Een boecxken gemaket ende bescreven van suster Bertken die LVII iaren besloten heeft gheseten tot Utrecht in die buerkercke
(1955)–Suster Bertken van Utrecht– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 42]
| |
Tekst | |
[pagina 43]
| |
1Hier beghint een seer devoet boecxken van die passie ons 2liefs heeren Jhesu Christi tracterende, geordineert nae dyeGa naar voetnoot2 3getyden der heyliger kerken, mit veel ander gebeden ende 4punten; ende is ghemaect van een devote Clusernersse, gheheten 5suster Bertken, die Lvii. Iaren besloten heeft geseten 6tot Utricht in die Buerkercke in een Cluse Goede dienende. 7Ende is ghestorven op sint. Lebuijns dach ende leyt begravenGa naar voetnoot7 8in haer Cluse. Int iaer ons heren. M.C.C.C.C.C. Ende 9xvi.
10Een inwendige aenmerckinge der minliker wercken ons herenGa naar voetnoot10 11Jhesu christi, beginnende vander geboorten tot dat avontmael. 12Tot verweckinghe der devocien.
13O scepper alre creaturen, coninc der conigen ende heer der 14heeren, u goedheit, u gloriosicheit, u overhoghe werdicheit 15gaet seer hoge boven alle verstandenisse; alle dat lof dat 16van allen creaturen gheopenbaert mach werden boven 17inden hemelen ende beneden inder eerden en mach nummermeerGa naar voetnoot17 18genoech wesen tot volcomen lof uwer overhoger 19onbeghripeliker weerdicheit. O grote coninc, ghi sijt in u 20onbegripelike, gloriose, overhoghe weerdicheit u selven | |
[pagina 44]
| |
21gehelic bekent, ghi sijt u selves perfecte lof. O gloriose soonGa naar voetnoot21 22gods, ghi hebt ons eewelic gemint, alre getrouweste liefhebber,Ga naar voetnoot22 23ghi hebt ons oec also sterckelic gemint dat ghi van 24dye overste stat der glorien neder gedaelt sijt in dyt iammerlikeGa naar voetnoot24 25dal der tranen om ons te visentyeren in onser dyeperGa naar voetnoot25 26ellende, inder groter duysternisse daer wy in waren, inder 27vaster vanghenisse, inder menichfoudiger dootlike noden, 28die oversuete bynnenste dijnre bermherticheit ons te ontsluten, 29van allen lasten ende vanden ewighen doot ons te verlossen. 30O altemael begheerlike, blenckende, doorluchtigeGa naar voetnoot30 31schijnsel des ewighen lichts, glorie der engelen ende alre saligen, 32gy hebt u gloriose, ongebreclike, onlidelike, onsterflike,Ga naar voetnoot32 33eewige godheit verenicht met die arm, crancke, sterflikeGa naar voetnoot33 34menscheit ende sijt mensch gheworden. O ghewarighe licht,Ga naar voetnoot34 35ghi hebt inder duisternisse gelicht, mer dye duisternisse enGa naar voetnoot35 36heeft u godlike claerheit niet begrepen. O coninc der glorien, 37gi hebt aftergelaten u vol glorie, u gloriose gesin, ende hebtGa naar voetnoot37 38om onsen wil aengenomen die alre hoochste armoede, den 39alren grootsten arbeyt, dat alre lastichste liden, den alre scandelicstenGa naar voetnoot39 40doot; gheen liden en mach u liden gelijc wesen. O coninc 41der glorien, ghi en wout niet geboren werden in een coninclike 42sale, mer in enen ouden stal, gheen blenckende guldenGa naar voetnoot42 43stucken, gheen sachte plumen en hebdi begheert, mer 44met snode doecxkens, met een harde cribbe, met verworpenGa naar voetnoot44 45hoy hebdi u laten genuegen. O rijcke, milde god, die alle 46creaturen so mildelic begaeft hebt met altgoet dat si hebben 47ende al dat leeft zyn voetsel gheeft, ghi sijt wt minnen seer 48arm gheworden ende behoeflic; gheen liden en mach u 49liden ghelijc wesen. In groter armoeden, in veel arbeits, in 50menichfoudich liden, in groten rouwe ende druc uwes 51minliken herten, in bitteren screyen hebdi u leven geleyt | |
[pagina 45]
| |
52van aenbeghin dynre menscheit tot inden doot des cruces. 53O salichmaker der werelt, u minlike toecoemst was langeGa naar voetnoot53 54begheert, mer want ghy also oetmoedich quaemt ende gyGa naar voetnoot54 55oetmoedicheit leerden ende u goetheit ende waarheit uwer 56godlyker leeren haer hoverdie, haer boesheit, haer ongerechticheitGa naar voetnoot56 57strafte, so hebben u die hoverdighe, bose, gheveinsde 58ioden gehaet ende vervolcht ter dood te brengen.Ga naar voetnoot58 59O alre genadichste heer, ghy hebt goet voer quaet gegeven, 60groote minne teghen bosen haet geset, altoes bereyt wesen[de] 61te ontfermen, die sondaren in ghenade te nemen, ghi 62hebt dicwil gheleert inden tempel, inden synagogen, wonderlike, 63mogende wercken ghedaen: siecken gesont gemaect,Ga naar voetnoot63 64crepel, blinden, dove, stomme, onreyn, watersuchtighe 65ende van menigerhande ander gebreken den mensche 66gesont gemaect, die metten duvelen beseten waren verlost, 67doden verwect; ende ghy hebt, goedertyeren heer, grote 68wederspannicheit gevonden inden harden bosen ioden: si 69hebben u godlike lere versmaet, u heylyge leven benijt, u 70moghende godlike wercken den duvel toe ghegeven; groteGa naar voetnoot70 71ondancbaerheit, grote ontrou hebdi inder werelt ghevonden, 72u is quaet gegeven voer goet, ghi sijt dicwil vermoeyt 73geworden van veel gaens, u heylighe voeten gequest, grote 74armoede geleden, groten arbeit ghedaen met leeren, metGa naar voetnoot74 75straffen; hongher, dorst, coude, hetten, reghen, storm, wijnt, 76menigerhande moynisse hebdi wt minnen geleden daer ghiGa naar voetnoot76 77in volherdt hebt tot inden doot. O salichmaker der werelt, 78oversuete Jhesu, gheen liden en mach u liden ghelijk wesen. 79O alre beste goet, ghi sijt so cleyn gheacht, soe luttel ghemint, 80dat ghi vercocht sijt van uwen discipel iudas om xxx. 81penningen, die grote minne die ghi hem bewesen hadt, en 82heeft zijn herte niet beruert tot waerachtiger minnen. Vermaledijt 83is dye ghyericheit, daer een redelic mensch also inGa naar voetnoot83 84verblint wert, dat hy verkyest te hebben een luttel dat ver- | |
[pagina 46]
| |
