‘Is het diep,’ riep ik, maar hij verstond mij niet door het lawaai dat hij maakte. Ten slotte zag ik hem bij het eilandje aan land klimmen, even de zool van zijn linkervoet inspecteren en daarna tussen de bomen verdwijnen. Nog geen minuut later kwam hij weer te voorschijn en dook vanaf het strandje het water in. Toen hij halverwege was en ik even van hem naar het eiland keek zag ik iemand staan, een jongeman in een lichtblauwe spijkerbroek. Hij had een ontbloot bovenlijf en stond wijdbeens op het strand, zijn handen in de zakken en keek naar de luidruchtig snuivende maar uiterst langzaam vooruitkomende Ted. Het meer was omzoomd door waterplompen die in groene cirkels op het water dobberden. De jongeman draaide zich om en verdween tussen het groen.
‘Er waren mensen,’ zei ik.
‘Ja,’ hijgde hij terwijl hij op de kant klom, ‘een jongen en een meisje... ik geloof dat ik ze nogal op een ongelegen moment verraste... zij mij trouwens ook.’
Hij begon te lachen, zich nu pas de volledige dwaasheid van de situatie op het eilandje voorstellend, waar anders waarschijnlijk nooit iemand kwam. Twee naakte mensen op een deken en hij in zijn witte onderbroek waarvan de pijpen op zijn dijen kleefden, zijn lange haar voor zijn ogen, als een voyeur glurend tussen de bomen.
‘Maar het is precies wat ik nodig heb,’ zei hij tevreden terwijl hij zijn onderbroek afstroopte en hem over een boomtak hing.
‘Jij hebt zeker ook geen extra onderbroek bij je,’ vroeg hij grijnzend.
Met zijn blote langwerpige billen naar het water gekeerd begon hij zich aan te kleden. De natte onderbroek stopte hij in zijn zak.
‘We zullen het strand wat groter moeten maken, misschien wat zand erbij storten, maar voor de rest is het perfect.’
Madamme Stoffels, de eigenares van het hotelletje waar we logeerden, wist dat het eiland eigendom was van een man uit Brussel, maar dat het beheer in handen was van de burgemeester, een goede vriend van de man uit Brussel. De burgemeester kwam iedere avond in café De Torenvalk, hier niet ver vandaan.