Een boecxken gemaket ende bescreven van suster Bertken die LVII iaren besloten heeft gheseten tot Utrecht in die buerkercke
(1955)–Suster Bertken van Utrecht– Auteursrechtelijk beschermd3. Suster Bertken, de Kluizenares.Suster Bertken of Berta Jacobsdr werd in 1426 of 1427 te Utrecht geboren. Enige schrijvers vermelden dat zij zou zijn gesproten uit het aanzienlijke Utrechtse geslacht der Bor's of Borre's en dat zij door haar eigen broeder, den wijbisschop Joost Borre, zou zijn ingewijd. Dit steunt op een bericht, dat wij het eerst aantreffen, twee eeuwen na Bertken's dood, bij P.F. Bernardus de Jonghe, in zijn Desolata Batavia Dominica, in 1717 te Gent verschenen. Hier zegt hij van Judocus Borre: propiam sororem solitariam vitam professam in cella reclusit (zijn eigen zuster heeft hij, nadat zij de kluizenaarsgelofte had afgelegd, in een cel gesloten). Doch hoe komt hij aan dit bericht, dat door geen van allen, die kort na Bertken's dood over haar schreven, wordt vermeld? Wel mogen wij aannemen dat Bertken's ouders tot de welgestelde burgerij hebben behoord, waaruit immers de kluizenaressen plachten voort te komen. Hiervoor pleit de goede opvoeding die Bertken blijkbaar heeft genoten, een voorrecht in die dagen, vooral voor jonge dochters, maar zelden zonder | |
[pagina 19]
| |
[pagina 20]
| |
geldelijke opoffering verkregenGa naar voetnoot1. Ook het feit, dat Bertken aan de Buurkerk een zilveren kelkje heeft geschonken, dat in September 1578 met ander zilverwerk door kerkmeesters werd verkochtGa naar voetnoot2. Vier en twintig jaar oud of jonger moet zij non zijn gewordenGa naar voetnoot3 in het klooster van Jeruzalem, aldus geheten naar de stenen afbeelding van het H. Graf te Jeruzalem, die het bezat. Dit klooster was toen buiten de stad, dicht bij de voorstad de Weerd, gelegen; in 1513 werd het wegens den overlast van vijandelijke benden overgebracht naar de Noordzijde van de Krommenieuwegracht, ten Westen van de tegenwoordige Jeruzalemstraat. De nonnen waren Regularissen, Reguliere kanonikessen van de orde van Augustinus, en stonden onder toezicht van den prior van het Regulierenklooster van kanunniken, gewijd aan O.L. Vrouw en de twaalf apostelen, dat aan de Westzijde van de Oudegracht tegenover de Weesbrug was gelegen. Voor Bertken's verblijf in het Jeruzalemklooster pleit, dat de prior van het Regulierenklooster altijd de sleutels van Bertken's kluis heeft bewaard en kort na haar dood haar levensbericht heeft ingeschreven of doen inschrijven op het titelblad van een exemplaar der Legenda aurea in de boekerij van het Regulierenklooster. Deze Regulieren stonden onder het kapittel van Windesheim. Van de Windesheimer monniken is in een tijd van bijna algemeen kloosterverval een streven uitgegaan tot hervorming in een leven van diepe vroomheid volgens strenge regels. Bij de drie kloostergeloften voegden zij met bijzonderen nadruk die van de onderlinge liefde. Bij deze hervorming hebben zich ongeveer honderd conventen in Noord- en Zuid-Nederland en Duitsland aangesloten tot de Windesheimer congregatie. Het eerste nonnenklooster dat toetrad, was het klooster te Diepen- | |
[pagina 21]
| |
veen, dat hiermede den regel van de orde van Augustinus en het witte habijt aannam. Ook deze zusters hebben den geest van Windesheim verder uitgedragen en tal van nieuwe nonnenkloosters van haar orde gesticht en oude hervormd. Zo hervormden zij in 1412 het klooster van Jeruzalem, dat sedert een goeden naam hier te lande verwierf. De geest van Diepenveen, op het convent Jeruzalem overgedragen, heeft aan zuster Bertken de gelegenheid gegeven zich die hogere geestesbeschaving en bijzondere vroomheid eigen te maken, waardoor zij steeds heeft uitgeblonken. Strenge vroomheid ging met practischen arbeid