Elf versjes van Bertha(1903)– Bertha– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 11] [p. 11] de Stoute Frederik. Van de buurt de grootste schrik Is die nare Frederik; Beestenplagen is zijn lust, Voor hem heeft geen diertje rust. Denk eens aan zijn hondje Bob, Ach! die krijgt zoo vaak een schop. Jankt dan 't arme kleine dier, Dan heeft hij het meest pleizier, En zijn poesje, ach, hoe wreed, Pakt hij bij het staartje beet, Smijt het van de trappen af. Foei! wat is die jongen laf! Vliegt een vliegje op de ruit, Gauw trekt hij 't de vleugels uit, En de muschjes, klein en teer, Slaat hij met zijn stokje neer. Ik wed, kinderen, dat je zegt: ‘Wat is Frederik toch slecht!’ Vorige Volgende