Een boecxken gemaket ende bescreven van suster Bertken die LVII iaren besloten heeft gheseten tot Utrecht in die buerkercke
(1955)–Suster Bertken van Utrecht– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 72]
| |
[pagina 73]
| |
[pagina 74]
| |
[pagina 75]
| |
Suster bertkens boeck tracterende van desen puncten.3Suster Bertkens boeck dat sy selver gemaect ende bescreven 4heeft. Tracterende van desen puncten hyer na bescreven. 5Item een schoon ghebet van den sueten naem Ihesus. 6Item een voer beredinge alsmen dat heylich Sacrament 7begeert te ontfanghen. 8Een devoet ghebet alsment ontfangen heeft. 9Een ghebet om dat herte te verwecken tot devocien. 10Een suverlic Tractaet vander Kersnacht ende der gheboerten 11ons heeren. 12Een inwendyghe sprake tusschen den Brudegom Jhesum 13ende die minnende Syel. 14Oeck staen hyer in veel Leydekens dye Suster Bertken selver 15ghedicht heeft.
16Een ghebet vanden sueten naem Jhesus.
17O suete Jhesu, maect mijn memorie gestadich in dijn bytterGa naar voetnoot17 18lijden, doorwont mijn herte met dinen heylighen vijf 19wonden ende mijn hooft mit dijnre scarper doornen crone, 20nagelt my met compassie dijns groten lidens aen dinen 21swaren cruce, op dat dye ghedachtenisse van dijnre bittere 22passien, dijns duerbaren bloets, dijns bitteren doots nemmermeer 23van mi en scheide om bliscap of om druck, of om 24enighe saken die onder den hemel zijn ende opter eerden 25mi aenvallen moghen. O mijn heer, mijn god, mijn scepper,Ga naar voetnoot25 26mijn verlosser, wilt mi cracht gheven dat ic om dijn minne, | |
[pagina 76]
| |
27alleen om di te behaghen, alle sonden vromelic te wederstaen.Ga naar voetnoot27 28Ende in die ure mijns doots gheeft mi also grote minne 29ende alsoe bernende begheerten na di, dat dijn minne, o 30minlike heer Jhesu, mijn siel meer dwinct wt minen lichaem. 31te scheiden dan die natuerlike doot. Amen.
32Een voer beredinghe alsmen dat weerde heylighe Sacrament begheertGa naar voetnoot32 33weerdelic te ontfanghen.
34O almachtighe eewige god, doerscouwer alre verborgentheyden, 35daer alle dinghen naect voer sijn, met vresen, met 36groter scaemten, met inwendyger bevinghe come ic, arm 37sonderster, tot die afgrondicheyt uwer ghenadicheyden,Ga naar voetnoot37 38bekennende ende beliende mi grotelick ende menichfoudelic 39misdadich te wesen ende seer bevlect, alsoe dat ic met 40groter schaemten mijn oghen neder sla totter duisternisse 41mijns gebreckeliken levens, ende beken my onweerdich mijn 42oghen op te slaen om te bescouwen u godlike claerheyt. 43O alre ghenadichste heer, ic val met alre oetmoedicheit 44neder ter eerden voer u overhoghe moghentheit, ende begheerGa naar voetnoot44 45wt al mijnre herten, dat ghy ghenadelick op mi wilt 46sien ende ontfarmt mijns. Maect reyn dat bevlect is. Maect 47ghesont dat ghequetset is. Ordineert, beschict dat ongesteltGa naar voetnoot47 48is. Recht op dat neder gheslagen is. Maect starck dat cranckGa naar voetnoot48 49is. Ontbint dat gebonden is. Laet vry dat sculdich is. Maect 50rijck dat arm is. Spijst dat hongherich is. Gheeft drincken 51dat dorstich is. O meester der salicheit, vernywet my altemael, 52besit mijn siel, maect mi na u behaechlicheyt, ic offer 53my altemael u grondelose barmherticheyt, met een geheel 54eendrachticheit al mijnre inwendicheit gheve ic mi selven 55ghelijc over met siel ende lijf nu ende eewelic in u vry, 56onghescapen, godlike wille met my te doen in tijt ende in 57eewicheyt na u godlike behaechlicheit. Ic versake mijnsGa naar voetnoot57 | |
[pagina 77]
| |
58selves sonder wederspreken ende belye mi altemael u teGa naar voetnoot58 59wesen. O goedertieren Ihesu, wilt mi niet versmaden om 60mijn gebreclicheit, ontfanct mi doer u grondelose barmherticheit. 61Ghedenct die ghenadicheit ende duerbaerheit 62uwes costeliken bloets, dat ghi so mildelick wt ghestort 63hebt wt groter minnen. O alre ontfarmhertichtste heer, 64wylt den duerbaren scat aen mi laten behouden blyven. O 65minlike ihesu, inden lesten avontmael hebdy u lieve discipulen 66u heylige lichaem ghegheven tot een spijse, ende u 67duerbaer bloet tot enen dranc wt onbegripeliker minnen, 68ende hebt met groter begeerten begeert dat gloriose werscapGa naar voetnoot68 69met hen te houden. O ewighe waerheyt, ghy hebt vast 70gemaect doer die waerheit uwer godliker woerden denGa naar voetnoot69-70 71ghelovighen die u minnen, u waerachtighe lychaem te 72moghen ontfanghen onder ghedaente van brode na ordinancie 73der heiligher kercken. Dese verborghen waerheit, 74dit overhoghe, weerdighe, minlike, heylighe sacrament, 75dat soe vol ghenaden is, so vol hogher virtuten, dat alleGa naar voetnoot75 76wellusticheit in hem heeft, dat so moghende is in zijnGa naar voetnoot76 77vruchten alle die met ghelove, met minnen vander levenderGa naar voetnoot77 78vruchten eten, daer doer eewelic sellen leven, o oversuete 79Ihesu, dit minlike sacrament, dit levende broot met al zijn 80levende vruchten, begheert mijn arme, crancke, noottorstygeGa naar voetnoot80 81siele altoes met groter begheerten, want dye van deser vruchten 82niet en eten, die en mogen in hen gheen leven hebben.Ga naar voetnoot82 83Mer, mijnlike vader, want wel beteemt met groter puerheit,Ga naar voetnoot83 84met anxt, met minliker devocien, met groter weerdicheit, 85met inwendyger hoger dancbaerheit dat gloriose overhoge 86weerdige heylige sacrament ontfangen te werden, hierom 87bin ic seer beanxt; want ic my in deser weerdiger scikingeGa naar voetnoot87 88niet en vinde alst beteemt, ic en bin niet weerdich, o grote 89coninc, dat ghi coemt onder mijn dack, sprect een woert,Ga naar voetnoot89 90openbaer doer cracht uwer genadicheyden: mijn siel sal | |
[pagina 78]
| |
91gesont werden; ic begeer u godlike wille in mi te geschien 92nu ende ewelic, nemt van mi dat u mishaechlic is en gheeft 93dat u behaechlic is, ordineert mi altemael na u behagen. 94Goedertieren heer ihesu, hopende ende betrouwende op u 95genadicheit, soe begheer ick tlevende broot dat ghi selve 96sijt. O verborghen waerheit, openbaert dye moghende 97vruchten uwer ghenaden in mijnre sielen, gheeft mi gracie 98alsoe weerdelick te eten die levende vruchten uwer minnen 99dye in dit gloryose sacrament verborghen zijn, dat ic 100verwandelt mach werden wt mijn ghebrecklicheit in volcomenheit 101ende bliven in u, alre suetste minnaer, ende ghi 102in my sonder afscheyden. O hemelsche coninghinne, gods 103moeder Maria, bidt voor mi. Alle gods vercoren die met 104god in eewyger glorien sijt, bidt voer mi. Alle devote god 105minnende mensche[n] inder eerden, bidt voer my. Almachtighe 106god, ick beveel mi altemael met al mijn begheerten 107u grondelose barmherticheyt; u godlyke wil geschie in my 108in tijt ende in ewicheit. AMEN
109Een devote oeveninghe tot god almachtich alsmen dat weerde 110heylich sacrament ontfanghen heeft.