gepaard. De Windesheimer statuten bepaalden dagelijks vier tot vijf uur voor het afschrijven van geestelijke boeken; voor kerkelijk gebruik werden deze ook wel verlucht. Men copieerde vlijtig in het bewustzijn hiermee een vroom werk te doen, men schreef niet voor geld maar voor eigen gebruik in bibliotheek en koor. De Windesheimers maakten ook Latijnse geschriften door vertaling voor het volk toegankelijk en schreven zelf literaire werken, waarbij hun grote verdienste is, dat zij dit in de volkstaal deden. Ook sommige van de zusters te Diepenveen kenden reeds vóór haar intrede Latijn, andere werden erin onderwezen. De meeste zusters waren in lezen en schrijven bekwaam. Een zuster te Diepenveen schreef c. 1450 bijbelboeken op perkament met sierlijk bewerkte initialen; een andere placht ook boeken te bindenGa naar voetnoot1. Minstens zes jaar heeft zuster Bertken zich hier in de kloosterlijke deugden geoefend. Zij heeft daar geleerd zich te vernederen, zich te gedragen als de geringste van allen, het slechtste goed genoeg voor zichzelf te achten, het minste te nemen, het onogelijkst gekleed te gaan, zich alles te laten welgevallenGa naar voetnoot2. Dertig jaar oud, de leeftijd dien men sinds overoude tijden bereikt wenste door allen, aan wie de kerk een meer gewichtige waardigheid verleende, ontving zij van bisschop David van | |
[pagina 22]
| |
Bourgondië op haar verzoek de toestemming in een kluis te worden besloten. Zij wenste deze kluis, die zij mogelijk op eigen kosten heeft laten bouwen, aangebracht aan de Buurkerk, die toen juist hare eerste algehele vergroting had bereikt, de voornaamste kerk van Utrecht, waarin zich destijds het leven van de burgerij afspiegelde. Op het Buurkerkhof werden de raadsbesluiten, waarmee de burgerij had te maken, na bijeenroeping door klokgelui, afgekondigd. Het buurspraak- of luiboek, waarin deze besluiten werden ingeschreven, is een belangrijke geschiedbron der stad. Helaas zijn de rekeningen der Buurkerk van October 1455 tot October 1456 verloren gegaan. Nu weten we alleen door het nauwkeurig onderzoek van den architect Th. Haakma Wagenaar dat Bertken's kluis was gevat tussen de Zuidelijke steunberen van de tweede koortraveeGa naar voetnoot1, terwijl uit den gevonden en gereconstrueerden vorm van het koor met vrij grote zekerheid is vast te stellen, dat de breedte inwendig 3.75, mogelijk 4 m heeft bedragenGa naar voetnoot2. Doch de diepte en de hoogte zijn ons onbekend; veel kunnen ze niet hebben bedragen, want de kluis moest bekrompen zijn. Het buitenvenster gaf uitzicht op de achtergevels van de huizen der Zoutmarkt. Veel zon en frisse lucht zal van daaruit niet in de kluis zijn binnengedrongen. Betreffende haar inwijding vonden wij aanwijzingen in de kroniek, die Johannes Busch over de Windesheimers schreef. In 1399 te Zwolle geboren en in 1420 te Windesheim geprofest, heeft hij vandaaruit verschillende kloosters in Nederland en Duitsland ingericht. Doch zijn eigenlijke levensarbeid werd, nadat hij in 1440 prior was geworden, de hervorming van kloosters. Tussen 1440 en 1447 heeft hij te Hildesheim twee Augustijner kloosters hervormd en zelf drie kluizenaressen ingewijd. Een van deze inwijdingen heeft hij beschreven, voor ons een kostbaar document, omdat wij daaruit leren kennen hoe zuster Bertken tien à vijftien jaar later moet zijn ingewijd. Busch verhaalt hoe de non blootsvoets de kerk betreedt en | |
[pagina 23]
| |
door een rijke en vrome matrone, die ook blootsvoets is, wordt geleid naar den priester die voor het altaar staat. Zij knielt hiervoor neer en de priester doet haar de gebruikelijke vragen. Hij vraagt of zij wenst ingesloten te worden, een eenzaam leven te leiden en hierin levenslang te volharden. Of zij steeds gehoorzaam zal zijn aan haar bisschop en aan de andere geestelijken. Op beide vragen antwoordt zij: ‘Volo’, ik wil. Dan wijst de priester haar op den zwaren last dien zij op zich neemt en vraagt of zij bereid is tegen de wereld en haar vlees te strijden. Zij antwoordt dat zij uit liefde Gods en voor het heil van haar ziel tot dit alles is bereid. Dan knielt de priester neer en bidt de gebeden die bij de aanroeping van den H. Geest worden gebeden. Hierop volgen de litanieën en na de collecten wordt het ‘Regnum mundi’ (Rijk der wereld) gezongen. Nu komt de inkleding aan de beurt, de priester ontneemt aan de non haar kloostergewaad en bekleedt haar als kluizenares. Vervolgens houdt de priester een korte preek, waarin hij haar op haar nieuwe plichten wijst en haar verzoekt de belijdenis te doen, welke zij afleest. Kan zij niet lezen, dan doet dit de diaken of een andere vrouw. Hierop zegt de priester: ‘Confirma hoc deus’ (Bekrachtig dit, o God) en bidt de hierbij behorende collecten. Aan het eind van de mis reikt hij de non de communie uit, waarna hij zich tot haar wendt en drie collecten bidt. Dan legt hij haar het crucifix in de armen en zegt dat dit haar levenslang moet herinneren aan de passie van Christus. Hierna heft de priester ‘Asperges me hysopo’Ga naar voetnoot1 aan en geleidt haar met een anderen priester in processie over het kerkhof naar de kluis onder het zingen van de beurtzangen met het koor ‘Regnum mundi’ en ‘Accessit ad pedes Christi peccatrix’ (Een zondares trad tot de voeten van Christus). Voor de kluis knielt de kluizenares neer en worden ‘De profundis’ (Uit de diepte) en het Requiem gezongen. De priester zegent de kluizenares en zegent ook de kluis in; vóór de kluis heft men nog enige gezangen aan. Dan besprenkelt en bewierookt de priester de kluizenares en geleidt | |
[pagina 24]
| |
haar naar binnen. Hij sluit hierop de kluis af en besluit met ‘Requiescat in pace, amen’Ga naar voetnoot1. Aldus beschrijft Busch de inkluizing volgens de regel van den H. Augustinus. De inkleding, waaraan hij groot gewicht hechtte, zal niet hebben plaats gehad bij Bertken, die volgens haar levensbeschrijving slechts een harig kleed op het blote lijf en een grauwen rok droeg. Als voor hem vanzelfsprekend vermeldt hij niet hoe de kluizenares de eigenhandig geschreven gelofte luid en goed verstaanbaar, zoals was voorgeschreven, aflas van een strook perkament, die zij daarna neerlegde op het altaar om als getuigenis te worden bewaardGa naar voetnoot2. Hoe was de processie samengesteld? Hebben alle kloosterzusters onder psalmgezang en met brandende kaarsen in de hand hieraan deelgenomen en hebben zij Bertken, voordat zij de kluis betrad, allen tot afscheid gekust, zoals in den vroegsten tijd volgens de beschrijving van Gregorius van Tours plaats vond?Ga naar voetnoot3 Wij kunnen ons dus Bertken's inwijding slechts zeer vaag voorstellen en ons moeilijk indenken in de sfeer van de overvolle kerk, waar de suffragaan of wijbisschop Joost Borre O.P. met den titel van bisschop van Hierapolis deze plechtigheid verrichtte. Feitelijk was dit de taak van den ordinarius, maar niet altijd en overal heeft deze zich hiervan gekweten. Te Utrecht verrichtte reeds gedurende verscheiden eeuwen de suffragaan als helper van den bisschop de bisschoppelijke wijdingen, hij werd de ‘wijbisschop’ genoemd en alleen met hem kwam de bevolking in directe aanraking. Behalve de geestelijken die hem begeleidden en die uit den omtrek moeten bij Bertken's inwijding ook aanwezig zijn geweest de prior van het Regulierenklooster en de nonnen van het Jeruzalemklooster, benevens vele belangstellenden.Ga naar voetnoot4 Wat heeft Bertken, toen de wereld voor haar was afgesloten, | |
[pagina 25]
| |