85ganclic is ende niet versaden en mach, ende laet dat alreGa naar voetnoot85 86beste goet dat ewich is ende volcomelick versaden mach. O 87duerscouwer der afgronden, want u gheen dinc verholen en 88is, hoe over lastich, hoe bitter heeft u oversuete herte gheweestGa naar voetnoot88 89te dragen die grote ongherechticheit, valscheit, ghiericheit, 90hoverdie, overvloedighe boesheyt, die ghi bekendenGa naar voetnoot90 91in veel herten; hoe minlic, hoe oetmoedich, hoe sachtmoedichGa naar voetnoot91 92dat gi geweest hebt ende u selven alsoe goedertierlic 93tot hem bewesen hebt, minlike heer, si en woudenGa naar voetnoot93 94niet comen tot uwer minnen; u godlike leringhe en hebben 95si niet willen ontfangen, mer alle u gracye ende weldoen 96versmaet, hem selven ghestelt tot alre boosheyt teghen u, 97alre goedertierenste heer; stridinghe, blasphemie gehoudenGa naar voetnoot97 98met fellen haet ende vervolget met valschen tughen om te 99vercrighen daer si booslick in gesloten waren te volherden. 100O alre genadichtste heer, ghi heb haer ontrouwe ende grote 101versmadenisse goedertierlic gheleden ende lange verbeyt of 102si hadden willen bekeren, ende si hebben u seer bedroeft dat 103si niet en wouden comen tot beken haerre dwalinghe; 104gheen lijden en mach u lijden ghelijc wesen. 105O overhoochlooflicke heer god, scepper ende goedertieren 106verlosser, ick, alre minste creatuerken, begheer met groter 107begeerten na al mijn cleyn moghelicheit dancbaer te wesen 108met al u gheminde voer die grote genaden ende menichfoudighe 109weldaden die ghy ons, minlike heer, bewesen 110hebt. O milde, alre hoochlooflicste heer, mijn ellende is soe 111groot ende mijn armoede; als ict al versaemt heb dat mijn 112cleijnheit wt reyken mach tot uwen love, so ist mi een bescamingeGa naar voetnoot112 113aen te sien ende altemael bescreyelick: het is mi 114veel te armelic u hoge weerdicheit voer te brengen; ic hebGa naar voetnoot114 115menichfoudelic ende grotelic gesondicht, ick bin misdadich, 116ontfermt u mijnre, ghenadyge god, gheen schoon lof en is | |
[pagina 47]
| |
117inden mont des sondaers, mijn gheest wert bedroeft, mijn 118heert seer bedruct, suchten ende screyen is met mi. O alre 119goedertierenste heer, mi coemt inder gedachtenisse hoe minlick 120dat ghi ontfinct den rouwe ende die tranen van Maria 121magdalena, doe si voer u godlike voeten oetmoedelic nederlach 122ende bitterlic screide, daer si vercreech grote genade, 123suete vertroostinghe in haerre herten wt u suete minlike 124woerden; hier in troost ic mi, goedertieren heer, ende hoop 125in u genadicheit. O alre begeerlicste, alre schoonste, alre 126suetste, ontstect mi altemael met u onbegrypelike minne, 127laet die duerschinende vlamme uwer bernender minnenGa naar voetnoot127 128duergaen minen gheest ende al mijn crachten, op dat ic, 129inden minliken vuer bernende, u hoghe weerdicheit te love 130met wtschinende vlammen uwer genaden een geheel ontfanclikeGa naar voetnoot130 Ga naar voetnoot130 131offer werden mach. O duerscouwer der afgronden, 132al mijn begeerten zijn voer u godlike teghenwoerdicheit, 133ende mijn diepe suchten en is u niet verborgen. O genadige 134heer, ontfanct minen bedroefden geest, ende mijn arm, 135nedergeslaghen, verworpen hert en wylt niet versmaden. 136O alre suetste ende minlicste mijnre syelen, wat hert mach 137soe cout wesen dat niet bernende werden en sel ende versmeltenGa naar voetnoot137 138in u oversuete vuerige minne, die so crachtelic 139doerschijnt; o milde fonteijn, overvloedich in wtstortinge 140dijnre genaden, wat hert mach so verdroecht wesen dat 141vander groter overvloet dijnre genaeden niet doergoten 142werden en sal ende brengen voert welsmakende vruchten; 143wat hert mach so cleijnmoedich wesen dat hem niet oprechten 144en sel in volcomen hope, o milde god, de erde is 145vol van uwer bermherticheit. O goedertieren heer, wie sal 146moghen in enigen state so hooch verheven wesen, die niet 147getogen en sal werden tot oetmoedicheit, aenmerkende u 148minne ende oetmoedicheit, dat ghy, coninc der coninge, 149u knien gebogen hebt voer u arme discipelen ende hebt 150haer voeten gewasschen ende hebt dese minne ende weer- | |
[pagina 48]
| |
151dicheit den verrader iudas oeck bewesen, mer zijn valsche 152hert en wert niet getogen tot uwer minnen. Och hoe lastichGa naar voetnoot152 153salt wesen dengenen de u genaden ondancbaerlic ontfangen, 154de van buten u discipulen schinen, mer van binnen valschGa naar voetnoot154 155zijn ende u godlike lere niet en houden, in al haren wercken 156niet en sueken dan eygen profijt, die u eren metten lippen, 157mer metter herten van u veer verscheyden zijn; ghi hebt 158selve gesproken: ‘wee u, ypocriten’. Mer, lieve heer, wat 159sal hem ewelic wesen die arm van geest zijn ende hebben 160hem selven ende al dinc doer u minne gelaten ende zijn uGa naar voetnoot160 161discipelen geworden ende hebben u lere nagevolcht ende 162behouden, in al haer wercken u lof gesocht ende niet haer 163eigen profijt voer geset? Die aldus zijn, werden getroost,Ga naar voetnoot163 164gestarct, seer hoghe verblijt in haren gheest, want ghy, minlike 165heer, selve gesproken hebt: ‘daer ic bin, daer sal mijn 166dienre wesen’. Och ic, ongevallige verwerpelinc, die armoedeGa naar voetnoot166 167versmaet heb, sachticheit, ledicheit, ydel genoecht gesocht 168heb in mijnre groter blindicheit, veel onsalicheiden nae gevolget 169bin ende veer van u gewarige licht gedwaelt bin, u 170godlike stem niet ghekent en heb. O goede herde, ic beken 171mi onwerdich uwer godliker genaden, ic en bin niet weerdich 172onder u scapen gerekent te werden. O alre ontfermhertichste 173heer, doet op die oghen dijnre goedertierenheit endeGa naar voetnoot173 174siet aen mijn ellende, die lastige noden daer ic in bin, want ic,Ga naar voetnoot174Ga naar voetnoot174 175ongevallige, niet getroost werden en mach dan doer u genade, 176soe wilt mi doen niet na mijn onweerde mer nae u grondeloze 177barmherticheit. Minlike heer, mi coemt inder ghedachtenisse 178dat cananeusche vrouken de na liep ende riep endeGa naar voetnoot178 179badt om ghenade voer haer dochter. Al wast dat gi haer lange 180vertoocht, si bleef volherdich, hopende op u genade; si vercreechGa naar voetnoot180 181haer begeerte ende wert grotelic van u geloeft. Dese 182goedertierenheit is mi een sterkinghe in minnen, ende ic en wil 183niet aflaten tot u genadicheit te roepen tot ghi mijns ontfermt. | |
[pagina 49]
| |
184Een innige sprake tot ihesum aen den berch olyveten.
185O minlike vader, wat hert mach soe stijf staen in eygenwillicheit,
186in ledicheit, in
187traecheit soe vast slapen, 188dat niet verwect en sal 189werden tot arbeit ende tot 190onderdanicheit uwes godliken 191willes, aenmerkende 192den groten anxt, den lastyghenGa naar voetnoot192 193arbeit, den onmatigen 194druc, daer ghi 195aen den berch van oliveten 196in waert, bernende in 197minnen, nederliggende ter 198eerden, den last van alder 199werelt sonden dye ye 200gescheit waren ende geschien 201souden, op u nemende, uwen hemelscen vader 202aenbiddende in doersnidende, ondencliker rou ende druc,Ga naar voetnoot202 203arbeidende in crachtigen ghebede, bloet swetende, nederdrupendeGa naar voetnoot203 204ter eerden, u selven willichlic overgevende voer 205ons te voldoen, al te liden dat onser salicheit behoorde,Ga naar voetnoot205 206wel wetende al dat ghy liden sout, niet afwikende om 207gheenrehande saken, mer volherdende tot inden doot des 208cruces. Och dat ic so lange geslapen heb in sonden, met u, 209lieve heer, niet ghewaect en heb ende gebeden ende niet ter 210herten getogen en heb in hoe groten druc dat ghi om minen 211wil geweest hebt, hoe grote penitencie dat gi voer mijn 212misdaet gedaen hebt ende geleden; lieve heer, vergeeft mi 213mijn grote ontrou ende ondancbaerheit, want ghi overvloedich 214sijt van ghenaden. 215O gesontmaker ihesu, ghi sijt dye minne, begeerte endeGa naar voetnoot215 216vruechde, ende al die wellusticheit mijns herten, ghy hebt | |
[pagina 50]
| |
217mijn hert ghewont, u bernende minne heeft mijnen geest 218vuerich gemaect, van u suete sueticheit heb ic een luttel 219gesmaect; siet my quellende lopen, ic haest tot u, lieve heer,Ga naar voetnoot219 220als dat geiaechde hert totter fonteinen, u minne trect, in miGa naar voetnoot220 221selven en mach ic niet dueren, ic lope verwoest, ic en vindeGa naar voetnoot221 222nergent rust. O mijn enige begeerte, wilt mijn bijster lopenGa naar voetnoot222 223recht tot u stueren, want ghi sijt den mijn siel mint endeGa naar voetnoot223 224begeert, och mi dorst. Wanneer sal ic comen totter levender 225fonteynen ende versaden mijn begeerte, want ghi, lyeve 226heer, met uwen godliken mont gesproken hebt: ‘wie dorst 227heeft, die come tot mi ende drinck’. Lieve heer, my coemt 228inder gedachten dat vrouken van samarien di quam om 229water te putten, hoe minlic dat ghi haer toe spraect ende 230begeerden van haer drincken te hebben. Och, suete heer, 231ick weet wel dat ghi na salicheyt der menschen hebt dorst 232ghehadt. Hangende inden cruce hebdy uwen dorst gheclaecht, 233maer vanden ioden wert uwen godliken mont voer 234gebrocht edic ende galle. O suete minlike heer, die pijnlike 235dorst is of, mer ic gelove vastelic die bernende minne ewichGa naar voetnoot235 236te wesen in u dorst ende altoes begerende ons salich te 237maken. O alre begeerlicste mijnre sielen, siel, lijf, crachten, 238begeerten, gedachten, mi selven al geheel, geve ic ende laetGa naar voetnoot238 239altesamen in uwen wil. O alre ghetrouweste, u dorst mi 240salich te maken, my dorst salich te werden. O salich maker, 241gi sijt mijn salicheit, ghi sijt daer mi na doerst, geeft mi 242drincken, versadet mijn begeerte van uwer sueticheit opdat 243ic niet meer wt en daerf lopen, mer stadelic mach bliven inGa naar voetnoot243 244u, minlike heer, het zijn doch u weelden te wezen onder de 245kinder der menscen; wat sal mogen hinderen die suete vereninge 246daer een begeringe is? U min trect suetelic, ic loepGa naar voetnoot246 247begeerlic, ghi begeert enich, mijn siel laet al menichfoudich,Ga naar voetnoot247 | |
[pagina 51]
| |
248ghi biet u, suete Ihesu, seer minlic, mijn siel begeert u seer 249begeerlic; ic laet mi in u grondelose ontfermherticheit; u 250godlike wil geschie in mi ewelic sonder eynde. 251Een inwendighe oeffeninge tot Jhesum als hi gevanghen wert 252ende van sinen discipulen verlaten. 253O hoghe weerdighe, gebenedide 254soon gods, die 255also trouwelic bi sijt dyeGa naar voetnoot255 256u minnen, in allen tribulacien 257ende druc hen te 258vertroesten, hoe recht 259ellendich ende ongetroost 260hebdy geweest inder nacht 261doe ghy gevangen wordt, 262hoe goedertierlic hebdy u 263selven gelaten inder boserGa naar voetnoot263 264handen, ghi en hebt den 265verrader Judas u minlyke 266aensicht niet ontoghen, sijn 267verradelike cussen hebdi 268geleden. O alre minlicste heer, u lyeve dis[ci]pulen zijn druckelicGa naar voetnoot268 269van u ghescheyden, ghi sijt alleen ghebleven onder dat bose 270geselscap die u felliken aensagen en wredelic toespraken ende 271ongenadelic aentasten, u heilyghe handen bonden ende met 272groter onweerden voert toghen vander eenre stede totter ander, 273brochten met vreseliken ghebeer van Annas tot Cayphas,Ga naar voetnoot273 274daer ghi seer onweerdelic ontfanghen wordt, geslaghen in 275u minlic aensicht, u heylige oghen verbonden; veel ondenckeliker 276versmadenisse hebdi, goedertieren heer, gheleden, 277den ganssen nacht seer vermoeyt geweest van pinen 278ende seer geslaghen ende scimpelic toe ghesproken dat ghy 279propheteeren soudt wie dat u sloech. O kenre alre herten, 280hoe grote felheit hebdi ghevonden in dye herten uwer 281vyanden, hoe grote blintheit hebdi bekent in den ghenenGa naar voetnoot281 | |
[pagina 52]
| |
282die siende schenen. O waerachtyghe licht, hoe si meer sagen 283u godlike wercken ende hoorden u godlike woorden daer 284si doer verlicht ende gheleert gheworden mochten hebben,Ga naar voetnoot284 285maer hoe si meer saghen ende van u hoorden, hoe sy u 286meer versmaden ende meer verhardt, verduistert, verstijftGa naar voetnoot286 287worden; dye u ghehaet hebben, die hebben dye duysternisse 288seer ghemint. Ende u lieve discipulen sijn van u ghescheiden, 289o goedertieren heer, ende sy en sijn by haer goede opset 290niet ghebleven, mer sy hebben u ghelaten in der boser 291handen ende si sijn ghevlucht. Uwe lyeve discipel Peter, 292dye hem hooch vermeten had u, sinen heer ende meester, 293niet af te gaen, is scandelic gevlucht ende heeft versaect uGa naar voetnoot293 294te kennen. O ontfermhertichste heer, ic belye met bedructer 295heerten dat ic menichwerf mijn geloften die ic u ghedaen 296heb, qualic gehouden heb, mijn goede opsetten u onderdanich 297te wezen; ic en bin niet bebleven in armoede, versmaedenisse, 298ster[v]inge, [mer in] dolinge mijns sondighen 299levens, ende bin van u godlike waerheyt ghedwaelt ende 300byn ontrou geworden ende seer bescaemt in my selven; ic 301bidde met bedructer herten, met groter schaemten om genade, 302om verghiffenisse van al mijn sonden, die menichfoudich 303ende groot zijn. O alre genadichste heer, wilt mi 304ghenadelijc aensien, als gi sinte peter aensaget doe hi u 305versaect had, hi wert soe minlijc gheruert in zijn hert doer 306u godlike insien dat hi wt ghinc ende screide bitterlic. OGa naar voetnoot306 307suete heer, geeft mi dat ic duer aenscouwinghe uwer bittere 308passien mach vercrighen genade ende berouwe van allen 309mijnen sonden ende ghaen wt van alle quaet, mi selvenGa naar voetnoot309 310aenmercken in mijn menichfoudige gebreken ende in u onsculdige 311liden mi stadelic oeffenen ende dat medelidelicGa naar voetnoot311 312dragen in mijnre herten ende screyen om mijn grote ondancbaerheit 313ende werden deelachtich der hoger saliger | |
[pagina 53]
| |