111O mijn enighe hope, minlike Jhesu, salichmaker, waerachtige 112soon gods, die u selven openbaert doer die waerheyt 113uwer godliker woerden, dat ghi selve sijt die in dit wonderlicke 114sacrament u selven ons gheeft ende nu in ghecomen 115sijt tot uwen tempel, dyen ghi u selven gheheylicht hebtGa naar voetnoot115 116met uwen costeliken bloede, dat ghi wt minnen so mildelic 117wt ghestort hebt, mijn siele met al haer inwendicheit vreset 118ende bevet ende mint. O oversuete minnaer, de aen denGa naar voetnoot118 119boom des cruces bernende in minnen wt groter minnen 120verdorret sijt, hoe suet is u gheest. Och hoe vol pinen, hoe 121iammerlic, hoe verlaten, hoe versmaet hebdi u gepresenteert 122inden cruce. O heilige cruce, o genuechlic[ke] boem,Ga naar voetnoot122 | |
[pagina 79]
| |
123hoe lustelic sidi te omvangen, hoe suet is uwen roke van 124der cracht ende heylicheit des levens der levender, die hoge, 125heilige, verborgen, levende vrucht dye ghi gedragen hebt, 126der engelen spise, dye si also glorioselic in glorien metGa naar voetnoot126 127hogen loven gebruken. O goedertyeren scepper, siet u armGa naar voetnoot127 128creatuerken, die afgrondicheit mijnre armoeden openbaerGa naar voetnoot128 Ga naar voetnoot128 129voer die afgrondicheit uwer overhoger rijcdommen. Almachtige 130god, dat u ongescapen goedheit eygen is te doenGa naar voetnoot130 131na u ewige behaghen, begeer ic mi te geschien altoes. O 132minlike Jhesu, salichmaker, maect my salich in uwen heyligen 133naem, behout mi nu ende ewelic. O overwonderlike 134afgrondicheit der mylder genadicheyden gods! O overwonderlyke 135min ende goedertierenheit gods! O overhoochlooflike 136god, wat eer, wat lof, wat dancbaerheit, wat min, wat 137minnen werc sal ic, seer arm creatuerken, u overhoochlovelyke 138weerdicheit moghen bewisen; alle creatueren ghebrekenGa naar voetnoot138 139in u ongemeten goetheit weerdelyck te loven. Och wat 140manyeren van bliscapen sal ick, dye noch in duysternisse 141bin, voer u moghen togen, gloriose god? O bernende, doerluchtigeGa naar voetnoot141 142seraphinnen met alle hemelsche crachten, o alleGa naar voetnoot142 143gheschapen schoonheiden met al dat bliscap, vruechde, 144iubilacie, eer, lof, hemels sanck, behaechlic dyenst inder 145teghenwordicheyt gods almachtich wtbaren mach, coemtGa naar voetnoot145 146mijn armoede te hulpe om die min des ghenen dye u allen 147soe gloryoselick, myldelick beghaeft heeft, volbrenct voer 148mi dat ic wt al mijnre herten, wt al mijn binnenste, begheerlick 149begeer ende nyet en vermach ende mede dat ic begheerlic 150begeer te begeren totten hogen love des vaders, des soons, 151en des heiligen gheests, nu ende ewelike sonder eynde. O 152bernende seraphinnen, singet voor mi discantierende tottenGa naar voetnoot152 153hoghen love der heiligher dryvoudicheit, inden schonen 154wtvlammende brande uwer hemelscher borsten na u hoghe,Ga naar voetnoot154 | |
[pagina 80]
| |
155heimelike, verborgen, hemelsche wise: ‘Sanctus, Sanctus,Ga naar voetnoot155 156Sanctus dominus deus’. O overwonderlike, onbegripelike, 157ewige, onghescepen, onghemeten minne, overvloedich van 158ondenckeliker, onsprekeliker vruechden ende sueticheyden. 159O godlike brant, hoe snellick, hoe sachtelick, hoe suetelic, 160hoe vredelick, hoe begeerlick, hoe glorioselick sydy voertGa naar voetnoot160 161gaende, werckende, vervullende, genoechlike versadende. 162O goede herde, ghetrouwe vader, ghi die u wtvercoren sielGa naar voetnoot162 163geset hebt voer u scapen, in uwen handen beveel ic minen 164gheest ende mij selven altemael; u godlyke wyl gheschye 165in mi nu ende altoes ende ewelick sonder eynde. Amen. 166Jhesus 167Mijn Syel is bedroeft tot aen den doot.Ga naar voetnoot167
168Dit navolghende ghebet salmen tot behulp ghebruycken om dye 169devocie te vermeerren, of om dat herte tot devocien te verwecken, 170zwighende van binnen int herte lesende.Ga naar voetnoot170
171O goedertyeren Jhesu, salichmaker der werelt, soon gods, | |
[pagina 81]
| |
172waerachtich god ende mensch, die overtredinghe ende 173onghehoorsaemheyt uwer creatueren, onser alre lasten hebdi 174op u ghenomen ende hebt u, mynlyke heer, soe swaerlick 175belast om onse lasten, schulden, pinen af te doen, dat u 176suete, minlike herte met doorsnidenden, onbegripeliken 177wee, met groten swaren druck also doerdrongen, geperst 178wert, u heylyghe binnenste met overlastighen, harden,Ga naar voetnoot178 179scarpen ende pijnliken bitteren wee al soe doersneden, dat 180ghy, sachtmoedyge heer, soe belast, soe boven maten seer 181bedruct, hebt ghebeden uwen hemelschen vader, waert 182moghelick, dat hy u dan afnaem den kelck der bitterheyt. 183Want, alre mynlijcste heer, u edel menschelike natuer denGa naar voetnoot183 184kelck so onwtsprekelyken seer bitter was, ende alre bitterste 185van dye groote boesheyt ende verhertheyt der sondarenGa naar voetnoot185 186dye verherdt souden bliven, dat u groote minne, u veel 187weldaden, u duerbaer bloet, u bitter doot in hem lyeden 188gheen vrucht en soude[n] doen tot haerre salicheit. O verlosser 189der werelt, aldus belast, bevende, iammerlic ontstelt, bernendeGa naar voetnoot189 190in minnen tot ons, arbeidende in crachtyghen,Ga naar voetnoot190 191vuerighen ghebeden, met uwen bloedigen sweet overgoten, 192hebdy, alre ontfarmhertichste heer, goedertierlic u selven 193overgegeven, gelaten inden wil uwes vaders, nyet wedersegghende 194al te draghen ende al te liden dat totter gerechticheytGa naar voetnoot193-194 195behoorde te gheschien totter eeren uwes vaders ende 196salicheyt der menschen. O alre ghenadichste heer, dye alsoe 197bereit sijt ghenade te doen, soe myldelyck gheeft die uGa naar voetnoot197 198bidden, hoe grote wreetheit, hoe grote ongenade, hoe groot 199onrecht hebdi willen lijden op dat wi, arme sondaren, 200genade souden hebben, ende in u gherechtveerdicht souden 201werden. Ghi sijt, minlike heer, als een sachtmoedich lam 202uwen vyanden te ghemoet ghegaen, die u, goedertieren 203Jhesu, mit groter felheit, met bosen, hatighen herten, alsGa naar voetnoot203 204ghierighe wolve[n] ende wreede beesten sochten, ende hebt,Ga naar voetnoot204 | |
