tige blik op geworpen te hebben een fles Bordeaux '62.
‘Waarom ben je eigenlijk zo zwijgzaam over je film. Ik weet niet eens een titel.’
‘Ik ook niet. Noem hem maar: Ter dood veroordeeld.’
‘Wie?’
Ted keek mij met grote ogen aan. Hij veegde met een hand nerveus langs zijn mondhoek.
‘De film natuurlijk... als werktitel bedoel ik.’
‘Hoe ben je eigenlijk op het idee gekomen?’
‘Dat verhaal van Bestwood. Het sprak me aan op de een of andere manier maar jezus, je zit me te interviewen!’
‘Ik ben alleen maar nieuwsgierig. Luister, als je wilt dat ik wat over die film schrijf dan moet ik toch wat weten.’
‘Wat moet ik zeggen, het zijn beelden, voor mij ook nog verward, ik heb je eigenlijk al alles verteld, het hele verhaal, net zoveel als ik er zelf van weet.’
‘En het scenario dan, het draaiboek?’
‘Ik werk deze film niet met een precies draaiboek. Het zijn een aantal episodes, waarvan er een in Amsterdam speelt, een in Spa, een in Belgisch Limburg, een in de studio, een in Antwerpen, een op de Veluwe en een korte scène waarvan ik nog niet weet of ik hem in Knokke of in Zandvoort zal draaien. Iedere episode is min of meer afgerond, een hoofdstuk, ook steeds in een andere stijl, een ander “tempo” gefilmd; een soort episodefilm dus, maar dan gemaakt door een man.’
‘Waarom steeds in een andere stijl?’
‘Je kunt nooit zeker zijn over de beelden die je ziet. Dat is het grote misverstand. Dat film de werkelijkheid zou moeten uitbeelden, waaraan dan door de regisseur hoogstens zo'n beetje gemorreld mag worden in de vorm van montage en zo. Film is een produkt van de verbeelding en dat vat ik letterlijk op. Misschien speelt de hele film zich wel af in het hoofd van Léon Sage, zo heet de hoofdpersoon, de “held”. Misschien is het een droom, misschien niet. Maar ik laat hem niet 's morgens wakker worden.’
Hij lacht, legt zijn mes en vork neer en acteert de scène; doet zijn ogen dicht en slaat ze weer op, kijkt verwonderd in het restaurant om zich heen, naar het bord voor zich waarop nog twee patatestengels liggen en zegt: