Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Flip-Flap-Floep. De geschiedenis van een duveltje uit de doos (ca. 1930-1940)

Informatie terzijde

Titelpagina van Flip-Flap-Floep. De geschiedenis van een duveltje uit de doos
Afbeelding van Flip-Flap-Floep. De geschiedenis van een duveltje uit de doosToon afbeelding van titelpagina van Flip-Flap-Floep. De geschiedenis van een duveltje uit de doos

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.61 MB)

Scans (5.60 MB)

ebook (5.47 MB)

XML (0.13 MB)

tekstbestand






Vertaler

Jan van Naarden



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Flip-Flap-Floep. De geschiedenis van een duveltje uit de doos

(ca. 1930-1940)–Julius Berstl–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige
[pagina 96]
[p. 96]

Hoofdstuk XVI.
Waarin alles eindigt zooals het eindigen moet, ondeugd bestraft wordt en liefde haar loon vindt.

Prinses Citronella zat treurend in haar vertrek.

De lijfarts stond naast haar en voelde haar pols die slechts zwakjes klopte. Zij wist wel dat er geen hoop meer voor haar was. Want de wereld was uitgestrekt en waar zou men den verloren bruidegom zoeken?

Toen echter de ijlbode door de slotpoort naar binnen sprong, hief zij in bange hoop het hoofd op en in haar weemoedigen

illustratie

blik ontwaakte een hartverscheurende vraag.

Onderwijl werd het levendig op het slotplein.

De bode riep het den slotbewaarder toe: ‘Wij hebben Flip-Flap-Floep en zijn buit. Wij hebben den schoonen jongeling Wendelin.’

De slotbewaarder meldde dit blijde nieuwtje, ondanks zijn houten been, onverwijld aan den dienstdoenden kamerdienaar. De kamerdienaar haastte zich vliegensvlug naar den kamerheer. De kamerheer onderhield zich ademloos met den rentmeester.

De rentmeester viel de eer ten deel koning Poehaha vliegens-

[pagina 97]
[p. 97]

vlug het gelukkige resultaat van den verkenningstocht mede te deelen. Toen weende koning Poehaha van ontroering en geluk. En toen hij uitgeweend was begon hij opgelucht te lachen. En hij lachte... lachte... 't deed er niet toe of hij het lachen verboden had.

Den rentmeester viel een pak van het hart, want het eeuwigdurende hoofd laten hangen, jammeren en weenen had hem evenals allen op den duur gekweld en verveeld.

Hij riep den kamerheer, de kamerheer den kamerdienaar, de kamerdienaar den slotbewaarder, de slotbewaarder den ijlbode. Zij allen stonden in de deur van het koninklijk vertrek; op hun teenen met de hand voor den mond en zagen in stomme verbazing verbijsterd en sprakeloos toe hoe de koning, hun goede koning Poehaha eindelijk lachte.

Toen hij hun onder het lachen door echter vriendelijk toeknikte vertrokken ook zij het gezicht tot een zwakken glimlach. Hieruit ontstond echter een heusche glimlach en uit dezen glimlach een echte vroolijke lach.

Juichend en lachend liepen zij door alle gangen en vertrekken van het slot en verkondigden: ‘Onze goede koning Poehaha lacht! Onze beste koning Poehaha kan weer lachen!’

Prinses Citronella hoorde verwonderd op toen het vroolijke geluid tot haar ooren doordrong. Zij liep naar het venster van haar vertrek en keek naar beneden op het slotplein.

Daar sprong de bode voor haar venster, wenkte met een zijden zakdoek en riep: ‘Wij hebben Flip-Flap-Floep en zijn buit. - Wij hebben den schoonen jongeling Wendelin.’

Van vreugde dreigde prinses Citronella ineen te zakken.

Maar de lijfarts ving haar in zijn armen op en leidde haar

[pagina 98]
[p. 98]

de trap af. Op het plein aangekomen begroette zij den stoet van ministers en hovelingen, van officieren en krijgers, die Flip-Flap-Floep en Wendelin in triomf meebrachten.

Nu verscheen ook koning Poehaha. Niet in rouwkleeren maar in purperen mantel, de schitterende kroon op het hoofd, den lichtenden scepter in de hand.