[pagina 82]
| |
205goede heer, dat valsche cussen van Judas, den verrader, 206gheleden ende hebt u laten vanghen ende binden, slaen, 207stoten ende onweerdelick voert trecken vanden ioden endeGa naar voetnoot207 208wordet seer veronweerdicht, ende sijt, alre sachtmoedichsteGa naar voetnoot208 209heer, met groten gheruchte, met dranghe vanden bosenGa naar voetnoot209 210scharen, ghebrocht voor Annas, Cayphas ende Pylatus. Met 211valschen tughen beclaecht, verordelt sonder sake, naectGa naar voetnoot211 212ghemaect ende onghenadelic met gheesselen gheslaghen, 213verworpen, versmaet, in scimpe gheeert, ende met dat alreGa naar voetnoot213 214booste dat si bedencken konden belastert. O alre creatueren 215heer, coninck der glorien, u coninclyke hoeft werdt met 216doornen ghecroont, grote oneer is u bewesen, een swaer 217cruis wert op u gheleyt, dat ghy, minlyke heer, sachtmoedelic 218goedertierlick hebt ontfanghen ende sijt voor ons 219onderdanich gheworden totter doot des cruces.
220Ghebet.
221O alre ontfarmhertichste heer ihesu, ick bidde oetmoedelic, 222geeft dat u bernende minne, u diepe vernederinghe, u overlastighe 223liden, u crachtighe bedinghe, u bloedighe sweet, u 224willighe ghehoorsaemheyt, u dyepe wonden, u bitter doot, 225mijn hert also moet berueren dat ick in u suete min, mijnGa naar voetnoot225 226salychmaker, altemael ontsteken werde ende wt bernender 227minnen met siel, met lijf, met al mijn begheerten my selven 228altemael mach over gheven ende laten in uwen godliken 229wil, alle teghenwoerdighe tribulacie, druc, liden in desen 230dale der tranen lijdsaemlic draghen, mijn even mensch 231minnen als ic sculdich bin, my met minnen vast houden in 232onderdanicheit, alsoe vromelic daer in volherden, dat, minlike 233ihesu, u duerbaer bloet, u bitter doot aen mi, arme 234sonderster, behouden blyve, op dat ic u, mijn scepper, mijn | |
[pagina 83]
| |
235verlosser, na dyt armelike leven in gloryen mach aenscouwe[n], 236volcomelic minnen, gebruken, met allen saligenGa naar voetnoot236 237love eewelick sonder eynde. Amen.
238Een persoen, ghecledet met gheesteliken habite, heeft gevoelt van 239der geboerten ons heren als eens deels na bescreven staet. 240Doe dye ure na by was, dat Jhesus waerachtich god ende 241mensch geboren soude werden, doe ghevoelde dye moeder 242Jhesu sonderlinghe treckinghe of suete eyschinghe in haer,Ga naar voetnoot242-243 243recht also na ghelic te setten of menigerley snaerspel waerGa naar voetnoot243 244dat met sond[er]linger kunst also geruert worde, dat een 245hert, daer dat geluit in viel, met so groter sueticheit ende 246iubilacien vervult worde, dat alle de inwendige crachten 247ende begeerten daer na neichden om volcomelic te begripen 248dye melodye des sueten geluuds. Na deser ghelikenisseGa naar voetnoot247-248 249soe was Maria die moeder ihesu van binnen gheroert 250ende in ghetogen, doe die tijt des barens na by was. DoeGa naar voetnoot250 | |
[pagina 84]
| |
251si began te gevoelen die hemelsche opclimminge haerreGa naar voetnoot251 252inwendiger begeerten, iubilerende tot gode, do buechde siGa naar voetnoot252 253haer knien totter eerden met groter oetmoedicheit haestelic 254ten oesten wart ende voechde haer heilige handen te gader 255ende vereenichde oock inwendelic al haer crachten in een, 256ende openbaerde also dat si bereyt was dyenstachtich te 257wesen des wonderlyken wercks dat god wercken soude 258doer haer. In deser iubilacien daer si in was, so waren grote 259scaren van engelen omtrint Maria, dye hoghe hemelsche 260reden hyelden met Maria; dese waren vanden dryen overstenGa naar voetnoot260-261 261choren. Dese heylighe engelen vernyeuden dye moederGa naar voetnoot261 262Jhesu, Maria, met hoger bliscap, haer sonderlinge vordelendeGa naar voetnoot262-263 263ende prisende also seer hoochlick om haer sonderlinghe 264weerdicheit. Sy prijsdense in dien dat sy van godGa naar voetnoot264 265almachtich in eewicheyt also ghemint ende wtvercoren 266was, dat van beghinne ghesloten was inden hoghen, diepen,Ga naar voetnoot266 267eewighen, enighen verborghenen raet der heylyger dryevoudicheyt, 268dat si so hooch ende diep soude staen inder 269vereeninghe der minnen met god, dat si van gracien als 270haer eyghen soude ghebruicken die natuer der ewiger godheitGa naar voetnoot270 271ende die glorie der hogher heyliger drievoudicheit in 272sonderlingher wijsheit ende eenicheit. Sy prijsden se oockGa naar voetnoot272 273hoochlike met groter weerdicheit in dien, dat inden selven 274raet ghesloten was van beghinne, dat si een moeder wesen 275soude des ewighen, enighen soons des ewighen vaders gods 276almachtich, die wt wonderliken, onbegripeliken aenroeren 277sijnre ewigher, eyghenre goetheyt daer toe getoghen wert, 278dat hi soude ende woude menschelyke natuer aendoen ende 279geboren werden ende openbaren hem als een cleyn kint 280ende heeten eens menschen soen. Overmidts deser hogher 281wtverkiesinghe so prijsden die hoghe doorluchtighe salighe 282gheesten met hogher vrolicheyt boven begrijp der sinnen | |
[pagina 85]
| |
283dese overschone, onbevlecte, suver maecht ende gloriose 284moeder, die niet alleen en was onbevlect, mer blenckende 285ende glorioos, ende glorioselike voertbrengen, baren soude 286die hoghe, diepe, verborghen, ewige, godlike reden van alGa naar voetnoot286 287dat grote, goede, volcomen, ewige, onwandelbaer woertGa naar voetnoot287 288gods, fons et clausula etc. Dese gloriose, glorioselick verhevenGa naar voetnoot288 289met hoghen love, wert oock hoochlic gepresen vanden 290hoghen, salighen geesten, die diepe, hoghe bescouwers 291inder verborgentheyt der onwanderbaerheit der oversterGa naar voetnoot291-292 292waerheyt, in dien dat die enighe, ewige gheest des vaders 293en des soens, god selve, ewelick behaechde, dat gedeylde 294te vergaderen, te gelyken, te verenigen al geheel dat selveGa naar voetnoot294 295met hem selven in hem, ewich god, mensch, god mensch 296volcomen, god sonder beghin, inden beginne onbegrypelic 296volcomen was, wonderlic te openbaren, te verclaren die 297verclaerde, op dat sonder duisternisse in haer ende doer haerGa naar voetnoot297-298 298geopenbaert soude werden dat hoghe, diepe, wonderlike 300godlike werck, dat niemant wercken en mochte dan god; 301dat in haer volbracht was. Doe alle dese voergheteikendeGa naar voetnoot301 302hoghe lovinghe[n] gheschiet waren met onbegripelikerGa naar voetnoot302 303vrolicheit, daer maria seer wonderlike iubilacie doer ghevoelde, 304alsoe dat si na ghelijc te setten van binnen geordineertGa naar voetnoot304 305was, op ende neder climmende met seer sueten geluydeGa naar voetnoot304-305 306vol melodyen (recht als een hemelsche sanctorye, dyeGa naar voetnoot306 307met seer hogher kunst geruert wert om te maken ende wt 308te gheven dat alre beste ende edelste gheluit datmen hooren 309of dencken mach), doe sy haer aldus vol weelden bevoelde 310ende die godlike radien so crachtelick wtschenen tot haerreGa naar voetnoot310 311herten ende sy began heet te werden ende doorschynich, 312doe stont sy haestelick op ende maecte haer altemael bloot | |
[pagina 86]
| |
313vanden hoofde totten voeten tot enen clede toe dat harenGa naar voetnoot313 314live dat naeste was. Aldus stont die gloriose moeder ende 315was van bynnen blenckende in hoger claerheyt met onderscheidenheyt,Ga naar voetnoot315-316 316hooch ende noch hogher, ende was over al 317haer preciose lichaem vucht, recht of si bedauwet had geweest,Ga naar voetnoot317 318ende gaf soe sueten roke van haer, dat die roke nietGa naar voetnoot318 319te gheliken en is enigherhande welrukende dingen die inderGa naar voetnoot319-320 320tijt te vinden sijn. Dese vuchticheit en was niet met ghewelde 321van pijnlike moeynisse gheperst wt haren preciosen lichaem, 322mer van overvolre jubilacien suetelick wt vloyende. Want 323si en was niet alleen sonder wee, mer vol hemelscher weelde. 324Aldus stont si verheven vander eerden, omset met veel 325enghelen die haer te dyenst stonden, vanden dryen hoochsten 326chooren, ende die bedauwinghe scheen recht van harenGa naar voetnoot326 327preciosen lichaem, of sy om vanghen hadde gheweest mit 328een claer blenckende wolcke daer doer schenen die radyen 329des godliken lichts, daer si van binnen vol van was: recht 330of die claerheyt ghedeylt hadde gheweest, so ghinghen wt 331van die haren haers hoofdes ende van haren ghehelen 332lichaem onbegripelike veel schijnselen, stralen der hoger 333godliker claerheit, daer si in was te bescouwen nyet als 334eerdsch menschelic, mer hemels ende godlic. Omtrent haerGa naar voetnoot334 335wert so grote vruechde ende si was so vol glorien datGa naar voetnoot335 336onmoghelic is enich ménsch die bliscap te begripen in deser 337hogher gloryen, daer si vol van was. Sy clam op vander 338eenre hemelscher weelden in dye ander ende werdt, so 339iubilerende, op ghetogen ende in gheleydt tot int hoochsteGa naar voetnoot339 340ende dyepste, daer sy smaecte dat onmoghelick ys te begripenGa naar voetnoot340 341enich menschelic herte. Inder hogher verborghenre 342stille, in die diepste weelde, daer si in was, so baerde godGa naar voetnoot342 343in haren gheest so hoghe onbegrypelicheit, dat haer gheestGa naar voetnoot343 | |
[pagina 87]
| |
344so overhoochlick vervruechde, dat si vander ghewoenlikerGa naar voetnoot344 345iubilacien stillede ende ruste. Doe sy aldus stille in wonderlikenGa naar voetnoot345 346vrede was, ende haer gheest seer hooch verheven was, 347doe baerde die moeder gods haren sone alsoe snellike 348sonder hinder oft quetsinghe, na ghelyke te setten als eenGa naar voetnoot348 349pyle dye doer die lucht vliecht, also als die pile vander lucht 350niet gescut oft ghehindert en wordt, noch die lucht nietGa naar voetnoot350 351ghequest en werdt vander pile, alsoe quam voert dye soon 352gods onghehindert, ende dye moeder gods bleef onghequest. 