25 juni
Ik voelde mij als op de dag van mijn eindexamen. Ik zweette op alle plaatsen waar ik zweten kon. De huisbel was bescheiden, eigenlijk wel een vrolijk belletje. Ik luisterde maar hoorde geen geluid van voetstappen in de gang. Daarom schrok ik toen de deur opeens met een ruk werd opengedaan. Haar vader liep op zijn pantoffels. Het was een man met een te wijde broek en een wit overhemd waarvan de bovenste knoopjes waren losgemaakt en de mouwen opgerold. Zijn das had hij opzij geschoven. De broek werd hoog boven de taille opgehouden door een paar brede leren bretels. Hij kauwde op iets. Ik vroeg of zijn dochter thuis was. Nee. Hij schudde zijn hoofd en wees met een dikke vinger de straat op. Uit. Weet niet waarheen. Zegt ze nooit. Ik haalde de brief uit de binnenzak van mijn colbertjasje en haakte daarbij met mijn nagel in de voering van de zak die gelijk met een gebarsten sigaret mee naar buiten kwam. De brief glipte tussen mijn vingers op de deurmat, vlak voor zijn voeten. Ik bukte en pakte de brief op, vroeg hem of hij die aan zijn dochter wilde geven. Ik zag hoe zijn duim als een stempel een vetvlek op de witte envelop drukte. Hij knikte en sloot de deur, de donkerbruine deur met de verticale gleuf van de brievenbus waarboven in zwarte lettertjes stond: brieven, en waarvoor een doormidden gebroken witte sigaret lag waar de tabak aan beide kanten half uitgelopen was.