Zuid-Afrika in de letterkunde
(1914)–Gerrit Besselaar– Auteursrecht onbekend
[pagina 1]
| |
Inleiding.I.Zuidafrikaanse letterkunde moge een jonge plant zijn, die in de letterhof der wereld nog nauweliks boven de grond zich vertoont, hij heeft niettemin lange wortels. Nationale litteratuur bloeit pas op uit nationale kultuur en eigen kultuur is doorgaans eerst de vrucht van langdurige ontwikkeling. Nu is de Kaapse nederzetting nog wel geen drie eeuwen oud, maar de groei van het Afrikaner volk is snel geweest en is met schokken gepaard gegaan. Andere natieën mogen zich ontplooien langs lijnen van geleidelikheid, de Afrikaanse deed het langs een zigzaggang, met horten en stoten. Titaniese worstelingen, nu eens met de brute kracht van ruwe barbaarsheid en dan weer met de demoniese macht van verfijnde diplomatie, hebben een geschiedenis geschapen, in welker verloop, bij wijze van spreken, somtijds één dag was als duizend jaren. Vandaar het geheel enig verschijnsel, dat in het hedendaags Zuidafrikaner volk de meerderheid leeft in de aartsvaderlike rust van vervlogen eeuwen, terwijl een minderheid tot verzadiging heeft gegeten van de vruchten der moderne beschaving. De geestesgesteldheid van dit volk is wel een der merkwaardigste voorwerpen van studie, | |
[pagina 2]
| |
en een beschouwing van de elementen en motieven van zijn geestelik bestaan, voorzover dit in boeken weerkaatst is, is almede het doel van deze studie. Boeken over Zuid-Afrika zijn zeer talrijk. In velerlei taal. Reizigers en onderzoekers hebben hun Afrikaanse indrukken en ervaringen in bonte verscheidenheid in Europa bekend gemaakt. Uit al deze soms tegenstrijdige, soms elkaar aanvullende, berichten is dan eindelik aldaar een gemeenschappelike opinie over Zuid-Afrika ontstaan, die weer vormend op de lotgevallen en ontwikkeling van dat werelddeel en zijn bevolking heeft ingewerkt. Portugezen, Hollanders, Engelsen, Duitsers, Fransen en Zweden hebben Zuid-Afrika bereisd en hun reisverhalen gemeengoed gemaakt. Ze hebben niet alleen de ligging des lands, de gesteldheid van de bodem, de diere- en plantewereld beschreven, maar ook de bewoners, hun zeden, hun gezindheden. Aldus verkreeg Zuid-Afrika een plaats in de belangstelling en in de letterkunde van Europa. De voornaamste Portugese, Duitse, Franse en Zweedse bijdragen tot dit algemeen Europees besef van Zuid-Afrika zijn behandeld in hoofdstuk I. Het aldaar gebodene is ver van volledig; toch mag de hoop gekoesterd, dat het voornaamste is vermeld en wordt verder verwezen naar standaardwerken als van dr. Mc. Call Theal. Wat door Nederlanders en Engelsen over Zuid-Afrika is geschreven en gedicht, is van zulk een omvang, dat ieder in een afzonderlik hoofdstuk is behandeld en wel in II en III. Er bestaat ook een Zuidafrikaanse Letterkunde in het Afrikaans. In hoofdstuk IV en elders wordt dit bewezen. Maar deze letterkunde is nog jong. Sommigen stellen de opkomst er van in het laatste vierdedeel der negen- | |
[pagina 3]
| |
tiende eeuw en laten die saamvallen met de ontluiking van Afrikaans nationaliteitsgevoel; anderen stellen hem nog later en wel in de jaren van de grote Boerenoorlog. Hoe oud of jong deze Zuidafrikaanse letterkunde in het Afrikaans ook is, hij heeft recht op een hoofdstuk in deze verhandeling over Zuid-Afrika in de Letterkunde. In dat hoofdstuk behoort zijn vorming en ontwikkeling te worden geschetst. Dit dient gepaard te gaan met een kritiese waardering van zijn voortbrengselen door die te toetsen aan de wetten der schoonheidsleer, die voor de letteren gelden. En niet enkel uit histories en krities oogpunt, ook van wijsgerig standpunt moet het onderwerp worden bezien. Er bestaat immers een volkspsychologiese waarschijnlik heid, dat een natie met een geschiedenis, zoals het Zuidafrikaner volk die heeft doorleefd, zijn weedom zal hebben uitgezegd in een aangrijpend epos, zijn ontroeringen en toekomsthoop zal hebben uitgezongen in liederen van gloeiende lyriek. Er is ten slotte zelfs een kultuurhistoriese noodzakelikheid van een eigen letterkunde bij de trap van beschaving, waarop de blanke bevolking van Zuid-Afrika tans staat. Een poging tot al het hier genoemde is gedaan in hoofdstuk IV. De uitingen van Europa's belangstelling, in I, II en III vermeld, werden op hun beurt een machtig motief tot Zuidafrikaanse lettervaardigheid. In de eerste plaats strekte de vermelding van het eigene en onderscheidende, dat de vreemdeling in de Kapenaars had opgemerkt, tot versterking en verscherping er van. Aldus werd het nationaal karakter dieper ingedrukt. Bewuste individualiteit wil zich uiten, en zoo ontstond, kon altans ontstaan, de aanvang van eigen letterkunst. | |
[pagina 4]
| |
In de tweede plaats was somtijds aanvulling of verweer nodig, om de eenzijdige voorstelling, met of zonder opzet in Europa verspreid, te korrigeren. Verontwaardiging en gekrenkt gevoel voor recht en waarheid kan reeds op zichzelf drangreden zijn tot uiting van klassieke schoonheid. En die drang heeft niet vergeefs in Zuid-Afrika gewerkt. Ten derde kwam de aanleiding tot een eigen vorm der Zuidafrikaanse litteratuur niet van buitenaf alleen. In zijn inboorlingstammen bezat het land een bron van letterkundige motieven, die het aan geen ander land of volk ontlenen kon. Die heidense volkeren waren van geheel andere geestesaanleg, stonden op een veel lager peil van beschaving; het waren mensen, met wie de eerste nederzetters niet meer dan het algemeen menselike gemeen hadden, en met zulke wezens kwamen zij in intieme en dagelikse aanraking. Geen wonder voorzeker, dat er nieuwe en geheel eigensoortige elementen een wezenlik bestanddeel gingen uitmaken van het geestesleven der zich langzamerhand vormende Afrikaner natie; evenmin, dat deze mettertijd tot uiting zouden komen in de eigen Afrikaner letterschat. Aan deze inwerking der inboorlingstammen op de Zuidafrikaanse verbeelding en aan de terloopse vermelding van de, trouwens zeer geringe, bijdragen tot de wereldlitteratuur, door de naturellenGa naar voetnoot1) geleverd, is het Vde hoofdstuk gewijd.