in haar kluis aangetroffen? Het allernodigste huisraad: een pot, een kroes en een bord. Volgens den kluizenaarsregel mochten deze niet van metaal zijn, de Windesheimers schreven voor dat ze uit hout of steen moesten bestaanGa naar voetnoot1. Verder zal de cel een stoel en een tafel hebben bevat, benevens schrijfgereedschap. Ook de H. Schrift, waarin de kluizenares dagelijks moest lezen. Van haar legerstede weten we niets af, hoogstens kan zij een stromatras hebben gehad, misschien ook sliep zij op een plank of mat. Aan de ingekluisden was een strenge dagordening voorgeschreven. Hoogtepunt was natuurlijk het bijwonen van de mis. Zij moesten de zeven kerkelijke getijden bidden, waarvan de eerste was te drie uur 's nachts, de zevende 's avonds te negen vóór de nachtrust. Bij het afleggen van de gelofte door een leek werd vastgesteld welke getijden deze moest bidden, bijv. die van O.L. Vrouw, van de passie ons Heren. Van 's ochtends zes tot negen en 's middags van drie tot zes moest men bidden en mediteren. Bovendien was ijverig lezen in de H. Schrift verplichtGa naar voetnoot2. Dit contemplatieve leven werd afgewisseld met het actieve: van 's ochtends negen tot 's middags drie schreef de regel van Grimlaicus aan de ingekluisden arbeid voorGa naar voetnoot3. In die uren heeft zuster Bertken zich met haar schrijfwerk kunnen bezighouden, terwijl zij van drie tot zes raad mocht geven aan wie haar hulp inriep. Vooral meet de steun van haar gebed zijn verzocht: op het eind van haar Boecxken van die passie smeekt zij Jezus' hulp af voor allen die om haar gebed hebben verzocht en aan wie zij dit heeft beloofd. De kerk stimuleerde het bezoeken der ingeslotenen door hiervoor aflaat te schenken. Aldus moet zuster Bertken tot zegen zijn geweest aan velen die in droefheid en ellende haar hulp inriepen. Hoe graag zouden wij iets meer weten van het vele goeds dat zij aldus tot stand moet hebben gebracht, waardoor zij zich een plaats verwierf in het hart der Utrechtse burgerij, die haar blijkbaar als een heilige vereerde. Doch hiervan is geen enkele bijzonderheid tot ons gekomen. | |
[pagina 26]
| |
Zeven en vijftig jaar lang heeft zij in de grootste ontberingen geleefd, maar tevens in de mystieke vereniging met den hemelsen Bruidegom het onuitsprekelijke ervaren, waarvan zij in verrukte jubilatie kon getuigen: ‘Dye haer eyghen wille laten, ihesus sijn onderdaen,
Gheen tonghe en mach wtspreken, wat si van hem ontfaen’.
Op St. Lebuinusdag, 25 Juni, 1514 is Suster Bertken, zeven en tachtig jaar oud, des Zondagsmorgens tussen zeven en acht uur overleden, terwijl de geestelijkheid van de Buurkerk zich gereed maakte de mis van het feest op te dragen. Tweemaal hebben de Domklokken haar overluid ‘als over een prelaet’, op bevel van den DomdekenGa naar voetnoot1. De begrafenis van een ingekluisde gebeurde steeds onder grote deelneming van geestelijkheid en volk. In de eerste tijden had die begrafenis plaats in de kluis, waarin de ingekluisden volgens den Baumburger regel zelf hun graf moeten graven. Later begroef men hen op het kerkhof van de kerk of het kloosterGa naar voetnoot2. Doch Bertken is op haar wens in haar kluis begraven. Dat het bij Bertken's heengaan niet aan belangstelling heeft ontbroken, blijkt uit de rekeningpost: ‘Item ghegeven vj dienres die scoenden in die buerkerck ende bewaerden dat graft van bertgen suster met hoer witte roeden dijnsdach na sint ian belyeft vj tt’Ga naar voetnoot3. Hieruit mag men mogelijk opmaken, dat de stad op 27 Juni, twee dagen na Bertkens overlijden, aan zes kerkwachters, die als teken hunner waardigheid de witte roede droegen, elk een pond heeft betaald om de menigte in bedwang te houden aan wie toen gelegenheid werd gegeven Bertken's kluis te bezoeken en een blik op haar graf te werpen. | |
[pagina 27]
| |
Uit de voorafgaande mededeling, dat deze dienaren te voren in de kerk hadden ‘gescoend’, zou men kunnen opmaken, daar sconen ook de betekenis heeft van mooi maken, versieren, dat zij het altaar en de wanden van de kerk met het zilverbestikte zwart van de rouw hebben bekleed, en dat op 26 Juni in de Buurkerk een plechtige rouwdienst voor Suster Bertken is gehouden. Evenmin heeft Bertken's nederigheid kunnen verhinderen, dat een Latijnse ‘brief’ of korte levensbeschrijving, ‘wel besloten in een glas’ (fles), in haar kist werd gesloten. Wel was onder de devoten destijds gebruik van een overleden vrome zuster een levensbericht samen te stellen, waardoor zij ook na haar dood zou voortleven, doch hier was een bijzondere onderscheiding, dat drie hoge geestelijken, de deken van Oudmunster, de deken van den Dom en de prior van het Regulierenklooster, elk hun zegel aan dit stuk hebben gehangen. Op hun getuigenis van Bertken's zeer heilig leven heeft de geleerde Jezuïet Daniël van Pape(n)broeck of Paprebrochius (1628-1714), sinds 1659 een der voornaamste medewerkers aan de Acta Sanctorum, haar daarin na de officiële heiligen voorlopig opgenomen met den titel van venerabilis (eerbiedwaardig)Ga naar voetnoot1. Van den Latijnsen brief heeft de prior van het Regulierenklooster kort hierna, zoals uit het schrift blijkt, een Nederlandse vertaling ingeschreven of doen inschrijven op het titelblad van een exemplaar der Legende aurea, een incunabel die toen in het Regulierenklooster berustte en nu in de Utrechtse Universiteitsbibliotheek wordt bewaardGa naar voetnoot2. Deze vertaling luidt: ‘Int jaer ons heren m.vc ende xiiij op sinte lebuyns daech nae sinte jan baptisten dach in die zomer is ghevaren van eertriken die devote maghet berta iacobs dochter, vol goeder heyligher werken voorsien, voer die middaech tusschen . vij . ende acht uren, doe sy out was seven ende tachtig iaer. Ende sy was een professide suster nae die reghel die alle die gheenen toe behoert te | |
[pagina 28]
| |
houden die inder enicheyt ende in clusen besloten werden, welke reghel sy an ghenomen heeft ende is besloten van den eerwardighen vader in christo heer Joest biscop van Theopolitanen, suffragaen tutrecht, die een doctoer was in der godheyt van der prediker oerden, mit oerlof ende consent onses eerwardighe vaders in christo heer David van burgondien, bischop tutrecht. Welcke devote berte suster heeft haer leven overghebrocht in seer swaer ende scerpe penitencie die sy ghedaen heeft, want haer cleet was des wijnters ende des zomers een grof haren cleet aen haer naecte lijf mit een grouwen rock die eenvoudich was. Sij en heeft nye vleysch of enighe suvel ghegeten. Bloets voets wesende al tijt, noch nye vier hebbende mit ander veel goeder heyliger wercken die langhe waren te scriven. Ende doe sy dese scarpe penitencie ghedaen had seven ende vijftich iaer, is sy gherust in den heer in haer cluse aen die buerkercke tutrecht. Ende sy heeft begheert begraven te syn op die selver stede daer sy haer penitencie volbrocht heeft dat alsoe ghesciet is. Tot een oerkonde des waerheyts van al dat hier voerscreven is, soe hebben wij, ick heer herman van lockhorst, deken toudemunster tutrecht ende vicarius onses eerwardighe vaders in christo, heer frederick van baden, biscop tutrecht, Ende ick heer Jacob van appelteern, doemdeken tutrecht, Ende ick broder dirck van malsen, prior totten reguelieren binnen utrecht die altijt bewaert heeft die slutelen van suster berte cluse. Wy drie hier voer ghenoemt hebben elcks bysonder onse seghel aen desen brief ghehangen. Int jaer ons heren als voer ghescreven staet. Dit is een copie van den brief die in suster berte doetkist gheleyt is wel besloten in een glas overgheset wtten latijn in duytsche’. Uit deze vertaling leren wij Bertken's streng ascetisch leven kennen, hoe zij slecht was gekleed, steeds blootsvoets ging, geen vuur gebruikte, nooit vlees of zuivel at en nog ‘ander veel goeder heyliger wercken’ heeft verricht. Toen Bertken stierf, was kort te voren, in 1512, het Vrou- | |
