipbreukelingen moesten zich verdedigen tegen | |||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||
een grimmige natuur, tegen inboorlingen zonder enig menselik gevoel en zelfs tegen elkaar, daar de tot wanhoop gedreven, uitgehongerde ellendigen elkander wilden verslinden. Machtige potentaten uit het Oosten vochten met gemene zeelieden over het kreng van een zijn natuurlike dood gestorven ondier; dames van adel en geld, de vrouwen van hoge Portugese ambtenaren in Indië, werden soms door ruwe kaffers naakt uitgeschud ten aanzien van een weerloos gemaakt echtgenoot, en dit alles onder de verschrikkingen van een brandende zon, in een land, dor en mat, zonder water. De opsomming van deze bloedstollende taferelen zou eentonig worden, als die niet werd afgewisseld door de blijde boodschap van de edele zelfopoffering, betoond door gezanten van het kruis van Christus. Vrome volgelingen van Loyola waren drie eeuwen vóór Livingstone doorgedrongen in het hart van Afrika, toen nog geen gretige pers hun lof over de wereld kon uitbazuinen. Gonçalo da Silveira was een dier geloofshelden. Hij bezegelde in 1561 in MonomopataGa naar voetnoot1) het leven van een heilige met de dood van een martelaar. Toen Leo de Barbudas in 1620 dat land bereisde, toonden hem zijn inboorlingroeiers het eiland, waar volgens de algemeen aanvaarde overlevering het lijk van Vader Gonçalo was aangespoeld, dat daar onder ondoordringbaar gewas bewaakt werd door vogels van onvergankelike schoonheid. Schrijvers en dichters hebben minder waardige onderwerpen dan dit, omgewerkt tot letterkundig schoon. Toen de Portugezen de zeeweg naar Indië vonden, hebben zij daarmee aan het Mohammedanisme de Achillespees, indien al niet de hartader, afgesneden. Zij braken | |||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||
daarmee der Arabieren monopolie van de zeehandel op Azië en Oost-Afrika. De worsteling tussen het Kruis en de Halve Maan was daarmee in beginsel beslist. Deze gebeurtenis had als een der hoofdmomenten in de wereldgeschiedenis, verdiend in een onsterfelik gedicht bezongen te worden en bevestige de bewering, dat er belangwekkende romantiek schuilt in de aanvang van de geschiedenis der blanken in Zuid-Afrika. | |||||||||||||||||||||
De Fransen.Vele Franse reizigers en natuurvorsers hebben de Kaap aangedaan of gingen verder het binnenland in; niet weinigen hebben hun indrukken en uitkomsten te boek gesteld. François Leguat b.v. landde in 1691 en opnieuw in 1698 aan de Kaap en beschreef de jonge volksplanting uitvoerig. De eerste maal vertoefde hij er drie weken, de tweede een volle maand. Hij bezocht te Drakenstein de Hugenoten en deelt mede, dat zij zeer tevreden waren onder het bestuur der Oostindiese Compagnie. Levensmiddelen waren dan ook zeer goedkoop, brood kostte een stuiver het pond. Het strafstelsel op kleinhandel in wijn gaf minder voldoening: wie wijn verkocht buiten de Compagnie om, betaalde 100 kronen boete bij eerste overtreding, kreeg zweepstraf bij herhaling en werd verbannen bij derde overtreding der wet. Alle Hottentotten, die hij ontmoette, spraken toen, een mensegeslacht na de vestiging, reeds Hollands. Verder geeft hij van zijn tweejarig verblijf op een verlaten eiland een verslag, dat in schildering van het lijden, dat hij en zijn makkers daar doorstonden, de verzonnen | |||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||
