13 juni
De hele dag in de auto gezeten. Zo nu en dan een blikje bier opengemaakt en naar de autoradio geluisterd. Het eiland is in orde. Wie die jongen en dat meisje waren kon de burgemeester ons niet vertellen.
Langs de weg stond een man met een hond te liften. Ted vertelde dat de burgemeester zich op zijn kosten had bedronken en dat hij aan een stuk door Vlaamse moppen had zitten te tappen waar hij niets van begrepen had. Opeens stopte Ted. Het was op een stille weg. Aan beide kanten lagen akkers, saai Belgisch land, saai Nederlands land, saai niemandsland. Hij stak de weg over en liep een eind terug, bleef staan en keek voorovergebogen naar iets dat op de weg lag. Daarna draaide hij zich om en kwam op een drafje naar de auto terug. Terwijl hij weer achter het stuur kroop, zei hij:
‘Een doodgereden egel.’
In een motel in het zuiden iets gegeten, slecht, maar bediend door een bijzonder lieftallig serveerstertje, dat van alle kanten beloerd werd door gulzig etende zakenmannen. Je hebt in zo'n motel het gevoel dat je op een lopende band zit. Gauw dooreten, betalen, oplazeren! Zo gauw je gegeten hebt wordt het kunstbloemetje in het vaasje met water weer op tafel gezet tot de volgende patiënt binnenrolt. Binnenkort komen er drive-in restaurants heb ik gelezen. Misschien zijn ze er al.