Wat echter de ongestoorde opbloei van een echt Afrikaanse letterkunde heeft belemmerd en vrij wel belet, is de verscheidenheid van talen, die in Zuid-Afrika worden gesproken. Waar geen eenheid is van taal, is geen eenheid | |
[pagina 5]
| |
van nationale beschaving en dus ook niet van letterkunst die daarvan de drager is. Zuid-Afrika heeft een bonte verscheidenheid van bevolking. In ronde getallen wordt het inwonertal op negen miljoen geschat, waarvan dan zeven en een half miljoen naturellen en kleurlingenGa naar voetnoot1) en nog geen anderhalf miljoen blanken zijn. De naturellen spreken hun eigen talen, zoals Zoeloes, Sesoetoes, Sjangaans, Makatees, of wel zij spreken Afrikaans-Hollands. De onderwezenen onder hen en zij, die gaarne een glimp van beschaving vertonen, spreken bij voorkeur Engels. Toch schuilt de moeielikheid voor de ontwikkeling van een nationale litteratuur in Zuid-Afrika niet in de eerste plaats in deze gemengde gekleurde bevolking, al zal ook bij toenemende beschaving deze faktor waarschijnlik meer gaan meetellen. De grote moeielikheid schuilt in de gedeeldheid der blanke bevolking. Daaronder wordt hier niet verstaan de vlottende, trouwens afnemende stroom van vreemde gelukzoekers, mensen, die naar Zuid-Afrika komen met het doel een groter of kleiner vermogen bijeen te garen, om daarvan later elders te gaan leven. De zodanigen hebben geen lot of deel in Zuid-Afrika's ideale goederen. Maar onder blanke bevolking worden hier verstaan de gevestigde, blijvende bewoners der vier Staten, die de Unie van Zuid-Afrika vormen: Kaapland, Vrijstaat, Transvaal en Natal, en van het bij die Unie nog niet aangesloten gebied der Gecharterde Compagnie, Rhodesië. De meerderheid dezer blanken is Hollands-AfrikaansGa naar voetnoot2), | |
[pagina 6]
| |
maar bewoont het platteland. De steden, en dat zijn toch allerwege de kwekers der nationale beschaving, spreken met uitzondering van Pretoria en misschien van Kaapstad, overwegend Engels. Tot voor korte tijd was de volkschool geheel of bijna geheel Engels; hoger onderwijs wordt uitsluitend in het Engels gegeven. Met uitzondering van een toenemend, maar nog immer klein, aantal hun moedertaal sprekende Afrikaners, behoort het in de hogere kringen tot de goede toon het onderhoud in het Engels te voeren. Dagbladen verschijnen er alleen in de Engelse taal. De verhouding van Hollandse boeken tegen Engelse, door een der grootste bibliotheken, van beide talen wel voorzien, over een lang tijdperk uitgeleend, bedroeg 1 tot 150. Feiten als de genoemde, en die door ieder te kontroleren zijn, snijden diep in in het geestesleven van Zuid-Afrika. Zij bepalen de atmosfeer, waarin het volk leeft, zich beweegt en is. Met name de Hollandssprekende Afrikaner verkeert onder deze omstandigheden in een toestand van tweeslachtigheid, van hinken op twee gedachten, die zijn karakter, zijn gemoeds- en verstandsleven, zijn persoonlike en nationale ontwikkeling wringt in een valse plooi. Wat de toestand nog gekompliceerder maakt, is, dat het Hollands in Zuid-Afrika zich nog weer in twee vormen vertoont: Nederlands of Hooghollands en Afrikaans, beide een nadere bespreking overwaard. Dit ingewikkeld vraagstuk der talen is voor de Zuidafrikaanse letterkunde van zulk een aangrijpende ernst en van zulk bijna verpletterend gewicht, dat er in hoofdstuk VI een afzonderlike bespreking aan gewijd is. Daar is een poging gedaan om uiteen te zetten de verhouding tussen Nederlands en Afrikaans; tussen Engels en Hollands; en de betekenis te bepalen voor het Hollands van de arbeid | |
[pagina 7]
| |
van Kerk en School, van Verenigingen en Tijdschriften, van Bibliotheken en Boekhandel. In een slothoofdstuk wordt dan de slotsom opgemaakt. Tot zover deze Inleiding, als nadere uitbreiding van de Inhoudsopgave. | |
II.Litteratuurgeschiedenis als een zelfstandige wetenschap bestaat nog maar ruim honderd jaar. De begeerte der Encyclopedisten der achttiende eeuw om samen te vatten en te overzien heeft ook deze wetenschap gesystematiseerd. Dit wil zeggen, dat letterkunden, als waarvan Molière of Shakespeare, Dante of Goethe de roem en vreugde geweest zijn, eerst in histories overzicht te boek werden gesteld, nadat zij reeds eeuwen van ontwikkeling achter de rug hadden, en nadat zij ieder op zijn beurt de rol van wereldlitteratuur schitterend hadden vervuld. Het kan dus weinig verwondering baren, dat de Zuidafrikaanse letterkunde, het letterveld van een pas opkomende natie, nog niet grondig is opgemeten en met wiskunstige nauwkeurigheid in kaart is gebracht; evenmin behoeft het bevreemding te wekken, dat ook de kruidekenner aldaar nog niet iedere sierplant of netel heeft ingedeeld naar type en soort. De leeftijd der volkeren wordt naar eeuwen berekend en aldus beschouwd is de Zuidafrikaner natie nog jong. Eerst in 1652 werd deze loot van de Nederlandse stam overgestekt in het oeverslib van Tafelbaai, zo geheel verschillend van de moederaarde. De jonge volksplanting moest wortel schieten in een klimaat en onder omstandigheden, waarin hij maar niet dadelik aarden kon. Een handjevol blanken had in een onbekend land woeste horden van inboorlingen tegen zich over, en gedurende vele mense- | |
[pagina 8]
| |
geslachten vervloeide iedere beschavende inwerking op deze oermensen, die in steeds nieuwe drommen aanzwermden uit Noord en Oost. Met de stoere volharding, eigen aan de Nederlandse zeevaarder en handelsman, reiziger en volksplanter der zeventiende eeuw, droeg deze de fakkel der beschaving toch steeds verder het donkere werelddeel in. Het is opmerkenswaard, hoe hierbij de zonen der eerste nederzetters alras de liefde tot de zee verloren, zelfs zo volkomen, dat tegenwoordig bijna de gehele kustgordel langs Atlantiese en Indiese Oceaan door hen verlaten is, en het zeevarend-, zelfs het handelsinstinkt hij hen schijnt verdoofd of weggestorven. Port-Elizabeth, Oost-Londen en Durban zijn Engelse havensteden. In de laatste oorlog was een der grootste rampen voor menige Boer de noodzakelikheid van een zeereis naar Sint Helena, Portugal, de Bermuda's of Brits-Indië. Op de talrijke boten, die een geregelde dienst onderhouden tussen Zuid-Afrika en Europa of andere werelddelen en op de Britse vloot, die de aarde omspant, komen Afrikaners van Hollandse afkomst niet voor op de dienstrolGa naar voetnoot1). Voor de letterkunde is dit verschijnsel van vèrstrekkende betekenis. Het wil immers zeggen, dat een ganse klasse van poëtiese gegevens, ontleend aan handel en scheepvaart, vervallen is. Met te meer hartstocht hebben de nazaten der zeevaarders zich evenwel gehecht aan de bodem van Zuid-Afrika, die voor hen de moeder en voedster werd van een eigen kunstleven en volksbestaan. | |
[pagina 9]
| |
TotiusGa naar voetnoot1) zingt het zo schoon: ‘Die vlakte zou hul veldwieg sijn,
Hul wekgesang gebrul van leeuwe
Hul sluimerlied die wind der eeuwe,
Die heldre lug hul tentgordijn!’
De wijdwegdeinende Afrikaanse veldvlakte is de moeder schoot en moederborst van de Afrikaner natie geweest. Weinig volkeren zijn dan ook zo innig autochthoon; hun geheel nationaal bestaan is in zijn teerste weefsels saamgegroeid met de natuur van Zuid-Afrika, met zijn kransen en kopjes, zijn spruiten en vleienGa naar voetnoot2). In de weinige eeuwen van zijn bestaan heeft het Afrikanervolk alle fazen der beschaving doorlopen. Op de jagersperiode is de nomadetijd gevolgd, en bij toenemend aantal moest dit herdersvolk zich houden aan eigen huis en hof om aldus de alombekende boerebevolking van Zuid-Afrika te wordenGa naar voetnoot3). Deze ontwikkelingsgang liep evenwel niet gelijktijdig in alle delen van Zuid-Afrika: de oudere Kaapkolonie had veel vroeger een gevestigde landbouwbevolking dan de jongere Transvaal. Niet alleen deze maatschappelike evolutie maakte de jonge samenleving door. Daar werden ook ekonomiese revoluties afgespeeld in het ernstige Zuiderlandschap: eerst toen de verhouding van blank en zwart geregeld werd en daarna, toen die tussen de blanken onderling werd bepaald. Ziedende orkanen van hartstochtelike rassehaat werden over de Afrikaners leeggehoosd. Zij hebben de nomadestam en het boerevolk doen trillen op zijn grondvesten, maar het des te dieper en vaster gefundeerd in vaderlandse grond. | |
[pagina 10]
| |
Het laat zich goed verstaan, dat aldus alle inspanning van lichaamskracht en geestesenergie opgeëist werd tot het vormen en beschermen van eigen nationaal bestaan. Dit was eerst veroverd op een weerbarstige natuur en op woeste barbaren, om bij het begin der negentiende eeuw opnieuw een vervormingsproces aan te vangen wegens het verplichte samenwonen in eenzelfde Zuid-Afrika met een anders en elders gevormd kultuurvolk. Een levensgang, zoo veelbewogen als hiermede geschetst, is schatrijk aan elementen voor eigen litteraire kunstontwikkeling. De kolonisatie van Zuid-Afrika door de Boeren en hun strijd met Kaffers en Engelsen leveren ruime stof voor een nationaal heldedicht. Wat de Afrikaners evenwel ontbrak, was rust en tijd voor stille kontemplatie, voor het vormen en weergeven van een bezonken opinie. De kinematografiese snelheid, waarmee de gebeurtenissen elkaar opvolgden en verdrongen, liet hun niet toe een enkel hoofdmoment te grijpen en vast te leggen in een uitbeelding van ontroerende schoonheid.
Eigen karaktertrekken zijn de Afrikaner natie ingegroefd, niet in de van de stichting af reeds kosmopolitiese Kaapstad, maar op de eenzame boerehoeve in het binnenland en op de reiswagen van de rondtrekkende schapeboer. Dit was in de achttiende eeuw. Het volgende honderdtal jaren was een tijd van rusteloze ontwikkelingsdrift. Aan het begin en aan het einde der negentiende eeuw een Engelse oorlog; in de eerste ging Zuid-Afrika voor Holland verloren, na de laatste is uit een verdeeld en verscheurd statekomplex een Unie geboren, waarin Afrikaners van Hollandse en Engelse sprake als gelijkgerechtigden staan. De strijdbijl is begraven bij de Vrede van Vereeniging en zodra het land zich hersteld zal hebben van de naweeën | |
[pagina 11]
| |
van de oorlog, zal er uit maatschappelike wederopbloei ook die welvaart geboren worden, die bevruchtend en bezielend inwerkt op de nationale letterkunst, om daarin te bezingen de arma virumque, die ieder natie maakt tot het voorwerp van zijn eigen epos: de verpersoonliking van het lijdend en strijdend voorgeslacht. Maar niet het nationaal verleden alleen bevat machtige motieven tot kunst-inspiratie; ook de natuur van Zuid-Afrika behoort een mildvloeiende bronader te zijn. Zijn onvolprezen zon is een glorieglans van schitterschoon; zijn vloeden en vlakten zijn van gedragen majesteit; op zijn bergen woont vrijheid en vrede. Zuid-Afrika ontwake! Reeds dreigt een nivellerende beschaving het eigene en echte, het oorspronkelike in gewoonte en overlevering weg te schaven, het opofferend aan de doodse eenvormigheid van het moderne leven. Zuid-Afrika aanvaarde en verwerke de rijkdom van poëtiese en romantiese gegevens, die voor het grijpen liggen in zijn verleden, in zijn schone natuur, in zijn bonte samenleving! Voor Afrikaners is er geen rijker thema dan Zuid-Afrika zelf.
Een arbeid, als verricht is door Taylor, Beers, John Nicholl, Knortz, Larreau en De Leina voor de letteren van Noord-Amerika, Australië, Nieuw-Zeeland en Canada, is voor Zuid-Afrika nog niet ondernomen. De geschiedenis van Zuid-Afrika in de letterkunde en van de letterkunde in Zuid-Afrika is nog niet geschreven. Deze verhandeling is een bescheiden proeve in die richting. |
|