353Die gloriose moeder gods was also hemels ende also 354godlic in haer ghevoelen, ende in al haer crachten ende leden 355wt godliker ordinancien also hemels gestelt, dat nyet enGa naar voetnoot355 356was dat belette den snellen voertganc of de geboerte ons 357heren, mer al dinck was tot god[s] dienstachticheit geordineertGa naar voetnoot357 358ende bereyt in also hogher claerheit ende volcomenheit, 359alst beteemde totter godliker weerdicheit. Het is 360so wonderlic te begripen ende te bescouwen ende is also 361hooch ende also diep te verstaen dat alle sinnen daer in 362ontbliven; het is onmogelic met sinnen te begripen dat soGa naar voetnoot362 363hooch, so verborgen ende so godlic is; hyer om en si niemant 364also vermetel die hem vermoidet in eniger wijs datGa naar voetnoot364 365verborgen werck gods met sinnen te begripen: god is 366almachtich, dat is ghenoech. Die gloriose moder gods,Ga naar voetnoot366 367hooch verclaert, bracht voort haren sone met hoger claerheit;Ga naar voetnoot367 368sinen oploop ende zijn geboerte was seer snel in dieGa naar voetnoot368Ga naar voetnoot368-369 369volle tijt na gelike als een blixem; zijn claerheit was so overclaer 370ende wonderlic dat gheen claerheit daer bi en is te 371gh[e]liken. Ende also wert dye coninc der glorien met 372glorien ende met groter eeren ontfanghen vanden oversten 373hemelscen gheesten, die met alle die scharen der enghelen, 374die daer omtrent waren, na hoger hemelscher wijse won- | |
[pagina 88]
| |
375derliken sueten nyen sanck songen. Aldus met hoger vrolicheitGa naar voetnoot375 376al verwonderende, soe wert dat suete kint JhesusGa naar voetnoot376 377ghepresente[e]rt den hoghen hemelschen geesten die vanden 378dryen oversten choren die middelste waren, die hem met 379grooter weerdicheit al verwonderende ontfinghen ende met 380hoger vrolicheyt hoochlike lovende. Daer na werdt dat 381suete kint Jhesus ooc ghepresenteert met hogher eeren den 382nedersten engelen vanden dryen oversten choren, die hem 383oeck met hoghen verwonderen seer begeerlick ontfinghen, 384ende in hoger iubilacien onghewoenlike bliscap maecten. 385Hier na werdt die moeder Jhesu, die in wonderliken vrede 386rustende was, met dyenst der enghelen seer sachtelic neder 387ghelaten ende met weerdicheit gheset op haer cleder, die 388si wt ghedaen had, neder opter eerden, ende sy spreyde[n] 389haren hooft doecke voer haer op die eerde, ende die engelen 390altesamen die daer omtrent waren, iubileerden also suetelick 391ende glorieerden also hoochlick, haren lovesanck was alsoeGa naar voetnoot391 392overwonderlyck, dat gheen eerdsch mensche dat begrypen 393noch voortbrenghen en mach. Aldus wert dyt suete kintGa naar voetnoot393 394Jhesus met hogher weerdicheyt ghepresenteert voor sijnre 395weerder moder ende wert voer haer neder gheleyt op 396haren hooftdoeck die opter eerden ghespreit was; dye 397enghelen bleven daer altesamen omtrent staen. Doe dit 398suete kint Jhesus neder lach opter eerden, ghaf sijn suete 399stemme een cleynlic gheluyt als wat bedrovende. Dit sueteGa naar voetnoot399 400kint ihesus woude zijn moeder selver wecken ende tot bescouwinghe 401zijnre edelre zaerter menscheyt trecken. DoeGa naar voetnoot401 402die moeder Jhesu hoorde een cleyn stemme die menschelick 403gheluut had, doe creech sy haestelick weder ghedenckenisseGa naar voetnoot403 404ende sloech haer heilighe oghen neder opter eerden endeGa naar voetnoot404 405sach haren weerden sone, onsen heer, voor haer ligghen. 406Vanden aensien dat si haer suete kint Jhesus aensach, soe | |
[pagina 89]
| |
407weerdt si also vol nyeuwer vruechden ende iubyleerde in 408haerre herten also rechte suetelic, dat dye melodie boven 409gaet alle begrijp der sinnen. Haestelic viel si op haer heylighe 410knyen met groter oetmoedicheyt ende met herteliker 411vrolycheyt voer haren ghemynden sone Jhesum ende wert 412gedachtich hoe hoochlike dat si ghemint ende wtvercoren 413was van god den vader inder eewicheit, dye wt zijnder 414afgrondygher goetheyt hem gheweerdichde in haer teGa naar voetnoot414 415storten die overwonderlike verborghen weelden zijnre godheit. 416In deser ghehuechnisse neychde si haer herte suetelic 417ende gaf wt hoge dancbaerheit, want si van haerre iuechtGa naar voetnoot417 418aen begeerde te bliven in die edelheit haerre meechdeliker 419puerheit ende si haer selven met groter begeerte in ewigher 420minne met god verbonden had, so begeerde si in rechter 421onderdanycheit sonder afscheiden te bliven inder hogerGa naar voetnoot421 422enicheit. Wt deser hogher minnen begheerte nam si met 423groter weerdicheit haren geminden sone ihesum in haren 424heyligen armen ende dructen aen haer borsten seer begeerlicGa naar voetnoot424 425ende custen voer sinen sueten mont seer minlic. Dat sueteGa naar voetnoot425 426kint voechde hem also suetelic aen dye borst zijnre weerderGa naar voetnoot426 427moeder ende omvencse met sinen heylyghen armen, ende 428ihesus die dructe hem selven so minlic aen sijn lyeve 429moeder, dat sy daer doer grote iubilacie ghevoelde. Dat 430suete kint Jhesus bewijsde met minliken teykenen dat zijnGa naar voetnoot430 431hemelsche vader inder eewicheit dat selve minde dat zijn 432weerde moeder begheerde. Hier na dede Maria oeck dancbaerheyt 433den soen gods na zijnre eewyger godheyt, die hemGa naar voetnoot433 434gheweerdichde menschelyke natuer aen te nemen. Want hyGa naar voetnoot434 435haer vercoren hadde zijn moeder te wesen ende van haer 436gheboren was, soe begheerde sy hem eewelick dienstachtich 437te wesen ende moederlike trouwe te bewisen in zijnre 438edelre zaerter menscheyt, ende met hem in sonderlingher 439minnen vast te bliven in tijt ende in eewicheit. Met deserGa naar voetnoot439 | |
[pagina 90]
| |