Robinson Crusoë ver overtreft. Ook hier was ‘truth stranger than fiction.’ Bernardin de St. Pierre, een van de voorlopers van de eksotiese roman in Europa, bezocht de Kaap in 1771 en genoot gastvrijheid bij de tachtigjarige gouverneur Rijk Tulbagh, die datzelfde jaar overleed.Ga naar voetnoot1) St. Pierre beschrijft hem als een bekwaam en vriendelik man. Hij zegt, dat de Kapenaars een nadenkend slag van mensen zijn, die meer voelen dan zij wel uitspreken. ‘Misschien’, voegt hij hier minder waarderend aan toe, ‘hebben zij maar weinig gedachten mee te delen.’ Zijn reisbeschrijving, vooral het hoofdstuk over de Kaap, werd bewonderd door Goldsmith om de nauwkeurige en vernuftige opmerkingen, die het maakt, maar vooral om de welwillende en menslievende geest, die het ademt. St. Pierre logeerde bij mnr. Nedling en verbaasde zich, dat hij zo weinig behoefde te betalen, 2 shilling per dag, en toch van de morgen tot de avond eten moest. Hij zegt: ‘deze mensen, tevreden met huiselik geluk, het zeker gevolg van een deugdzaam leven, zoeken geen verstrooiing in romans of toneelvoorstellingen. Alles wat van Holland komt, wordt diep vereerd. De kamerwanden zijn behangen met kijkjes uit Amsterdam; zij beschouwen Holland als hun land.’ Op de terugreis b.v. vroeg hij aan een matroos, een Zweed, hoe lang de reis naar Holland nog wel duren zou, ‘o’, was het antwoord, ‘nog drie maanden, dan zijn we weer thuis’. Bernardin de St. Pierre haalt dit aan als een voorbeeld, hoe de toenmalige Kapenaars het oude vaderland nog als hun home beschouwden. Een Fransman, die in de achttiende eeuw uitvoeriger berichten over de Kaap meedeelde, was de abbé N.L. de la Caille. In de jaren 1751 tot '53 deed hij aldaar, | |||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||
op last en kosten van de Franse regeering, sterrekundige en weerkundige waarnemingen. De uitkomsten van zijn onderzoekingen zijn meegedeeld door de Franse Koninklike Akademie van Natuurwetenschappen; maar het verhaal, dat De la Caille doet in zijn Journal Historique du Voyage fait au Cap de Bonne Espérance, 1763, is ook voor de leek genietbaar. Hij bepaalde zich niet tot de onbezielde schepping, maar trachtte op enkele punten de volkekunde der Hottentotten, door vorige onderzoekers opgesteld, aan te vullen of te verbeteren. Nationale vooroordelen beletten De la Caille een juist oordeel te vormen over de taalpolitiek der Oostindiese Compagnie, die het Frans, door de Hugenoten naar Zuid-Afrika overgebracht, niet kunstmatig in het leven hield, maar het zijn natuurlike dood liet sterven. Zijn opmerking dienaangaande, trouwens zeer in het voorbijgaan gemaakt en zonder enige bitterheid, is pas een eeuw later gebruikt om er politiek kapitaal uit te slaan. Op bl. 170 schrijft De la Caille als volgt: ‘Wat deze Hugenoten aangaat, ze hebben de Franse taal bewaard en aan hun kinderen geleerd; maar dezen, verplicht om Hollands te spreken, deels omdat zij te doen hebben met Hollanders en Duitsers, die Hollands spreken en deels omdat zij gehuwd zijn met Duits- of Hollandssprekenden, hebben hùn kinderen geen Frans geleerd, zodat, waar de oude Hugenoten van 1680 tot '90 uitgestorven zijn, de enigen, die nog Frans spreken, kinderen van deze Franse uitgewekenen zijn, en dit zijn reeds mensen op leeftijd. Ik heb niemand onder de 40 ontmoet, die Frans sprak, tenzij een enkele, die uit Frankrijk is gekomen. Ik kan er nu wel niet voor instaan, dat het volstrekt en algemeen zo is, maar lieden, die Frans spreken, hebben mij verzekerd, dat binnen de twintig jaar er niemand meer in Drakenstein zou wezen, die de Franse taal machtig is.’ Dat een ernstig man als de abbé De la Caille het jammer vindt, dat zijn taal onder oud-landgenoten van hem uitsterft, is natuurlik; zijn leedwezen is van gevoelstandpunt te billiken. Uit het beloop van zaken evenwel een eeuw later een grief te willen distilleren, verraadt gemis aan histories onderzoek en wordt gewraakt door de volgende feiten: | |||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||
Tegen het einde der achttiende eeuw werd Kaapland bereisd door F. le Vaillant; zijn beschrijving heet: Voyage dans l'Intérieur de l'Afrique en is verschenen in het jaar 3 van de Republiek. Vaillant geeft een leerzaam kijkje in de toestanden van beschaving en zedelikheid, die aan de Kaap heersten ten tijde der eerste Engelse inbezitneming. Teruggekeerd van een zestienmaandse reis in de binnenlanden, vond hij de Franse geest, Franse mode en lichtzinnigheid in de Kaapstad sterk toegenomen. Of hier bijkwam, dat hij zo lang van iedere beschaving, welke ook, verstoken was geweest, zij hier in het midden gelaten. Hij zegt: ‘Veren, pluimen, linten, lorren waren smakeloos opgehoopt op ieders hoofd en maakten, dat zelfs de knapste gezichtjes er zo harlekijns uitzagen, dat het mijn spotlust opwekte. Struisveren waren zo in trek, dat Zuid-Afrika in de behoefte niet voorzien kon en ze uit andere landen werden ingevoerd.’ Elders vermeldt hij: ‘Van alle menserassen, die ik op onze aardbol heb leren kennen, zijn de Kapenaars het grootst | |||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||
en het sterkst.’Ga naar voetnoot1) De onderzoekingen van Le Vaillant waren meest van natuurhistoriese aard, voornamelik naar planten en insekten. Toch maakt hij rake opmerkingen over maatschappelike en ekonomiese misstanden als: rijke en verwaande boeren, Kaapse smousenGa naar voetnoot2), woekeraars en Hottentotbedienden. Deze reisbeschrijving is onderhoudend geschreven en vindt vanwege later komende bezoekers geen zo heftige bestrijding als aan de meeste andere wel te beurt viel.Ga naar voetnoot3) De lezing van Le Vaillant's werk wekte een landgenoot van hem, Adulphe DelegorgueGa naar voetnoot4) er toe op, dezelfde streken te gaan bezoeken. Zijn reisbeschrijving Voyage dans l'Afrique australe durant les années 1838-1844, in 1847 van de pers gekomen, is vooral merkwaardig, omdat daarin de geboorte beschreven wordt van Natal, een gebeurtenis, die gepaard ging met de botsing tussen Boer en Brit, en ook, omdat deze beschrijving geleverd wordt door een onpartijdige derde. Nadat op 6 Februarie 1838 Piet Retief en zijn makkers schandelik vermoord waren door Dingaan, het hoofd der Zoeloes, was Delegorgue aanwezig bij de onderhandelingen tussen de Boeren en Panda, Dingaan's broeder. Delegorgue was getuige van de opkomst en val der Boererepubliek Natal en beschrijft die. Hij strekte zijn reizen ook uit over de gebieden, waar later Vrijstaat en Transvaal zouden gesticht worden. Hij bezocht Andries Hendrik Potgieter, de verst doorgedrongen Trekboer, en strekte zelfs zijn jachttochten uit tot voorbij de Steenbokskeerkring. Zijn zeer levendige beschrijving van deze avon- | |||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||
tuurlike zes jaren waren een openbaring van Zuid-Afrika voor de Franslezende mensheid; zijn opmerkingen over de Kaffers zijn heden nog gezaghebbend. Een van de jongste Franse reisbeschrijvingen is A travers l'Afrique australe in 1900 geleverd door Jules Leclercq, een Waal, lid van de Koninklike Akademie en Raadsheer aan het Beroepshof te Brussel. In een tijd, waarin een Engelse of Hollandse pen maar moeielik onpartijdig kon blijven, doet het weldadig aan te zien, hoe de schoonheid der natuur is blijven spreken tot een ontvankelik gemoed, dat niet door hartstocht zijn evenwicht had verlorenGa naar voetnoot1). | |||||||||||||||||||||
De Duitsers.Bismarck heeft gezegd: ‘Duitsland heeft geen kolonieën, wel kolonisten’. Zeer vele Duitsers hebben zich in de loop der eeuwen buiten het Vaterland en o.a. in Zuid-Afrika gevestigd. Reeds onder de eerste nederzetters kwamen ze voor en wel in verrassend aanzienlike verhouding: vele Duitsers waren namelik in de dienst der Compagnie. Dr. Theal heeft een berekening gemaakt uit de kerkelike registers, van 1657 tot 1795 aan de Kaap gehoudenGa naar voetnoot2), en volgens zijn uitkomsten bestond de blanke | |||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||
bevolking aldaar in 1691 voor tweederden uit Hollanders, voor een zesde uit Fransen, een zevende was Duits, de rest waren Zweden, Denen en Belgen. In 1795 was twee derde van Hollandse afkomst, een zesde van Franse, het overige zesde was van Duitse, Noorse of andere Europese herkomst. De hardwerkende, welonderwezen Duitser is een aanwinst voor ieder jong land; ook Zuid-Afrika heeft grote verplichtingen aan de blonde Teutoon.
Vele Duitse beschrijvingen van reizen naar en in Zuid-Afrika zijn bekend; geen enkele heeft echter hoger historiese en ethnografiese waarde gehad dan die van Peter Kolbe. Deze heeft van 1705 tot '13 aan de Kaap vertoefd en zijn bevindingen neergelegd in een Naaukeurige en Uitvoerige Beschrijving van de Kaap de Goede Hoop, in 1727 te Amsterdam verschenen als vertaling van het oorspronkelik Duits werk met Latijnse titel: Caput Bonae Spei Hodiernum, in 1719 te Neurenberg verschenen. Kolbe was door een Pruisies edelman, baron Krosick, naar de Kaap gezonden om daar sterrekundige waarnemingen te doen; hij bracht brieven van aanbeveling mede van de koopvorst-burgemeester van Amsterdam, Nicolaas Witsen. Gebruik makende van deze hoge bescherming en van de gastvrijheid der Oostindiese Compagnie, richtte Kolbe zich zeer behagelik in, zonder zich met wetenschappelike arbeid te vermoeien. Het landsvaderlik bestuur kon dergelijke studieopvattingen niet delen; baron Krosick trok zijn toelage inGa naar voetnoot1) en de Compagnie bood Kolbe de keus het land te ruimen of burger te worden en zich aldus onder de jurisdictie der Compagnie te stellen. Hij koos | |||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||
het laatste. Nog twee jaar was hij werkzaam als sekretaris van Landdrost en Heemraden te Stellenbosch, waar hij de stof verzamelde voor zijn boek, later door zijn werkzame verbeelding aangevuld. Na een achtjarig verblijf is Kolbe naar zijn vaderland teruggekeerd en aldaar opgetreden als rector der Latijnse school te Neustad a/d. Aysch. Zijn boek is wel het monument van zijn verblijf in Zuid-Afrika en is lange tijd geweest een gezaghebbende en populaire ethnografie der Hottentotten, alsmede beschrijving der Kaapse Flora en Fauna. De kennis der sterren is niet aanmerkelik gebaat door Kolbe's nasporingen; wel wijdt hij een hoofdstuk aan de beruchte Zuidooster, welke Kaapse storm trouwens onvergetelik blijft voor ieder, die het voortgezweepte klipgruis van Tafelbergs vlakte zijn onbeschermd gelaat heeft voelen geselen. Kolbe doet naar de geest van die tijden verschillende mededelingen, die hij niet aan eigen waarneming of onderzoek ontleende, maar die hij van horen zeggen had en zonder enige kritiek overnam; hoe onwaarschijnliker hoe liever! In Namakwaland bijv., verhaalt hij, is het koper zo overvloedig, dat de zonnestralen voldoende zijn om het te smelten, zodat het langs de bergen afdruipt en aldus opgevangen kan worden. Ook is zijn bericht wel geschikt om medegevoel op te wekken, dat hij n.l. in het baden op de Kaapse vlakte bemoeilikt werd door elf leeuwen. Toch waait er door het boek van Peter Kolbe een Zuidafrikaanse lucht. De schrijver heeft sympathie met zijn onderwerp, hij zit er in; hij voelt zich één met de blanke bevolking, wier taal hij spreekt, wier opvattingen hij deelt. Enkele latere reisbeschrijvingen in het Duits kunnen hier niet breedvoerig behandeld worden. Die van | |||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||