[pagina 29]
| |
wenkoor voltooid. Aan den bouw van het H. KruiskoorGa naar voetnoot1 was men begonnen, maar men was niet verder gekomen dan de fundamenten. Bertken's kluis, die tegen het Zuidelijk gedeelte van het koor stond aangebouwd, stond den koorbouw in den weg. Men heeft de hoogbejaarde waarschijnlijk haar devoot leven ongestoord willen laten volbrengen en eerst in 1518 den bouw van het H. Kruiskoor ten volle aangevatGa naar voetnoot2. Zelfs heeft men de verbinding tussen het Hoofdkoor en het Lieve Vrouwenkoor eerst na haar dood uitgevoerd. Bij deze verbouwingen is de kluis afgebroken en Bertken's grafkelder onder puin en bouwmaterialen bedolven. Toen deze na de voltooiing van den bouw waren opgeruimd, zal men het graf met moeite hebben teruggevonden. De grafkelder blijkt toen te zijn vernield, want men heeft op een andere plaats een nieuwe gemetseld en van een bijzondere zerk voorzien, zoals de posten van kerkmeesters vermelden: 1533-'34. ‘Item Jacob de opperknecht doe men Beertgen zuster verleyde, 3½ st.’ Bij de opening van de kist vond men den Latijnsen brief, en de geleerde Gijsbert van der Lappen of Lappius Sr., die als ambteloos burger te Utrecht woonde, heeft hem laten overschrijven. Na zijn dood kwam de brief in handen van zijn kleinzoon Lappius Jr., die hem door Bartholdus Nihusius, corrector op de beroemde drukkerij van Blaeu, in 1643 deed bezorgen aan Bollandus, den samensteller van de Acta Sanctorum, wat | |
[pagina 30]
| |
Nihusius deed nadat hij de brief eerst in het Nederlands had vertaald en bekend gemaakt. Het bericht bij de Bollandisten is minder volledig dan dat welk de prior van het Augustijner klooster inschreef of deed inschrijven in een exemplaar van de Legenda aurea. Bertken's kleding, in den brief genoemd ‘in cilicio et simplici tunica’ (in haren kleed en eenvoudige rok) omschreef de prior nader als ‘een grof haeren cleet om haer naecte lijf met een grouwen rock die eenvoudich was’. Bovenal voegde hij er de belangrijke mededeling aan toe, dat Dirk van Malsen, prior der Regulieren binnen Utrecht, altijd de sleutels van Bertken's kluis heeft bewaard. Dit inschrift is dus de beste bron. Aldus heeft de verplaatsing van Bertken's graf bijgedragen tot grotere verbreiding van haar levensbericht. Dit graf vinden we nog vermeld in de rekeningen der Buurkerk van 1539/1540, waar sprake is van ‘een grafstede op 't Heil. Cruys-choor, daer een kelre gemaeckt is naest Bertgen Susters graf’Ga naar voetnoot1. Doch toen in 1579 de Buurkerk aan de Protestanten was overgegaan, werd met het nu overbodig geworden koor ook het H. Kruiskoor in 1586 afgebroken, en de kerk met een rechten muur afgesloten. Dit koor stond te veel in den weg aan het groeiende verkeer. Op de vrijgekomen ruimte ontstond nu de Choorstraat, waaraan de huizen langs de Zoutmarkt gaandeweg hun voorzijde kregen. Bertken's graf is hierdoor aan de Westzijde van de Choorstraat komen te liggen en moet zich hebben bevonden ongeveer onder den drempel van het uit drie percelen samengetrokken huis no. 25Ga naar voetnoot2. Is het binnen de rooilijn komen te liggen, dan moet men in 1568, toen men den grond bouwrijp maakte, bij den kelderbouw zijn gestuit op de kist, daar een graf niet dieper wordt gegraven dan 2½ m. Hiervan is geen bericht tot ons gekomen. Doch mocht het buiten de rooilijn zijn gevallen, dan zou de vrouw, die zich haar graf onder de stille kluis had gewenst, nu rusten onder het drukke straatgewoel. |
|