314vruchten uwes bitteren lidens te smaken na u godlike behaechlicheit.Ga naar voetnoot314-315 315O fonteijn alre goetheit, en verlaet mi nietGa naar voetnoot315 316altemael, mijn bidden ende begheren van u grondeloseGa naar voetnoot316 317barmherticheit is, dat uwen godliken wil in my gheschien 318moet in tijt ende in eewicheyt, eewelic sonde eynde. Amen.Ga naar voetnoot318 319O hoghe vrolicheit mijns geest, ghy sijt altemael begeerlic,Ga naar voetnoot319 320u min is suet boven alle sueticheit. O enighe begeerte mijnre 321sielen, of my van dijnre overvlodiger mildicheit ghegeven 322worde dat ic u overvloedighe sueticheyden in mijnre sielen 323mocht gewaer werden, u godlike teghenwoerdicheit stadelic 324gevoelen, dye suete woerden wt uwen godliken mont 325mochten ingaen tot mijnre herten op dat ic smakende mocht 326bekennen hoe oversuet ende minlijc dat ghi, minlike heer,Ga naar voetnoot326 327sijt den ghenen dye u minnen. O alre ghetroueste liefhebber, 328u godlike vertroostinge, u godlike vruechden die ghi, alre 329schoonste brudegom, instort der devoter bruit die u mint 330ende allen troost doer u minne versmaet, der vruechdenGa naar voetnoot330 331gelijc en mach buten u nerghent gevonden werden in gheen 332creaturen. O oversuete Jhesu, alsoe hooch als u macht, u 333rijcheit, u mildicheit, u wijsheit, u edelheit, u schoonheit, u 334goetheit ende al dat te loven ys, boven gaet al dat creatueren 335ontfangen hebben of gheven moghen, alsoe hooch gaen u 336gaven, u vruechden, u godlike vertroostinge, u weelden 337boven al dat van creatueren ontfangen mach werden; ghy 338sijt onse scepper ende verlosser, god ende mensch, ghi sijt 339alleen die versaden mach. O ghetrouwe minnaer, alre beste 340goet, wat sel ons moghen ofhouden, dat ghi niet boven alGa naar voetnoot340 341seer hertelic, crachtelic, bernentlic met al onsen crachtenGa naar voetnoot341 342seer begheerlic sel ghemint werden, want doch buten u nietGa naar voetnoot342 343te vinden en is dat tot minnen trecken mach, ten is altoesGa naar voetnoot343 344perfecter, sekerre, vaster, stadiger, overvloedyger in u,Ga naar voetnoot344 | |
[pagina 54]
| |
345suete jhesu, te vinden. Yst dat men ons mint, wt verkiest 346ende ons die minne met weldaden bewesen werdt, butenGa naar voetnoot346 347onse verdienst altemael veel trouwen gheschyet, o oversuete 348ihesu, u godlike minne tot ons gaet daer seer hooch boven; 349want ghi hebt ons eewelic ghemint: eer wy waren, hebdi 350gewilt dat wy wesen souden ende hebt ons sonder u behoefGa naar voetnoot350 351van niet gescapen na uwen beelde ende hebt ons mildelic 352begaeft met al tgoet dat wi hebben, altemael sonder onse 353verdyenst; doe wy om onse misdaet eygen waren ende inGa naar voetnoot353 354groten last, soe hebdi ons met veel lidens ende met uwen 355bitteren doot weder verlost. Dese minne, dese weldaden, 356alre getrouweste minnaer, is seer hooch bovengaende alle 357trouwe die in creatueren gevonden mach werden. O alre 358suetste minnaer, ist dat ons schoonheit trect, ghi sijt die alre 359schoonste; ist edelheit, ghi sijt die alre edelste; ist rijcheit, 360ghy sijt dye alre rijcste; ist mildicheit, ghi sijt oock dye alre 361miltste; yst langhe duericheyt, ghi sijt eewich sonder beghin 362ende sonder eynde. Ist moegentheyt dat ons tot minnenGa naar voetnoot362 363soude moghen trecken, ghi sijt heer almachtich ende heer 364boven allen heeren. Minnen wy wijsheyt, ghy sijt dye alre 365wijste. O lyeve heer, voer u en is gheen dinc verborghen. 366Ist goedertierenheyt, ghi sijt goedertieren, heer Jhesu, die 367alre goedertierenste; yst eenich goet daer men lof af spreken 368mach, ghi sijt die alre beste fonteyn alre goetheit, oversuete 369ihesu, altemael ist in u geheel overvloedelic, onverwandelicGa naar voetnoot369 370dat tot minnen trecken mach; gheen vruechde, geen sueticheit, 371noch troost en mach dien gheliken, suete ihesu, dye 372ghi instort, gheeft te smaken, die met gheheelre herten minnen; 373ende onder u bitter liden is verborghen u onbegripelike 374suete minne, dye ghi, minlike heer, te smaken gheeft 375die u minnen met gansser herten. O alre ghetro[u]weste minnaer, 376u bernende minne aenschouwe ic ende bevoele in | |
[pagina 55]
| |
377mijn herte die wtschinende vlammen doer intreckingheGa naar voetnoot377 378uwer godliker woerden ende aenmerkinge uwer hogerGa naar voetnoot378 379minnen wercken. Ic bid oetmoedelic, minlike ihesu, wilt mi 380altemael ontsteken met u godlike minne, op dat ic metGa naar voetnoot380 Ga naar voetnoot380-381 381wtschinende minnen wercken die u behaechlijck sijn na 382mijn cleynheit mach dancbaer wesen voer also veel grooter 383weldaden; ic laet mi met alle mijn begeerten in u grondeloseGa naar voetnoot383 384goetheit; u godlike wil gheschie in tijt ende in eewicheit 385sonder eynde. Amen. 386Een inwendich beclaghen met medeliden tot Jhesum als hi voor 387Pilatus geleidt wardt ende valschelick besculdicht. 388O gherechtighe recter 389der levender ende der 390dooden, hoe oneerlic sidyGa naar voetnoot390 391gebrocht voor Pilatus, den 392valschen recter; veel 393loghenachtigher mannen 394hebben u met valschen 395tugen beclaecht; sachtmoedichGa naar voetnoot395 396hebdi goedertieren 397heer geswegen, u 398selven niet ontsculdiget. 399Och hoe veel zijn onser 400die u heylighe leeringhen 401ende goede exempelen 402seer qualick na volghen, nochtans u discipulen of discipulinnen 403schinen te wesen, luttel onghelijcs moghen verdragen, 404lijdsaemlic nau een woort sonder omsnauwen, wederknaghen,Ga naar voetnoot404Ga naar voetnoot404-405405schelden, kiven, gherucht, onsatelic driven, daer wiGa naar voetnoot405 406seer straffelijc in zijn, want ghi, goedertieren heer, also sacht- | |
[pagina 56]
| |
407moedelic alle versmadenisse ende onrecht ghedraghen hebt, 408altoes bereit te vergheven, ghenade te doen die u also onghenadelic 409tractierden ende versmaden. Pilatus heeft u, minlikeGa naar voetnoot409 410heer, gheseynt tot Herodes, hi bevant wel dat ghy wt hateGa naar voetnoot410 411ende nijt voer hem gebrocht wordt ende [dat si] begeerde[n] 412u ghecruyst te werden ende ghedoot sonder sake.Ga naar voetnoot412 413Herodes heeft u, minlike heer, met zijn volc bespot ende 414versmaet ende oneerlic wederom geseynt in een wit cleet,Ga naar voetnoot414 415versmadelic bespottende, om ghedaen met groter onweerden.Ga naar voetnoot415 416O alre genadichtste heer, u hoge mogentheyt en werdtGa naar voetnoot416 417niet ghevreset, u godlike wijsheit niet gheeert, mer seer 418versmaet, u godlike goetheit ghehaet. Pylatus heeft u, minlike 419heer, willen vry laten, want hy gheen sake des doots inGa naar voetnoot419 420u en vant, noch ooc Herodes, mer die herdicheit ende boosheit 421van die u hateden was alsoe wreedt, dat si niet en worde[n]Ga naar voetnoot421 422beweghet, hoe grote goedertierenheit dat sy aen uGa naar voetnoot422 423saghen. O coninc der glorien, hoe sidy onteert ende versmaet 424vanden hoverdighen vorsten ende van haren dijnres, 425si en hebben onder u moghentheyt niet willen bughen, u 426godlike bescermenisse niet willen hebben. Aen u, lieve heer, 427en hebben si niet ghevonden dat haer boosheyt een sake 428mocht gheven tot soe groter feller onghenadicheyt, maer 429wt eyghen minne, hoveerdicheyt ende aenghenomen snodicheit,Ga naar voetnoot429 430begherende ydel glorie ende tijtlike eer, hebben sy 431u versmaet, versae[c]t voer Pylatus den rechter ende hebben 432gheseit: ‘Wy en hebben ghenen coninc dan den Keyser’. 433O ghewarige licht, dye blinden hebben den raet haerreGa naar voetnoot433 434blinder leiders gevolget ende hebben begheert Barrabas 435levende te houden, een dootslager, ende u, minlike, sachtmoedighe 436heer, hebben si versmaet ende met groten ge- | |
[pagina 57]
| |
437rucht begeert, roepende datmen u wech doen soude ende 438crucen, gi waert hen also onweert, alre werdichtse, dat henGa naar voetnoot438 439pijnlic was u levende te sien, dien si also seer hateden ende 440versmaden; sy riepen sonder aflaten: ‘Cruysten cruysten, 441zijn bloet sy op ons ende op ons kinderen’. Die misdadige 442Barrabas ys vry gelaten ende ghi, onsculdige heer, sijt van 443den valschen rechter Pylatus na haer begeerte ter doot gheordelt. 444O suete minlike heer ihesu, gheen liden en mach u 445liden gelijc wesen.
Ghebet.
447Doerscouwer der afgronden, want voer u godlike oghen 448alle verborghenheiden openbaer zijn ende u godlike genadicheiden 449also menichfoudich zijn, so wilt doch ghenadelic 450aensien den inwendighen noot ende armoede mijnre armer 451sielen, als ic aenmercke dat gy, goedertieren heer, godGa naar voetnoot451 452almachtich, also grote versmadenisse, also veel lastiger pinen, 453also rechte sachtmoedelic, also lijdsaemlick, willichlic om 454onse misdaden geleden hebt wt groter minnen, so ist mi 455een grote beschaminghe dat ic mi also ondancbaer, ontrouwe 456vinde ende heb mijn dagen jaren veel onvruchtbaerlick 457overghebrocht ende bin tot outheit gecomen ende vinde mi 458noch in grooter slappicheit, traecheit, versumelheit, niet 459alsoe onderdanich als een waerachtighe minster ende getrouweGa naar voetnoot459 460dyenster is sculdich haren heer ende getrouwen god.Ga naar voetnoot460 461Mijn siel verdriet mijns gebrecliken levens, ic bin my 462selven swaer, ic begheer my al gheheel met allen crachten 463ende machten inwendich, wtwendich, na al mijn cleijn vermoegen 464daer toe te voeghen onderdanich te wesen uwen 465godliken wil, te doen in allen minen voernemen dat u,Ga naar voetnoot465 466lieve heer, goedertyeren Jhesu, behaechlic is; wilt my van 467binnen leeren stueren, doer u godlyke genade selve wercken,Ga naar voetnoot467 468dat u godlike wil gheschie; want alle mijn begeerten daer 469nae dorsten met groter verlanghen als ick aenmercke hoe | |
[pagina 58]
| |
470arm, hoe seer versmaet, in hoeveel droefnissen dat ghi, 471sachtmoedighe heer, in deser ellendigher werelt om onsen 472wil gheweest hebt, al onse lasten draghende tot inder bittere 473doot. Als ic u minne tot ons aldus bernende voele, wat 474vruechde mach mi in dezen dale der tranen lusten daer ghy, 475minlike heere, alsoe arm, alsoe versmaet, also rechte ellendich 476ende verlaten in sijt gheweest, hongher ende dorst 477[hebt] gheleden, veel [hebt] gearbeyt, naect, iammerlic mismaect 478inden cruce wt minnen voer ons ghestorven [syt]? 479Mijn gheest wort ontsteken in vuericheit, dye minlike scutten 480uwer godlyker minnen doergaen mijn binnenste, ickGa naar voetnoot479-480 481vinde mi quellende, suekende, minnende, begerende, nergentGa naar voetnoot481 482rust nemende, noch suekende noch begherende, alre 483ghetrouweste mynnaer, dan in u; gheeft mijn vermoedeGa naar voetnoot483 484siele rust, trect mi, sluit mi in u minnende harte; daer mach 485ic sekerlic rusten; wilt my daer in behouden, alre begheerlicsteGa naar voetnoot485 486suetste minnaer, en laet mi niet weder wt keeren tot 487mi selven, want, lyeve heer, ghy sijt mi suet ende begeerlic 488boven alle sueticheyden, ick bin my selven een walghynghe 489ende seer bitter gheworden, ghi sijt mijn sueticheyt alleen 490die mijn syel begheert ende suet smaect ende mi alle wereltlikeGa naar voetnoot490 491troost [ende] sueticheyt bitter maect. O minlike Jhesu, 492gheeft mi in vrede te slapen, in uwen godliken love met 493allen salighen stadelick te waken. Ick laet mi altemael in u 494grondelose goetheyt, u godlike wil gheschie altoes in my 495eewelic sonder eynde. Amen.
496Een beclaghen met medelyden tot ihesum als hi vanden joden 497gecroont wardt ende als sy ryepen ‘cruisten cruysten’.
498O meester der salicheit, die alsoo genadelic, alsoe goedertierlic 499u selven altoes bewesen hebt totten armen crancken 500sielen, haer lasten, siecten, quellingen af te nemen, gesont | |
[pagina 59]
| |
501te maken, hoe rechte wredelick heeft u Pilatus naect doen
502binden aen een haerde clomme ende sijt, alre ghenadichtsteGa naar voetnoot502
503heer, sonder eenighe barmherticheit alsoe seer ghegheselt,
504dat niet heels aen al u heylige lichaem en bleef. Dit iamer enGa naar voetnoot504
505mocht der boser begheerte niet versaden; is hebben u,Ga naar voetnoot505 506sachtmoedige coninck, oneerlic neder geset, aengedaen totGa naar voetnoot506 507uwer confusie een purper cleet, in u hant geset een ryet, totGa naar voetnoot507 508versmadenisse uwer conincliker mogentheit een scerpe 509doornen croone gedruct in u ghebenedijde hooft, mitten 510reyde seer gheslagen op u eersaminghe coninclike hooft, inGa naar voetnoot510 Ga naar voetnoot510-511 511versmadenisse, in scimpe ende spotte haer knyen gebogen, 512seggende: ‘Sijt gegruet, coninc der Joeden’. O alre schoonste, 513hoochloeflicste heer, onse salichmaker, onbegripeliken 514is u godlike minne tot ons; alle dese versmadenissen ende 515veel meer hebdi sachtmoedelic ghedragen. Aldus iammerlic 516mismaect sidi wtghegaen ende [den] volc aldus versmadelic | |
[pagina 60]
| |
517getoont, u vianden hebben geroepen wt boser, nydige 518herten: ‘Doeten wech, cruysten’, ende hebben u, lieve heer,Ga naar voetnoot518 519seer versmaet ende verworpen. O minlike vader, wat ghetrouwe 520kint soude mogen sien sinen vader onsculdelic in 521so groten druc, so seer versmaet, so [i]ammerlic gedaen, soGa naar voetnoot521 522gegeselt, so met doornen gecroont, dat hem niet ontsetten 523en soude ende van binnen zijn herte gescuert werden vanGa naar voetnoot523 524rouwe ende medelyden? Och getrouwe vader, al veel meer 525zijn wy schuldich bewegen te werden van u bitter liden, 526want ghi god ende mensch sijt, ghi en hebt niet alleen onsculdelicGa naar voetnoot526 527geleden, mer onse grote sculd hebdi wt minnen 528op u ghenomen ende voor ons hebdi, minlike heer, geleden 529ende voldaen. O minlike vader, hoe bernentlic zijn wi uGa naar voetnoot529 530sculdich te minnen, hoe geheel ons selven te laeten in uwenGa naar voetnoot530 531godliken wil, want ghi wt minnen also veel om onsen wil 532geleden hebt. O sachtmoedyghe coninc, die herten der 533boser ioden en worden niet bemorwet, hoe iammerlick 534dat ghy, lyeve heer, mismaect waert, si hebben op u ghegheselde 535lichaem gheleit met groter onweerden den swarenGa naar voetnoot535 536boem des cruyces, daer ghi seer onder ghebogen ghinct; 537aldus versmadelic sidi wt geleit met groter onweerden als 538een die alre meeste misdader, goedertieren heer; gheen 540liden en mach u liden gelijcken.