O.F. Mentzel: Vollständige und zuverlässige Beschreibung des Vorgebirges der Guten Hoffnung, 1785, verscheen in twee lijvige delen, en is vooral belangrijk om de inlichtingen, die het over de taal der Kapenaars geeft.Ga naar voetnoot1) Het boek van Mentzel is zeer uitvoerig. De titel alleen telt zestien regels, de voorrede zeventig bladzijden; de geschiedenis en aardrijkskunde, de beschrijving van maatschappelike en staathuishoudkundige verhoudingen, alles is naar Duitse trant breed opgezet en in vele honderden bladzijden uitgewerkt. De schrijver streeft naar waarheid en juistheid in zijn mededelingen. Reisen von H. Lichtenstein in Süd Afrika, 1812, is eveneens een werk in twee delen, ieder van een kleine zevenhonderd bladzijden. Het is een verhaal van verschillende tochten, die deze geleerde, huisonderwijzer bij goeverneur Janssens zijn zoon, in de jaren 1802 tot 1806 ondernomen heeft. Daar dit veelbewogen jaren waren in de geschiedenis der Kaapkolonie, de tijd tussen het vertrek der Engelse troepen na de eerste en hun komst vóór de tweede inbezitneming, en daar dr. Lichtenstein een goed opmerker was, behelzen zijn boeken even welkome stof voor de geschiedschrijver als voor de natuurvorser. Hij was de Boeren sympathiek gezind. Onderhoudend is zijn meestal afbrekende kritiek op vorige reisbeschrijvingen, aan welke liefhebberij trouwens de meeste opstellers van Kaapse reisverhalen zich te goed doen. | |||||||||||||||||||||
De Zweden.Andreas Sparrman was professor in de natuurkennis te Stockholm en wijdde het jaar 1772 en opnieuw '75 en | |||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||
'76 aan een nauwkeurig onderzoek naar de natuurlike gesteldheid der Kaapkolonie, maar ook naar de karaktereigenschappen der bewoners, blank zowel als gekleurd. Op verscheiden punten valt en vult hij Kolbe aan, wiens ereplaats als autoriteit over Kaapse zaken Sparrman nu ging innemen. De toestanden hadden zich in die halve eeuw ook aanmerkelik gewijzigd, zodat Kolbe verbetering en aanvulling behoefde. Sparrman sprak de taal der Boeren en maakt daarover enkele verstandige opmerkingen; ook was hij in het godsdienstige hun geestverwant. Zijn standaardwerk is geschreven in het Zweeds en vertaald in het Nederlands, Frans, Engels en Duits. Het is een zelden falend kantoor van inlichtingen en de beste beschrijving van Zuid-Afrika's land en luiden, die in de 18e eeuw van de pers is gekomen. Sparrman's Reize naar de Kaap de Goede Hoop in de jaaren 1772 tot 1776 gedaan is verre van droog. Eén zijner tochten beschrijft hij als volgt: ‘Onder gestadige regen en bij toenemende donkerheid verviel ik andermaal op bijwegen en kwam aan een schoon buitengoed. Nadat ik hier een aanval van een menigte honden had doorstaan, kwamen zestien of twintig slaven te voorschijn. Zij waren boosaardig genoeg om mij niet te antwoorden, alhoewel ik hun in tamelik goed Hollands een goed drinkgeld beloofde. Zij beraadslaagden onder elkander in het Maleis of verbasterd Portugees, hetgeen mij voor mijn leven deed vrezen’. De dag daarop voer hij beter: ‘Niet verre van de landhoeve moesten wij een beek doorwaden; een slavin kwam en wees ons de ondiepste plaats aan. Zij scheen op een liefderijke beloning staat te maken, hetwelk haar nochtans mislukte en ook mislukken moest, vermits zij een ernsthafte en vermoeide wijsgeer aantrof’. Waar dr. Theal in zijn bovengenoemde opsomming van Europeanen aan de Kaap geen Engelsen vermeldt, vult Sparrman dit aan door op het zeer tijdelike in het vertoef van sommige Britten te wijzen: ‘Wij zagen Engelse dames aan de Kaap, uit Engeland gekomen en wel de | |||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||
gehuwde, om te Bombay, Madras en in Bengalen haar mannen te gaan bezoeken en de ongehuwde, om aldaar mannen te krijgen. Reizen in Europa, Afrika en Azië door dr. C.P. Thunberg, 1795, is een werk in vier delen, oorspronkelik in het Zweeds en vertaald in de meeste talen van Europa. Het is het verhaal van een reis, gemaakt van 1770 tot '79, door deze hoogleraar in de plantkunde aan de Universiteit van Upsala. In het eerste deel beschrijft hij zijn reis naar de Kaap en door Kaffraria en zijn verblijf gedurende twee winters in Kaapland. In het tweede deel doet hij verslag van zijn derde winter en van twee reizen door Kaffer- en Namakwaland. Het derde deel handelt over Azië en in het vierde wordt een kortstondig verblijf aan de Kaap verhaald. Meest handelt Thunberg over planten en dieren, vooral in betrekking tot de geneeskunde. Hij maakte twee tochten door de Kaapkolonie in gezelschap van de heer Mason, uitgezonden door de Engelse koning om planten te verzamelen voor de tuinen van Kew. Hij doet ook belangwekkende mededelingen over de leefwijze, de zeden en gewoonten der Kapenaars bij dopen, huweliken en vermakelikheden. Bij zijn terugkeer naar Europa in 1779 deed Thunberg opnieuw de Kaap aan en werd evenals Le Vaillant getroffen door de vorderingen, die de samenleving aldaar sedert zijn eerste bezoek gemaakt had in uiterlike beschaving.
Een overzicht van de voornaamste reisbeschrijvers is geleverd in: De Kaap als een nieuw land, of Zuidafrikaansche Reisbeschrijvers en hun Reizen, | |||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||
door J.H.M. Kock, 1904. Het behandelt Kolbe, Sparrman, Le Vaillant, Barrow, Lichtenstein, Harris, Cumming, Chapman en Baines. Er valt weinig af te dingen op de bevoegdheid van de schrijver om over ieder reisverhaal zijn mening te zeggen; toch is zijn werk nu slechts een makke uiting van opinies over opinies. Had hij uit ieder dezer negen belangrijke verhalen gedeelten overgenomen, dan kon zijn boek een pakkende bloemlezing geworden zijn, bij de lezing waarvan jong en oud Zuid-Afrika gevoeld zou hebben: nostra res agitur.
Samenvattende kan hier vastgesteld worden, dat reisverhalen, waarin Zuid-Afrika een enigszins belangrijke rol speelt, schaars zijn in de zestiende en zeventiende eeuw; met de ontwikkeling der Kaapkolonie vermeerdert in de achttiende ook de Europese belangstelling; na de verandering van vlag (1806) trekt Zuid-Afrika steeds meer de opmerkzaamheid der beschaafde wereld. Niet langer richt zich uitsluitend wetenschappelike belangstelling op dit werelddeel; de politiek gaat een hoog woord voeren. Steeds warmer en heftiger wordt de uiting der meningen; de negentiende eeuw kan, ook onder z.g.n. reisverhalen, geschriften aanwijzen, (waarvan trouwens geen enkele natie het monopolie had,) waarin de haat vlamt door de taal, waarin het gif spat van de pen. Dergelijke werken, geschreven in de drift der passie, kunnen weinig redeliks in hun inhoud en toch veel schoons hebben in hun vorm. Daar zij hoofdzakelik uit Engelse, Nederlandse en Afrikaanse pen zijn gevloeid, zullen ze in de betrokken hoofdstukken, zij het zeer in het voorbijgaan, vermeld worden. |
|