Toen hij Flip-Flap-Floep bemerkte, die met een gezicht groen van nijd daar stond, trad hij op hem toe, raakte hem aan met zijn scepter en lachte: ‘Hebben we je, jouw nietsnut, deugniet zonder goedheid en naastenliefde?’

Tot Wendelin gewend echter zeide hij: ‘Gode zij dank dat je daar weer bent! De prinses zou van verlangen naar u gestorven zijn.’ En hij nam hem bij den arm, klopte hem gelukkig op den schouder en wilde hem haastig met zich voorttrekken naar de prinses, zijn dochter.

Nu meldden zich echter de schrijnwerker met de dansbroek en Dr. Hyronimus met zijn zak vol poppen op den rug.

De schrijnwerker sprak zeer driest: ‘Om me te ontwikkelen ben ik in de leer geweest. Mijn moeder bakt oliebollen, diep in het Bohemerwoud. Maar dat Flip-Flap-Floep mij op een nacht mijn dansbroek ontstolen heeft, is een schandaal. Ik eisch strenge straf.’

Dr. Hyronimus echter sprak: ‘Deze arme zondaar behoort mij toe. Ik heb hem zelf gemaakt en zijn spiraalveeren beenen met groote moeite kunstig gedraaid.’

Koning Poehaha legde zijn vinger tegen 't voorhoofd en dacht ingespannen na... Toen hij met denken klaar was, antwoordde hij verschrikt:

U wilt toch niet zeggen, dat de groene en roode duivel met

[pagina 99]
[p. 99]


illustratie
Nu verscheen ook koning Poehaha. Bladz. 98.


[pagina 100]
[p. 100]

langen hals en ledematen een werk van uw hoofd en handen is?’

Dr. Hyronimus knikte lachend maar antwoordde niet.

Toen werd het den koning steeds onrustiger temoede; want dat was hem van zijn levensdagen nog niet overkomen dat een ledepop, een kunstige machine, de wereld op zijn kop zette en niets dan onheil stichtte, overal waar zij zich maar liet zien.

In groote kringen liep hij om Flip-Flap-Floep heen, waagde zich zelfs door brandende nieuwsgierigheid gedreven stap voor stap nader, kneep hem in den arm om te onderzoeken of de kerel pijn voelde, riep: ‘Laat je tong zien, nietsnut! - Jouw duivel!’ en vluchtte in de armen van den hof- en lijfarts, toen Flip-Flap-Floep in zijn machtelooze woede werkelijk zijn lange roode tong tegen Zijne Majesteit den koning uitstak. ‘Onderzoekt den kerel, den groenen en rooden duivel!’ riep hij, totaal van streek. ‘Misschien is hij werkelijk een leeg omhulsel zonder hart en zonder ziel.’

De lijfarts trok een lange gehoorbuis uit zijn zak, zette hem Flip-Flap-Floep tegen de holle borstkas en zeide waardig: ‘Adem eens lang en diep. Laat dan den adem schieten.’

Flip-Flap-Floep stak de tanden vooruit en rolde wild met zijn oogen. Eigenlijk was hij bang voor de lange, groote gehoorbuis die hem koud tusschen de ribben boorde. En in 't algemeen wilde hij met de doktoren niets te maken hebben!

Toen de krijgslieden, die hem tusschen hun hellebaarden bewaakten, hem echter een aansporende por tusschen de ribben gaven, schikte Flip-Flap-Floep zich deemoedig, ademde eenmaal lang en diep en blies daarna den adem uit zooals hem bevolen was.

De lijfarts luisterde en schudde het hoofd.

Daarop richtte hij zich op, trad gewichtig voor Zijne Majesteit

[pagina 101]
[p. 101]

den koning en zeide: ‘Deze Flip-Flap-Floep is een “Rarissimus” - in 't Hollandsch - een zeldzaam geval! Men moet hem in een museum bewaren op sterk water. Deze kerel - met uw verlof, Majesteit - leeft en eet en spreekt en slaapt als wij en heeft bij dat alles geen hart! Hoe komt hij er eigenlijk toe zich te midden van ons te begeven, wijd zijn mond te openen, de menschen lucht, zon en voeding weg te kapen? Heeft hij dan soms een geboortebewijs? In de gevangenis met den kerel, daar waar het het donkerst is. Of neen, werpt hem toch van den aardbol af, den deugniet, den doordraaier! Dan kan hij zien of hij aan een punt van de maan of aan den staart van een komeet blijft hangen!’