Ghebet.
541O bliscap ende glorie alre saligher, alre salichtste heer Jhesu, 542als ic aenmercke u coninclike hooft met doornen ghecroont,Ga naar voetnoot542 543u minlijke, schoon, begeerlicke aensicht soe iammerliken 544onghedaen, overlopen met uwen heiligen bloede, u seerGa naar voetnoot544 545vermoyede heilige lichaem met onghenadiger geselinge 546also iammerlic gewont ende also druckelic neder gheboghen 547onder dat swaer cruce, ende hebt den overlastigen last onserGa naar voetnoot547 | |
[pagina 61]
| |
548sonden alsoe sachtmoedelic gedragen ende sijt, goedertieren 549heer, wt bernender minnen gegaen alsoe iammerlijc 550mismaect totter stede daer ghi u selven voor ons offerenGa naar voetnoot550 551woudt, o alre ghetrouweste minnaer, als ic aldus in u scouwe, 552soe wert mijn hert gewont en quellende van minnen. OGa naar voetnoot552 553suete minnaer, dat ic my so lange tot ydelheit gekeert heb 554ende die sueticheiden uwer minnen niet ghesmaect, dat is 555mi nu seer bitter geworden, dat mi suet plach duncken teGa naar voetnoot555 556wezen. Och dat ic also lange gedwaelt heb, also laet u suete 557stem gehoert heb! Vergheeft mi, lieve heer, dat ic my na 558u godlike leeren ende raden niet gestelt en heb ende bin 559alsoe ondancbaer gheweest uwer groter minnen ende menichfoudiger 560weldaden, niet onderdanich, mer eyghenwillich, 561ongelaten, geern ghepresen, node gestraft; ic heb mijnGa naar voetnoot561 562hooft, mijn lichaem, mijn leden dicwil versiert nader werelt 563ende mijns selfs eyghen behaghen gesocht, ydelick, dwaeslic 564daer in [ge]glorieert; in groter hoemoedicheit, in ongehoorsaemheit,Ga naar voetnoot564 565eyghenwillicheit geleeft, veel iaren sondelic overgebrocht; 566niet in memorien gehadt hoe arm, hoe oetmoedich, 567hoe sachtmoedich dat ghy, lyeve heer, geweest sijt tot 568inden doot des cruces. O alre goedertierenste heer, wilt mi 569alle mijn sonden vergheven; het is my wt gronde mijns 570herten leet, lieve heer, dat ic den tijt aldus qualic overgebrocht 571heb in groten sonden, seer eyghenwillich, dicwijl 572stijf, onboochsam tot mijn ouders ende daer ic onderGa naar voetnoot572 573hoorde, my bewesen heb; dat cruys van tijtlic liden datGa naar voetnoot572-573 574ghi op mi hebt laten comen tot mijnre salicheit, heb ick 575onweerdelic van mi geworpen ende bin toornich, hatich,Ga naar voetnoot575 576nydich dicwil gheweest op die my moylic waren, ende heb 577met woerden, met gelaet, met ontrecken van weldaet, metGa naar voetnoot577 578verminren haerre goeder famen my selven gewroken en 579verblijt in haer verdriet. O barmhertighe heer, ghi hebt | |
[pagina 62]
| |
580my dickwil van binnen vermaent, dat ic mi oetmoedelic 581bugen soude onder al[le] creaturen, sachtmoedelic dragen 582alle teghenheit ende bidden voer mijn belasters. U bitter 583lijden, u godlike lere en heb ic also niet ter herten getogen, 584dat ic doer u godlyke minne mijn leven daer na gevoecht 585heb ende bin ongehoorsaem geweest, uwen godliken wil 586heb ic mi af geneicht, mijn eyghen wil heb ic dicwil gevolget. 587O barmhertige god, ontfermt u over my, vergeeft 588mi al mijn sonden; ic laet mi al gehelic in uwen godliken 589wil, wilt mi purghyeren doer u bernende minne also datGa naar voetnoot589 590gheen onghelicheit in my en blijft, daer ick u, mijn scepper 591ende verlosser, mishaechlic in bin ende begheer wt al mijnre 592herten dat u godlike wil in mi gheschye nu ende eewelick 593sonder eynde. 594AMEN 595Een devote oeffeninge tot 596Jhesum als hi soe bitterlic 597aen den cruyce ghenagheldt 598werdt ende met galle ende 599edick ghelaeft. 600O verlosser des menscheliken geslachts, gebenedide soon 601gods, ghi sijt wt groter minnen ghecomen in dit dal der 602tranen, u volc te visentyeren, te troosten, te verlossen wt 603haren lasten, mer, lieve heer, ghi sijt oneerlic ontfangen, 604iamerlic versmaet, verworpen, gehaet ende metten bosen 605ongerechtighen gherekent. goedertieren ihesu, doe ghi dat | |
[pagina 63]
| |
606swaer cruis gebrocht hadt totter stat daer ghy sterven woutGa naar voetnoot606 607voor ons, daer si di, minlike heer, ontcleet ende met groter 608onweerdicheit af geruct dat in u ghewonde heylige lychaemGa naar voetnoot608 609aen geheelt, in gedruct was, met scempeden, versmadelikenGa naar voetnoot609 610woerden gheladen, wredelic op dat cruys geworpen, wtGa naar voetnoot610 611gherect, genagelt doer u heilige handen ende voeten, opgerecht 612metten cruce, ende tusscen twee mordenaren hangende 613als die meeste misdader, overgoten met uwen preciosenGa naar voetnoot613 614bloede ende ghelaeft in uwen dorst met edick ende met 615gallen. Ende in deser groter pynen [ende] versmadenisse 616hangende, bespot, bescimpt met quaden ghelaet, met scimpigheGa naar voetnoot616 617woerden [u], in veel manieren altoes bereit wesende, 618goedertieren heer, nochtan ghenade te doen ende hebt metGa naar voetnoot618 619uwen sueten godliken mont ghesproken: ‘Vader, vergheeft 620hen, want si en weten nyet wat si doen’. Hebdy u, minlike 621vader, also suet, sacht, goedertieren tot u vyande bewesen, 622wat seldi dan doen u vrienden, die u, minlike heer, met 623gansser herten minnen, u godlike lof ende eer suecken ende 624zijn uwen wil onderdanich? O alre minlicste, getrouweste 625heer, dat ic u wt al mijnre herten niet gemint en heb, altoes 626mi niet onderdanich gehouden en heb, na uwen godliken 627wil mijn leven niet gheregiert en heb, voer u grote min endeGa naar voetnoot627 628bitter liden nyet ghedanct en heb als ic sculdich bin, dat ys 629my leet wt gronde mijns herten; wilt mijnre ontfermen ende 630vergheeft mi al mijn sonden, genadighe god. O minlike 631ihesu, u lyden is also groot, lastich ende menichfoudich 632gheweest, gheen liden en mach u liden gelijc wezen. 633O mijn brudegom dyen mijn siele mint, daer mi stadelic 634na verlanget, u vuerige min heeft mijn herte menichfoudelic 635gewont, ic quelle tot inden doot, mi dorst; wanneerGa naar voetnoot635 636sal ic van u oversuete sueticheit versadet werden? O oversuete 637sueticheit, buten u is my al dinc seer bitter gheworden. | |
[pagina 64]
| |
638O alre schoonste van formen boven alle kinder der menschen, 639als ick u aenscouwe inden cruce alsoe iammerlic 640ghewont, overgoten met uwen preciosen bloede, bidden[de] 641voer u vianden, so wert mijn minnende quellinghe vermeret, 642mijn gheest wert op ghetoghen, mijn crachten wtgherect,Ga naar voetnoot642 643ende aldus ophangende bin ic bedruct, noch aenhanghende 644den dorren boem mijns onvruchtbaren levens. OGa naar voetnoot643-644 645levender salyger glorie, eer, bliscap alre saliger, hoe lange 646sal ic verscheyden van u bliven, hoe lange sal ic geboudenGa naar voetnoot646 647werden in dorricheit mijns gebrecliken levens, hoe langhe 648sal ic moynisse liden vanden stanc der sonden, hoe langeGa naar voetnoot648 649sellen die princen der duysternissen hen op my verbliden,Ga naar voetnoot649 650hoe lange sal ick hoer bespottinghe liden, hoe lange sal 651ick af gehouden werden van dat werck des ontfancliken 652loofs dat ic mijn salichmaker sculdich bin, wat vruechdeGa naar voetnoot651-652 653soude mi moeghen lusten in deser onsalicheit mi te voelen?Ga naar voetnoot653 654O salichmaker, verlost mi van allen quaden, trect 655mi altemael tot u ende in u, op dat ick versadet mach 656werden vander overvloediger sueticheit die ghi, oversuete 657Jhesus, bereit hebt die u minnen; ic laet my altemael in u 658grondelose bermherticheit, u godlike wil gheschie in my, 659nu ende altoes eewelic sonder eynde. Amen.
660Een devote beclaghinghe met medeliden totten sueten Jhesum als 661hy aenden cruce starf den alder bittersten doot voor onse sonden. 662O minlike her ihesu, onse salichmaker, die alle bedructe, 663crancke, belaste menschen ghetroost, gheholpen hebt dye u 664hulpe begeert hebben, niemant gracie geweygert; hoe 665naect, hoe bloedich, hoe seer mismaect, hoe ellendich, hoe 666verlaten van allen troost hebdy ghehanghen inden houte 667des cruys ende geen hulpe van u gotheit nemende, maerGa naar voetnoot667 | |
[pagina 65]
| |
668altemael verlaten. O mijn alre minlycste heer Jhesu, gheen
669liden en mach u lyden ghelijc wesen. O ghetrouwe minnaer,
670hoe rechte suet ende ghenadich si di te vinden inden
671cruce byddende voor u vyanden, ende den mordenaer dyeGa naar voetnoot671
672ter rechter hant hinc doer 673rou ende oetmoedich ghebet 674so minlic ontfict in 675genaden ende spraect hem 676troestelic toe: ‘Huden 677salstu met my wesen inden 678paradise.’ 679O Maria, hoe iamerlic is 680u herte met rouwen ende 681bitterheyt doersneden boven 682alle die ihesum minden, 683(want ghi hem alre 684meest minde ende alre 685claerlicste bekende, eewelicGa naar voetnoot685 686voersien, wtvercoren endeGa naar voetnoot686 687bereyt waert ihesus moeder 688te wesen), uwen geminden soen, waerachtich god ende 689mensch, in also groten liden te sien: in sijn edel teder lichaem 690so doerwont, mismaect, verlaten van alle troost, verworpen, 691versmaet, bloedich, verdroecht, dorstich, gheen hulpe vanGa naar voetnoot691 692sijn godheit nemende, met edic ende galle gespijst in sinen 693swaren arbeit ende also vol pinen hangende, suete magetGa naar voetnoot693 694Maria, hebdi ghesien ende ghehoert, in u meechdelike hertGa naar voetnoot694 695bevoelt dat u seer bedructe ende sijt metten sweerde desGa naar voetnoot695 696rouwen doorsneden met also groten wee, dat onsprekelic is 697u inwendige druck en bitterheit. O goedertieren heer, dit 698in u suete moeder bekennende, heeft u lyden vermeerret;Ga naar voetnoot698 699na dat u goedertierenheit in minliken woerden, in so groter | |
[pagina 66]
| |
700sachtmoedicheit, in groter lijdsaemheit, in veel maniere[n] 701wtgheschenen had ende, minlike heer, getrouwe liefhebber,Ga naar voetnoot701 702onse salichmaker, volbrocht was aldat tot onser salicheit bebehoerde 703te geschien, daer ghi om gecomen waert, hebdi 704ten lesten stervende gesproken: ‘Vader, in dinen handen 705beveel ic minen gheest.’ O alre minlicste heer, aldus hoge 706bernende minne hebdi tot ons arme sondaren gehadt, aldus 707ellendigen, bitteren, versmaden doot sidyvoer ons gestorven;Ga naar voetnoot707 708gheen liden en mach u liden gelijcken. 709O mijn hope ende al mijn begeerte, wanneer sal die tijt 710comen, daer my seer na verlanget, dat mijn siel verlost sal 711werden vander swaricheit mijns vleyschs, dat ic u, minen 712goedertieren verlosser, sal moghen bescouwen in u rijck der 713glorien, daer ghy doer also veel lidens in gegaen sijt; wanneer 714sal ic comen daer ick u sonder ophouden mach loven 715met dat gloriose gheselscap der saliger; wanneer sal ic comen 716ende eewelic bliven; wanneer sal ic van alle dese onsalicheyden, 717daer ic mede ghebonden bin, ontbonden werden ende 718volcomelic verlost bliven? Och ick sucht wten binnensten 719mijns herten ende roep met inwedigen druc, hier beneden 720wesende, verworpen van u godlike aensicht; rechtmi op, 721minlike heer, wilt mi niet versmaden om mijn grote onweerdicheit, 722syet aen mijn ellende, mijn screyende roepen 723wilt verhooren, gedenct uwer bermherticheit, daer in laet 724ic my altemael, ontfanct minen gheest; u godlike wil 725gheschie in my nu ende altoes eewelic sonder eynde.
726Een devote oeffeninge totten bermhertygen ihesum als hy vanden 727cruce ghedaen werdt ende zijnder moeder maria in haren schoot 728geleidt werdt.
729O salichmaker der werelt, minlijke heer ihesu, doe ghi alle 730dinc volbrocht hadt daer ghy om ghecomen waert, den 731bitteren doot ghestorven, u heylyge side geopent met eenre | |
[pagina 67]
| |
732speren daer water ende bloet wt vloeyde, daer na hebben
733u vriende u heylige lichaem vanden cruce genomen met
734groter reverencien ende 735hebben uwen onsculdighen 736doot seer bescreyet 737die u minden ende alre 738meest u, weerde moeder, 739ende die bernende minsterGa naar voetnoot739 740Magdalena ende u lieve 741apostolen ende veel die 742u minden, want si, lieve 743heer, u teghenwoerdicheit 744mosten derven, u suete 745minlike troostlike woerdenGa naar voetnoot745 746die al soe vol ghenaden 747waren, daer si 748alsoe grote ghenuechte, 749inwendigen troost ende vruechde in pleghen teGa naar voetnoot749 750hebben, altemael af beroeft waren, ende ghi, minlikeGa naar voetnoot750 751heer, also versmadeliken bitteren doot ghestorven waert, 752in desen druc zijn u vrienden ghewest recht als ellendich 753ende versmaet tot dat ghi selve haer herten vertrooste 754als ghi opghestaen waert vander doot. O goedertieren 755vader of my, onweerdighe, gegeven waer van u godlike 756genadicheit overvloedyge tranen, dat ic moecht bitterlic 757bescreyen mijn grote ondancbaerheit, minen verloren tijt, 758mijn sondyghe leven nyet in ghedachtenis ghehad en heb,Ga naar voetnoot758 759niet met u vrienden bescreyt en heb den bitteren scandeliken 760doot, die ghi, alre goedertierenste heer, wt minnen voer 761ons gestorven sijt. O minlike heer, ontsteect mijn herte van 762binnen met u godlike minne ende doet mi smeltende werden 763wt cracht uwer godliker minnen ende wtvloeyen tranenGa naar voetnoot762-763 764overvloedelic wt minliken medeliden die u, suete heer, | |
[pagina 68]
| |
765ontfanclic zijn ende draghen wt minnen dye salige droefnisseGa naar voetnoot765 766in mijn herte stadelick alle den tijt mijns levens, ende 767versmaden allen tijtliken troost op dat ic doer u genaden 768mach bereit werden u godlike vertroostinge te ontfanghen 769in desen dale der tranen ende na dit tijtlike corte leven versadet 770werden in ewigher gloryen met allen dye u minnen, 771daer ic minen scepper ende goedertyeren verlosser mach 772aenscouwen in u gloryose wesen, onlidelic gheeert, gelooft,Ga naar voetnoot772 773ghedient met onbegripeliker vruechden van allen salygen, 774wilt mi, lieve [heer], daer toe voeghen, dat ic doer u grondeloseGa naar voetnoot774 775barmherticheit met allen saligen mach verbliden ende 776mede loven na u godlike behaghen, u onbegripelike gloriose 777overhoghe godlike weerdicheit, eewelick sonder eynde. 778Amen. 790Een devote oeffeninge tot 791Jhesum als hi begraven 792werdt van sinen vrienden.
794O alre ghenadichste heer, doe ghi van den cruce ghenomen 795waert ende weerdelic begraven, met costelyker salven ghesalvet,Ga naar voetnoot795 796u heylighe gebenedide lichaem met groter reverencien 797in een nyeuwe graf geleyt wert ende also verborghen | |
[pagina 69]
| |
798inder aerden, so sijn u vrienden met groten druc van daer 799ghegaen, want si ghenen troost van u tegenwoerdicheyt en 800mochten hebben, levende noch doot. O goedertieren heer, 801minlike vader, dye minne ende begeerte van die u minnen, 802is in u ghebleven, niet afghetoghen. O verlosser des menscheliken 803gheslachtes, gi hebt hoochlic verblijt dye in duisternisse 804saten ende verwachten u godlike toecoemst, glorioseGa naar voetnoot804 805verwinre, met groten verlanghen; ghi hebtse al verblijt dye 806met u in druc ende lyden waren doer u gloriose verrysenisse 807ende hebtse gesterct, ghevest die noch cranc warenGa naar voetnoot807 808inden ghelove, op datse veel vruchten souden doen; die 809dwalende, verspreyde mochten vergadert werden in een 810gelove op dat u rijck vervult worde, ende wi altesamen in 811gloryen souden werscappen in hoger vrolicheit ende singhenGa naar voetnoot811 812vrolike sanghen van hoghen love eewelic sonder eynde. O 813alre minlicste, begeerlicste mijnre sielen, trect mijn minne, 814begheerten, crachten, ghedachten altemael in u vaderlike 815herte, op dat mijn siel in vreden mach slapen ende mijn 816herte altoes blidelick mach waken in uwen godlyken aenscouwen 817ende doen al dat u behaechlic is, altoes te blyven 818in uwen behagen. Minlike heer ihesu, het is my een groot 819verdryet te ghevoelen in dit dal der tranen mijn ghebreckelike 820leven, het is mi bescreielic; verlost mi van deser onsalicheit, 821goedertieren salichmaker ihesu, op dat ic met volcomenre 822herten in uwen vroliken love mach wesen in tijt 823ende in eewicheyt. O fonteyn alre goetheyt, u godlike wil 824gheschie in mi nu ende altoes eewelic sonder eynde. 825AMEN
Ghebet. 827O alre ontfermhertichste heer god, want ghy ons eewelicGa naar voetnoot827 828ghemint hebt ende ons met also groten swaren arbeyt endeGa naar voetnoot828 829met also bitteren doot verlost hebt van veel plaghen ende 830van den eewighen doot, so bid ic u vaderlike goedertieren- | |
[pagina 70]
| |
831heit met groter begeerten ende dyepen suchten ende rouwe 832mijns herten, dat ghi ons altesamen (daer ghi u costelike 833bloet soe mildelick voor wtgestort hebt) wilt bewaren in u 834godlike ghenade, dat wi alle dancbaer moghen wesen ende 835u godlike geboden also trouwelic houden dat u costelike 836bloet, lieve heer, ende u bitter doot aen ons arme creatueren 837behouden mach bliven; maect ons alsoe vuerich in u godlike 838minne, dat wi allen druc ende liden dat ghi op ons 839gestadet, sachtmoedelic moeten draghen ende u bitter lidenGa naar voetnoot838-839 840met rou van onsen sonden medelidelic in onser hertenGa naar voetnoot840 841moghen houden stadelic ende ons alsoe dancbaerlic bewisenGa naar voetnoot841 842dat wi deelachtich moghen werden der hogher salyger 843vruchten, hyer in gracien ende na dit leven in glorien; wilt 844ons by wesen in al onsen noden, tribulacien, druc; endeGa naar voetnoot844 845bescermt ons, lieve heer, dat wi van ghenen quaden verwonnen 846en werden: sterct ons; maect ons vast in allen 847duechden, ghelove, hope ende minne; in williger gehoorsaemheit 848geeft ons te volherden. O goedertieren heer Jhesu, 849ic bid oetmoedelic om ghenade, hulpe voer mi arme sondersse 850ende voer al daer ic voer gheloeft heb te bidden, daerGa naar voetnoot850 851ic ooc voer bin schuldich te bidden, die dat met minne ende 852weldaet op my verdient hebben ende mede begeert hebben 853voer hen te bidden, ende voer alle crysten ghelovighe 854menschen, levende ende doden, wilt u over dese altesamen 855ontfermen ende tot uwer eeren vertroosten na haer behoeflicheyt 856u barmherticheit te bewisen. Barmhertighe god,Ga naar voetnoot856 857verhoer mijn bede doer u grondelose barmherticheit, doerGa naar voetnoot857 858u bitter liden, wtstortinge uwes duerbaren bloets, ende 859doer uwen bitteren doot, doer die verdienst uwer liever 860moeder. O moeder gods, hemelsche coninginne, bidt voer 861ons, alle hemelsche heyr, bidt voer ons. O alre ontfermhertichste 862heer, wilt onser ontfermen ende vertroosten ons alle 863te samen ende vervullen onse goede begeerten tot uwen | |
[pagina 71]
| |
864godliken love ende onser alre salicheit. Ghenadyghe god, u 865godlike wil gheschye nu ende altoes eewelic sonder eynde. 866AMEN
867Hier is voleyndt een suverlic boecxken, ghemaect ende bescreven 868van een devote clusenersse, geheten suster Bertken,Ga naar voetnoot868 869dye in een cluyse tot Utricht in dye Buerkercke lvij iaren 870gode devotelic gedient heeft, ende si plach haer hier medeGa naar voetnoot870 871te becummeren op dye passie ons liefs heeren.
872Hier na volghet een devoet ghebet dat sinte Jheronimus, dye 873Cardinael, maecte ende heeft ghegeven diet lesen inder eeren derGa naar voetnoot873 874passien ons heeren, aflaet van allen sonden.
875Here Jhesu criste, du woudest sijn versmaet vanden ioden, 876ende van nijde met enen cussen verraden ende als eenGa naar voetnoot876 877onnosel lam ter doot gheleyt, ende voer Pylatus ghepresenteirt 878ende over di met valschen ghetuyghen ghewroeget,Ga naar voetnoot878 879dijn aensicht verbonden, ende dijn hals gheslagen, ende alsGa naar voetnoot879 880een moerdenaer gecroent met eenre doernen cronen, ende 881met plompen nagelen in handen ende voeten doerboert, 882inden cruyce op verheven ende gherekent metten moerdenaers,Ga naar voetnoot882 883met edick ende gallen ghelaeft, met een speer 884doersteken in dijn hert. Doer alle dese pinen, lyeve heerGa naar voetnoot884 885Jhesu, vryet mijn siel van allen quaden ende brenctse met 886u in dat eewighe leven. 887AMEN
888Gheprint tot Utricht by den gansse mart in die corte minrebroeders 889strate bi mi Jan Berntson op sint Agneten avont. |
|