440minnen begeerte custe si anderwerf Jhesum haren geminden 441soen inder selver formen als voer geschiet was. Dat suete 442kint dede haer minnen teykenen volcomelic na harer eysche,Ga naar voetnoot442 443alsoe dat haer suver herte onbegripelike vruechde hadde. 444Hier na dede si met groter begeerten dancbaerheyt den 445heỳlighen gheest, dye wonderlic in haer gewrocht hadde 446ende met zijnre godliker kunst onbegripelic glorioselic al 447dinck volbracht hadde; ende si begeerde met volhertelikerGa naar voetnoot447 448vrolycheyt eewelick te ghevoelen dye godlike goetheyt 449ende sonder aflaten te eeren ende hoechlike te loven dyeGa naar voetnoot449 450volcomen heylighe drivoudicheit: vader, soon, heylich 451geest; een eewich almachtich god in eewicheit sonder eynde. 452Met deser overhogher minnen begheerte nam dye gloriose 453moeder gods haren gheminden sone ende dructen met volherteliker 454minnen aen haerre herten ende custen met sueter 455begheerten. Ende dat suete kint ihesus dede zijn moeder 456godlyke minnen teykenen also overvloedeliken dat si vernoeget 457was, ende die moeder ihesu nam den sueten ihesum, 458haren gheminden sone onsen heere, ende wanten in doecken 459ende leyden neder in een Cribbe. Doe screyde dat suete 460saerte kint Jhesus: hem dorste na de suete meechdelyke 461melck zijnre geminder moeder, ende die suver meecht 462ende moeder gaf haestelic met groter minnen haren gheminden 463sone haer meechdelike borst te suken. Dat suete 464kint Jhesus was doe te vreden ende sweech. Maria, die 465moeder ihesu, dede weder aen haer cleder ende bereideGa naar voetnoot465-466 466haer alst beteemde na haerre oetmoedicheyt ende bewaerde 467haren gheminden soen onsen heere met grooter sorchvoudicheyt. 468Deo gracias. 469Doe Joseph met Maria ghecomen was in dat huys daer onse 470here gheboren soude werden, verbliden si hem te samen 471ende dancten god van dien dat si een ellendige stede ghevondenGa naar voetnoot471 472hadden, daer sy in gods dienst enich mochtenGa naar voetnoot472 | |
[pagina 91]
| |
473wesen, vanden scharen onghehindert. Doe si dat huys te 474samen wat bescict ende bequaem ghemaect hadden, als syGa naar voetnoot474 Ga naar voetnoot474-475 475best mochten, ende Joseph een licht met eenen luchter 476gevest hadde aen die want vanden huse, ghinck hy sittenGa naar voetnoot476 477by Maria ende sy hadden seer suete sprake te samen, Maria 478ende Joseph. Sy verhaelden ende vernyweden weder veelGa naar voetnoot478 479voerleden dinghen, daer hem god troost ende grote ghenadeGa naar voetnoot479 480in had ghedaen. Doe si aldus met bliscapen saten ende 481si haer reden by na gheeyndt hadden, sach Joseph dat dye 482keerse aender want seer na verbrant was. Ende hi begonste 483wat sorchvoudich te werden, ende hy had anxt dat daerGa naar voetnoot483 484licht ghebreken soude. Haestelick werdt daer also grooteGa naar voetnoot484 485claerheit inden huyse dat hem Joseph verwonderde ende metGa naar voetnoot485 486anxt verblide, ende hy sach Maria aen ende hy sprack haerGa naar voetnoot486 487aen van verwondernisse. Maer Maria was stil ende sprack 488luttel, want si began doe te ghevoelen die hemelsche treckinghe 489ende eyschinghe van binnen in manyeren als voerGa naar voetnoot489 490bescreven staet, dat voer die gheboerte ons heeren gheschiede. 491Joseph sach dat wonderlike verwandelingheGa naar voetnoot491 492gheschyeden in dat ghebenedyde aensichte onser lyever 493vrouwen. Si wert soe overclaer, dat die goede Joseph van 494vreese zijn oghen nyet en doerst op slaen om Mariam te 495beschouwen, want daer ghinghen hoghe schijnselen wt 496haren ghebenedijden aensichte met snelheiden recht als 497blixemen, ende wonderlike grote vruechde wert daer gemaect 498omtrent dat huys. Doe Joseph dit wonder sach ende 499hoorde, ghinck hy met consent onser liever vrouwen wt om 500te sien of hi enyge gedaente van dingen mochte sien, daer 501die melodye doer geopenbaert worde. Doe Maria aldus 502alleen was, buechde si haestelic haer heylige knyen ten 503oesten werdt ende bereyde haer selven voert tot gods dienst 504in manieren als voer bescreven is. Ioseph, de buten was omGa naar voetnoot504 505wonderlicheit te sien ende te horen, wert veel wonders | |
[pagina 92]
| |
506ghetoont daer hi mede buten getueft wert, die goede ioseph.Ga naar voetnoot506 507Oec sach hi een cleyn begrijp aen dat huys gevest, dat metGa naar voetnoot507 508lichten dynghen vergadert ende te samen ghevlochten wasGa naar voetnoot508 509ende in een gewerret, ende dye goede ioseph sach dat daer 510voncken wtspronghen ende grote vlammen wt sloeghen 511ende dat daer roeck doer op clam, also dat hi mercte dat 512daer vuer binnen was, daer hy hem seer van verwonderde. 513Die goede ioseph wert ghedachtich, hoe grote claerheyt 514dat god dede opgaen in dat oude huis, doe hi sorchde datGa naar voetnoot514 515hem licht ghebreken soude ende docht god had daer oeck 516vuer gheseynt, dat hy daer van halen soude ende brenghenGa naar voetnoot516 517dat int huis daer hi wt gegaen was. Aldus tradt hi naerre,Ga naar voetnoot517 518die goede Joseph, ende naecte dye vuerige stede, als hi naesteGa naar voetnoot518-519 519mocht. Dye goede Joseph wert verveert van verwondernisse: 520daer was so grote hette ende so sueten roke dat die 521goede Joseph zijn herte bevangen wert, dat hi neder sat 522ende wert ontslape[n]. Doe onse here gheboren was endeGa naar voetnoot522 523alle dinc totten love gods volbracht was in manieren als 524voerscreven staet, ende Maria, die moeder Jhesu, haer cleder 525aen hadde ende dat suete kint Jhesus in der cribben lach, 526doe dacht die goedertyeren Maria om Joseph, den goeden 527ouden vader, die buten den huise was. Maria began te singhen 528een wenich als den psalm eens deels inhout: ‘Celi 529enarrant gloriam dei’ etc., ende si nam met blyscapen datGa naar voetnoot528-529 530Kint Jhesus wter cribben ende sat daer mede neder ende 531leyde Jhesus, haren ghemynden sone, in haren schoot. Die 532goede Joseph hoorde dye suete stemme onser sueter vrouwen 533ende hi wert daer mede gewect. Die goede Joseph sach voer 534hem onverbrant dye stede, daer dye vuerige vlammen doer 535op ghinghen; hy verwonderde hem seer ende stont op ende 536roerde daer aen mitter hand ende hy ghevoelde matigheGa naar voetnoot536 | |
[pagina 93]
| |
537wermte. Aldus ghinc die goede ioseph al verwonderende 538wederom tot Maria ende soude haer kundyghen wat hem 539wedervaeren was. Doe hi int huis quam, daer onse here 540gheboren was, doe sach die goede ioseph dat suete kint 541ihesus ligghen in die schoot zijnre gheminder moeder; hi 542verblide daer van ende wert recht verioecht in hem selvenGa naar voetnoot542 543van sueticheit zijns herten van aensien des sueten kyndes. 544Dye oude vader ioseph vyel op zijn knyen ende dancte god 545vander openbaringhe dye hem gheschiet was, daer hi tot 546hoghen bekenne mede ghecomen was, ende hi aenbede datGa naar voetnoot546 547suete kint Jhesus met groter minnen ende oetmoedicheyt, 548ende hi begheerde onderdanich te wesen ende dienstachtich 549dat suete kint Jhesus ende zijnre weerder moeder tot alre tijt, 550na al zijnre macht. Doe ioseph zijn bedinghe gedaen had,Ga naar voetnoot550 551quam hi Jhesus naerre, ende Maria ontwant [Jhesus] endeGa naar voetnoot551 552ioseph custe met groter devocien die borst ende die heylighe 553handen ende voeten des sueten kindes, ende hi wert met 554groter bliscap vervult, ende hi vertelde Maria wat hem god 555geopenbaert had. Ende Maria vertelde wat wonder dat 556geschiet was by haer. Josèph wert seer hoochlic verclaert inGa naar voetnoot556 557sinen gheest ende doer die claerheyt bekende hi mariamGa naar voetnoot557 558volcomelic ende wist sekerlic, dat si een puer maecht was 559ende een moeder gods. Joseph bereyde die cribbe ende Maria 560want ihesus ende leyden in die cribbe anderwerf. Joseph 561was dyenstachtich dat suete kint ende zijnre moeder ende hi 562volbracht altijt haer begheerten na zijnre machten. Amen.
563Een innighe sprake tusschen die minnende Siel ende haren ghemindenGa naar voetnoot563 564Brudegom jhesus. Die minnende Siel.
566O gloriose doerluchtige vorsten, inwoenres der oversterGa naar voetnoot566-567 567vrier stadt, aenscouwers des alren oversten gods, dye daer | |
[pagina 94]
| |
568is overwonderlick, onduerscouwelic inder afgrondicheytGa naar voetnoot568
569der overschynender claerheit der verborgenre, ewiger
570enicheyt zijnre overhogher dryevoudicheit. O edel hoghe
571gloryerers ende discantierers der wonderliker lovesangenGa naar voetnoot571
572des oversten conincs, staende voer zijn aensichte, al blide 573vol glorien bernende ende vlammende in zijnre minnen, 574die mijn syel mint, och bootscapt hem dat ick van minnen 575quelle.Ga naar voetnoot575 | |
[pagina 95]
| |
Dye Inwoenres der overster stadt.
577O innighe bruyt, wat es u begeerte van uwen gheminden?Ga naar voetnoot577 578Die apteec der alre bester cruyden heeft hi u open ghelaten, 579dye wijnkelre des alre besten wijns is u ontsloten, verborghen 580hemels broot werdt u voer ghebrocht; eet ende wert sterck, 581drinct ende wert vrolick. Die minnende Siel.
583O hoghe edelinghen, yst u ghewoente dat ghi den quellendenGa naar voetnoot583 584meer doet quellen, en weet ghi niet dat ic mijn gheminde 585sueck, dat ick hem alleen begheer, wijst my den mijnGa naar voetnoot585 586siel mint. Die Inwoenres der overster stadt.
588O innighe bruyt des conincs der gloryen, stoort u nyet: ickGa naar voetnoot588 589come om u te troosten ende goede bootscap te brenghen 590van uwen geminden; hi en sal nyet langer merren; hy salGa naar voetnoot590 591tot u comen; hy sal u selven toe spreken; zijn merringhe 592gheschiet al tot uwen besten. Die minnende Siel.
594Och, hoe langhe sal my toe ghesproken werden: ‘hy sal 595comen, hy sal comen?’ Wanneer sal hy comen, waer is hi 596dye mijn syel seer mint? Sich, mijn gheminde coemt alGa naar voetnoot596-597 597springhende doer dye gheberchten. Staet op, mijn sanctorye,Ga naar voetnoot597 598mijn harpe ende al mijn vruechde, laet ons iubileren voer 599zijn aensichte. Die Brudegom ihesus.
601Ghi hebt mijn hert ghewont, mijn suster, mijn bruyt. Die minnende Syel.
603O mijn alre lyefste, dat en heb ick niet geweten; hadde ick 604dat gheweten, ick soude my in u merringhe sachteligerGa naar voetnoot604 | |
[pagina 96]
| |
605hebben geleden. Och, wat sal ick doen? Waer nu dat 606inreste morch mijns herten ende alle dye crachten mynreGa naar voetnoot605-606 607syelen ende alle min bynnenste den alre costelijcsten ende 608besten balssaem, welrukende boven den roeck alre goeder 609cruden, die in uwen hove wassen! O mijn geminde, mijn 610alre liefste, ic woude mi altemael met groter begeerten so 611blidelyc wtstorten om te sachten ende te versueten u oversuete, 612minlike, ghewonde hert. O alre liefste, ghy wert 613ghewont ende blijft nochtans ongequestst. O kenre alre 614herten, doorscouwer der afgronden, dyen alle dinghen openbaer 615zijn ende niet verborghen, laet u gheen onweerdeGa naar voetnoot615-616 616wesen dat ick aldus sprekende openbaer also als mijn herte 617ghevoelt: het es my een moet colinghe, het coemt dochGa naar voetnoot617 618doer minne; wat daer wt coemt, dat pleechdy altijt geerne 619te ontfangen ende pleechtse te ontschuldighen voer dye 620gheen dyese nyet en kennen ende te onrecht oordelen; hierGa naar voetnoot620 621in troost ick mi. Die brudegom tot die minnende Syel.
623Myn vriendinne, u stem luidt suet in minen oren, in ewigher 624minnen heb ick u gemint; eer dat ghy waert, heb ic u 625ghewilt te wesen ende heb u my wtvercoren te wesen mijn 626bruyt; ic gheve u mijn ewighe trouwe, ick wil u ewige 627trouwe houden, nemmermeer en sal ic u verlaten. Die minnende Syel.
629O alre liefste lyef, hoe suet is u gheest, mijn hert wert 630weeck ende is recht als een smeltende wassem, daer en isGa naar voetnoot630 631geen reden in mijn tonghe; ic en heb niet geweest, dat isGa naar voetnoot631-632 632niet, ende van niet hebdi my wat ghemaect; dat ic bin, dat 633bin ic van uwer ghenaden; al dat ic ye gehadt heb endeGa naar voetnoot633 634noch heb, dat heb ic van u ontfangen. Nu neme ic u godlike 635waerheit tot een tuich, dat ic mi selven ende alle dinck | |
[pagina 97]
| |
636versaeck met ghehelen wyl ende met volcomenre begeerten, 637ende gheve mi geheel met al altemael over in uwen ewighenGa naar voetnoot637 638godliken wil, ende belye mi altemael u eyghen te wesen, 639ende ic begeer u met altemael ewelick onderdanich te 640wesen; by ghetuych uwer ewiger waerheyt soe versaeck ic 641alle wederropinghe ende begheer dat dit vast ende stadeGa naar voetnoot641 642bliven sal inder ewicheyt. Consummatum est, ontfanctGa naar voetnoot642 643mynen gheest. Die Brudegom Jhesus.
645O mijn wtvercoren bruyt, dit heb ic lange begeert te 646geschien, het is mijn wille; ontfanct mijn benedictie: ic 647benedie u in minen name, mijn godlike benedictie moet op 648u bliven inder ewicheit. Staet op, mijn vriendinne, ende 649gaet met mi wat wtwert, ic sal u leeren hoe ghi u scicke[n]Ga naar voetnoot649 650selt na mijn behagen. Ic bin u coninc, mer min rijck en is 651niet van deser werelt; ic quam inder werelt, die werelt en 652heeft mi niet bekent; ick heb gelucht inder duisternisse, dieGa naar voetnoot652 653duisternisse en heeft mi niet begrepen; die werelt heeft mi 654versmaet; ic heb inder werelt in groter armoeden geweest, 655ende in armoede [van] minre ioecht. Ic bin daer versmaetGa naar voetnoot655 656gheweest ende een verwerpinghe des volcs; si hebben miGa naar voetnoot656 657naect ghemaect, si hebben mi gegeselt so seer, dat ic aen 658al minen lyve niet heels en behielt, si en wouden mi niet 659houden voer haren coninc, si hebben mi versaect, versmaet 660ende hebben gheroepen: ‘doeten wech’ ende ‘cruysten!’ 661Si hebben mi met doornen ghecroont ende tot versmadenisse 662een riet in mijn hant gheset, ende zijn in spot voer mi 663neder ghevallen ende hebben my in versmadenisse een 664coninck der ioden ghenoemt. Na veel versmadenissen hebben 665si mi naect aen een hout ghenaghelt ende hebben mi so | |
[pagina 98]
| |
666onghenadelic gherect, dat al mijn aderen scoerden, end 667hebben my op geboert ende verheven inder lucht tusschen 668twee misda[de]ge[n], ende na veel versmadenissen hebben sy 669mi in minen dorst drincken gegeven, vullen bitteren dranc.Ga naar voetnoot669 670Aldus ellendich, naect, versmaet, heb ic gesmaect den bitteren 671doot ende bin begraven ende bin weder opgestaen 672ende heb mijn lichaem geglorificeert ende bin op geclommen 673boven alle hemelen ende sit totter rechterhant mijns 674vaders. Mijn wtvercoren bruyt, denct nu wel aen wat ick 675u voer gheleyt heb ende pijnt u dat ghy my ghelijck formichGa naar voetnoot675 676sijt. Want ick inder werelt seer arm gheweest heb, so seldy 677oec arm wesen; want ic schoon bin, so seldi u oec wachten 678voer alle vlecken; want ick gearbeyt heb van mijnre ioecht,Ga naar voetnoot678 679so seldi oeck arbeyden; want ic al gedaen heb om dye minne 680van u, soe suldi alle dinck doen doer die minne van mi tot 681minre eeren; want ic gearbeit heb tot inden doot, so suldi 682oec mi onderdanich wesen ende volherden tot inden doot. 683Ghi selt wesen oetmoedich van herten ende sachtmoedich, 684want ick, u brudegom, heb geweest een verwerpinge des 685volcs om uwen wil, so en wilt niet begeren geacht te wesen 686inder weerelt, ghy dye mijn bruyt gheworden sijt, want ic 687sachtmoedelic gedragen heb alle versmadenisse, alle liden, 688soe seldi my daer in geliken ende wesen sacht in alle verdriet 689ende liden dat u over coemt; ghi selt bidden voer al 690dat gebrecklic [is], ghi en selt niet haten dan quaet; al datGa naar voetnoot690 691ghi lijdt ende liden selt, dat en is niet sonder sake; het is miGa naar voetnoot691 692al bekent; ick sal u verlossen ende sal u tot mi nemen alst 693vervult is dat u behoert te liden ende sel u bi mi setten inGa naar voetnoot693 694mijn rijck; daer seldi met my glorieren sonder eynde. Mijn 695lieve vriendinne, die ic mi wtvercoren heb ende ontfanghen 696tot mijn bruyt te wesen, doet als ic u geleert heb ende weet 697dat, al ist dat ghi mi niet en siet als ic bin, dat ic u over al 698sie, dat ghi wandert voer mijn aensichte ende ic sie al u | |
[pagina 99]
| |
699voertgange; dit gedenct ende hout u so cleyn, so arm, soGa naar voetnoot699 700sachtmoedich, so onderdanich als ic van u begheer. Die minnende siel.
702O mijn alre liefste, u wil moet gheschien, die geest is bereyt, 703mer tvleysch is cranc; u lufterhant si onder mijn hooft endeGa naar voetnoot703-704 704u rechterhant moet mi omvanghen. Die brudegom ihesus tot dye siel.
706Mijn bruyt, want ghy u crancheit bekent ende hulp ende 707troest van mi begheert, ende ghy [u] alleen op mi verlaet, 708so sel ic u min hant ondersetten ende houden op dat cranckGa naar voetnoot708 709is ende laten u daer op rusten, ende mijn rechterhant sal u 710omvanghen ende bescermen u voer alle scadelic quaet; sijt 711wel gemoet ende blijft in vreden. In pace in id ipsum dormiamGa naar voetnoot711-712 712et requiescam. |
|