En de lijfarts, in zijn eer als medicus en onderzoeker gekrenkt, zwaaide opgewonden met zijn armen in de lucht.

Koning Poehaha schudde geheel in de war het hoofd.

Toen echter zijn blik op Dr. Hyronimus en den schrijnwerkersgezel viel, die steeds nog geduldig, zijn oordeel afwachtend daar stonden, schepte hij moed en zeide: ‘Dit is inderdaad een geval, de wijsheid van koning Salomo waardig. Let op den deugniet. - Mij heeft hij den schoonzoon ontstolen. Hij heeft den schrijnwerkersgezel de dansbroek ontstolen. Hij heeft verschillende menschen een poets gebakken. Doch er is een “maar” met hem!... Wanneer men hem recht doet, zijn groenen en rooden baard, zijn woesten haardos en nu zelfs zijn spiraalveeren beenen, dan moet men zich hoofdschuddend afvragen: Misschien is hij werkelijk een schepsel van Dr. Hyronimus, een kunstige machine zonder hart en zonder ziel? Wanneer zoo de vork in den steel zit, hebt u de eerste aanspraak op hem, Dr. Hyronimus! Neem hem, doch bewaar hem zorgvuldiger dan vroeger, opdat hij u niet een tweede maal ontsnapt tot

[pagina 102]
[p. 102]

verdriet van de wereld en tot leed van alle goede menschen.’

De poppendokter knikte en toonde zijn instemming met dit vonnis.

De schrijnwerker echter, die vond dat de koninklijke woorden eveneens duidelijk waren, riep vroolijk gestemd: ‘Waarvoor heb ik dan mijn handwerk geleerd? - Met uw verlof, Majesteit, bouw ik voor den deugniet een flinke doos uit stevig hout met ijzeren banden en zware sloten eraan, opdat hem de lust vergaat nog eens alles en iedereen een poets te bakken.’

Met dit voorstel was de koning tevreden. En de schrijnwerkersgezel die een flinke jongen was, zette zich vlug aan den arbeid.

Ondertusschen wendde koning Poehaha zich tot Wendelin, nam hem bij de hand en leidde hem naar prinses Citronella.

‘Trouwt met elkaar en wordt gelukkig!’ riep hij. ‘Hier hebt u mijn kroon, mijn scepter en mijn purperen mantel. Regeert goed en rechtvaardig! Ik wil mij ondertusschen in mijn rustoord terugtrekken en mijn ouderdom in vrede en behaaglijkheid genieten.’

De ministers en hovelingen knikten toestemmend, de hofdames onderdrukten stil een traan van ontroering en vreugde, want het kwam niet iederen dag voor dat zulk een schoon paar als Wendelin en Citronella elkaar vonden.

Wendelin wilde echter niet eerder de hand van de prinses en met haar de kroon van koning Poehaha aannemen voor en aleer hij het geheim, dat zijn persoon omsluierde, voor iedereen geopenbaard had.

Hij zeide: ‘Prinses Citronella mag mij niet naar het altaar volgen zonder te weten wien zij tot echtgenoot krijgt. Hoort

[pagina 103]
[p. 103]

dan!... Ik ben een prins uit een ver land... Maar ik deed afstand van mijn rang en stand omdat de koning, mijn vader, mij het verrichten van iederen arbeid verboden had. Toen ging ik droef gestemd het land uit om in den arbeid voor anderen mijn geluk te zoeken. Maar niemand geloofde aan de kracht en het uithoudingsvermogen van mijn handen. Zoo kwam het dat ik door iedereen afgewezen aan den rand van den weg zat, treuriger nog dan eerst, niet wetend hoe ik mijn leven nuttig zou maken. In dezen toestand raakte ik in de strikken van den deugniet, dien ik voortaan dienen moest als een van de laagsten.

Maar nu weet ik: ook een koning behoeft zijn handen niet werkeloos in den schoot te laten rusten. Wanneer hij maar steeds voor zijn volk zorgt en rechtvaardig regeert in goedheid en naastenliefde, dan is zijn tegenwoordigheid nuttig door arbeid en loon.’

Daarop stak hij prinses Citronella glimlachende de hand toe, trok de teedere jonkvrouw naar zich toe en kuste haar hartelijk.

De koning zegende het paar. De heraut blies op den hoorn. En de ministers en hovelingen, de officieren en soldaten juichten van vreugde en geluk.

De schrijnwerker echter die zijn handwerk verstond, had in alle haast voor Flip-Flap-Floep een doos gemaakt, een veilige doos uit stevig hout met ijzeren banden en zware sloten. Die zette hij nu op het slotplein neer en opende het deksel.

Toen voerde hij Flip-Flap-Floep naderbij.

Hoe trilden zijn spiraalveeren beenen. Hoe woedend en vertwijfeld stak hij zijn mond vooruit. Doch hoezeer hij ook weerstreefde, het gaf hem niets.

[pagina 104]
[p. 104]

In de doos kwam hij. Aan handen en voeten werd hij gebonden en het deksel werd neergedrukt.

Daar dook Flip-Flap-Floep tegen zijn wil door in de knie, werd al maar kleiner, tot nog slechts de groene en roode baard, de brutale en nu zoo ontzette musschenoogen en tenslotte alleen nog maar de woeste haardos te zien waren.

Toen echter het deksel van de doos steeds pijnlijker op zijn

illustratie

hoofd drukte, uitte Flip-Flap-Floep nog een laatsten hulpeloozen kreet en verdween al huilend en toornend heelemaal in de dichtklappende doos.

De schrijnwerker ging boven op het deksel zitten, liet zijn beenen bengelen en lachte: ‘Nu zal je me niet meer ontsnappen.’

Maar Dr. Hyronimus zeide met een zachten glimlach:

‘Nu heb ik je weer, duveltje uit de doos.’

Wendelin echter, die nu koning Wendelin geworden was, wendde zich allervriendelijkst tot den schrijnwerkersgezel en zeide: ‘Jij hebt met je beekje lijm den deugniet Flip-Flap-Floep ten val gebracht en daarmee mijn geluk gegrondvest. Je zult niet zeggen dat ik ondankbaar ben. Ik benoem je tot mijn hofschrijnwerkerspatroon.’

Tot Dr. Hyronimus gewend zeide hij echter: ‘De ouderdom

[pagina 105]
[p. 105]

heeft behoefte aan rust en vrede. Ik koop je zak met poppen. Blijf vol liefde je vak aan mijn hof beoefenen en wees mijn hofpoppendokter.’

Dr. Hyronimus knikte, spreidde den zak met poppen als bruiloftsgeschenk uit en betrok voortaan een aardig achterkamertje in het slot als woonvertrek.

De schrijnwerker echter liep door het slot, peuterde aan iedere tafel, schudde iederen poot heen en weer en zeide vol trots: ‘Een hofschrijnwerker ben ik. Wat zal mijn moeder, diep in het Bohemerwoud, daarvan zeggen?’

En toen begon hij met schaaf en zaag, met hamer en beitel te werken dat het een lust was. Zijn ijverig doen en laten met de woorden bekrachtigend: het moet een wankele staat zijn waarin reeds de koninklijke tafels en stoelen op losse pooten staan.

Wendelin echter voerde prinses Citronella naar het altaar. Hij was een bruidegom zoo schoon als men zelden zag.

Maar Citronella glimlachte in haar witte bruidskleed en een lichte blos kleurde haar wangen.

Meisjes strooiden bloemen voor het paar. En schildknapen droegen den sluier van de koninklijke bruid.

Koning Poehaha, die zich op zijn rustoord had teruggetrokken, weende van ontroering en glimlachte tegelijkertijd van geluk.

Wendelin en Citronella echter regeerden voortaan als koning en koningin mild en rechtvaardig, in goedheid en naastenliefde. En wanneer ze niet gestorven zijn - jullie weet 't reeds - dan leven ze nu nog.


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken