Het huwelyk sluyten
(1954)–Pieter Bernagie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |
Eerste bedryf.Eerste toneel.
Warnaar, Geertruy, Jacoba.
Geertruy.
Wel vaâr; hoe staatje weezen zo vrolyk?
Warnaar.
Dat is niet zonder reden. Zyn hier geen Hoenders, met een
Gans gebragt?
Geertruy.
Ja, Vleisch, en twee Vaten;
Eén met Fransche en één met Rynsche Wyn.
Warnaar.
Môer, waar hebje die gelaaten?
Geertruy.
Ze leggen hier noch, om dat ik nergens van wist.
Zyn wy hier Hoenderen, en Wyn gewend? Ik meende, dat de
Bierdraagers'erGa naar voetnoot1) hadden vergist.
Warnaar.
Hebje ook gezien, of het zegel, dat ik op het spons, en deuvik
gatGa naar voetnoot2) gezet heb, was verbrooken?
't Is wel meer gebeurd, dat een vaatje, dat t'huys gebragt
zou werden, onderweegen op wierd gestooken.
Neen; 't zegel is noch wel. Maar weeg het vleisch na, daar
moet vyf pond zyn, ik heb het van een vreemde slaager
gekocht,
| |
[pagina 12]
| |
En zie eens, of die klaauwtjes aan de Hoenders, en die poot
aan de Gans passen; ik heb die stil afgesneden. Kyk, ze
mogten een verkeerde Gans, of Hoenders, of te weinig
vleisch hebben gebrogt.
Dat is wel meer gebeurd.
Geertruy.
Maar Man, wat zal al dit eeten? al deeze
toestelGa naar voetnoot1)? wat hebje in jou gedachten?
Warnaar.
Wat wonders; iets, datje niet hier zult verwachten.
Onze Jacobaas huwelyk werd t'avond geslooten.
Geertruy.
Maar, spotjer niet meê?
Warnaar.
Neen toch niet; my dacht dat het al tyd wierd, dat ik het dee.
Dunkt het jou ook niet Jacoba?
Jacoba.
Ja, Vader scheerter de gek meê, en heeft het my al zo
dikwils belooft.
Warnaar.
Nou is 't ernst.
Jacoba.
Zeker?
Geertruy.
Maar met wie zalze trouwen?
Warnaar.
Dat weet ik niet.
Jacoba.
Docht ik het niet, dat Vader daar de zot meê
zou houwen?
| |
[pagina 13]
| |
Warnaar.
Ik meen het zeg ik je. Huyl maar niet, je hebt kans genoeg.
Peet Aal de koppelaarster, en de Maakelaar, die voor jou
om zouden hooren na een man,
Die lustig geld heeft, heb ik flusGa naar voetnoot1) gesprooken. Ik zei tegen
haar luy, dat ik niet langer wachten kan,
Datze zo doende de kortazyGa naar voetnoot2) zouden verliezen, dewyl ik zelf
een man voor myn Dochter zou verkiezen.
Aal zei, datze zo na onzent zou hebben gegaan;
Om my van een ryke fokkertGa naar voetnoot3) te spreeken, die zy op had
gedaan.
Ik heb hem ten zeven uuren geappoincteertGa naar voetnoot4); om te zien,
of wy dan het huwelyk konnen sluyten.
De Maakelaar zou tusschen beide noch om hooren; die van
Aal woond op een hofsteê, nu is hy in de stad, maar gaat
morgen wêer na buyten.
Jacoba.
Vader denkt om Frederik niet, die heeft ommers al lang na
my gevryd.
Warnaar.
Ik weet wel watje zeggen wilt. Maar Dochter, 'tis een tyd,
Dat men uit zyn oogen moet zien, en hemGa naar voetnoot5) aan geen wisje
wasjes mag vergaapen.
Of iemand wat mooyjer, of leelyker, ouder, of jonger is; wat
is daar aan geleegen? we zien dat niet als we slaapen;
Maar ik heb om Frederik evenwel gedacht;
Hy zal de eerste zyn. Ik verwacht
Hem hier tegen vijf uuren, en ik ben zo ver met jou eens, dat
ik hem voor myn schoon zoon zal ontfangen;
Indien de andere niet meer geld hebben; zie, daar zal het alles
aan hangen.
Geld is de boodschap, dat is het kruyd, daar men de botter, en
alle dingen om koopt;
Dat is de reden, daar het alles om draaft, en om loopt.
| |
[pagina 14]
| |
By 't goud is alles maar drek. Schoonheid verliest de glans, ja
wat kan niet veranderen?
Goede vrienden worden kwaaden, en haaten malkanderen.
Het goud, alleen het goud is van verandering vry,
Het houd vast zyn kouleur, en waarde, al is 't over honderd
duyzent jaar, daar is een dukaatjeGa naar voetnoot1), dat ik by
Myn overbestevaâr heb gevonden, en die had het van zyn overbesje
gekreegen,
En die had het lichtelyk vander, over, over, over, over, over
bestemôer; kyk, 't is noch even goed, daar is niet tegen
het goud op te weegen;
't Word alle dagen beter. Die dukaat is nu al zo oud,
En ik kander van de Schachchers noch opgeld op krygen. O!
dat edele goud
Heeft het gebied over alle dingen; alles is het geld gehoorzaam,
deugd, schoonheid, goede naam, eer, en hoe het ook mag
zyn geheeten.
Die hedendaagsGa naar voetnoot2) geld heeft, word schoon, geleerd, wys, krygt
een goede naam myn Dochter; wel te weeten.
Je kunt alles worden, alsje maar geld hebt; weesjy dan wys.
Volg jy je Vaders raad. Je kunt nou met één ja woord meerder
winnen,
Alsje misschien in twintig jaar zoud doen, met eenige neering,
watje ook moogt beginnen.
Als men op een reysgaat, die maar twee, of dry dagen duuren
kan,
VoortGa naar voetnoot3) verzietmen zich van provizie, en eeten. Leer jy hier
van;
Ons leven is een groote reys, verzie jy jouGa naar voetnoot4) tegen den ouden
dag.
Jacoba.
Zo 't Vader niet kwalyk zou neemen;
Ik zou ook wat zeggen.
Geertruy.
Ik heb ook vry wat in 't kapittel te brengen.
| |
[pagina 15]
| |
Warnaar.
Je meend te teemen.Ga naar voetnoot1)
Geertruy.
Zegje Vader datje hem te zeggen hebt; ik zal eens in de keuken
moeten gaan;
Maar ik kom voort wêer, tegen die tyd hebje wel gedaan.
| |
Twede tooneel.
Warnaar, Jacoba.
Warnaar.
Wat hebje te zeggen?
Jacoba.
Vader, in het trouwen, moetmen wel meest
zien, op een goed genoegen,Ga naar voetnoot2)
Na humeuren, die zich wat na malkanderen zouden voegen.
't is wel waar, dat het goud, of het geld een schoone zaak is,
datmen daar alles om koopt;
Maar wat helpt het geld, als man, en vrouw samen zo leeven,
datmen ten huyzen uit loopt.
Hebt zo veel geld alsje wild, noch zulje tot armoe konnen
geraaken,
Het kanje ontstoolen worden, je kond het op Zee verliezen, en
duyzend dingen zynder, die een mensch behoeftig konnen
maaken.
Warnaar.
Hoor Jacoba, of jy hier noch zo lang staat
Te hakketeerenGa naar voetnoot3), 't is vergeefs; 't is verlooren gepraat,
Je moet myn zin doen, of ik zalje niet laaten trouwen;
En ik weet, datje 't evenwel noch gaerne eens doen zoud. Ik
zalje een goed man verzorgen, ik beloofje, dat ik myn
woord zal houwen.
| |
[pagina 16]
| |
Ik heb hier de Notaris, en een hofmeester ontbooden, ik verwachtze
alle oogenblik; maar ik moet
Jou noch iets zeggen. Jy wilt nou hebben, datmen zo veel onkosten
doet;
Daar moet juist een maaltyd zyn, en een hofmeester, heb jy
altyd gezegt, als jou Huwelyk werd geslooten;
Ik heb jou hoofd gevolgd, hoe zeer het my tegen de borst mogt
stooten;
Maar jy zult de kosten betaalen, gelyk ik altyd heb gezegt;
Ik zal het aftrekken van dat geld, dat jy vanje Peet geërft
hebt; ik mag het doen, en met recht.
Jy mogt het laaten. Wat hoef je zo veel wisje wasjes te maaken?
Wat hetGa naar voetnoot1) men te doen, met die Speelnoots, en al dat gezwier?
Datmen, behalven de Ouders, twee van de naaste vrinden nood,
ja, al was 't noch vier;
Dat kan ik verstaan. Maar zo veel gesnor! een potje raapen,
En daar mêe slaapen.
Toen ik met jou Moeder ben getrouwd,
Hadden wy een schootel sla, en een Schapen bout.
Jacoba.
Vader, zo myn Huwelyk met Frederik voort gaat, ben ik te
vreeden,
'k Zal het betaalen; maar anders zal ik'er niet een duyt toe
geeven, 't was ook tegen alle reden......
Warnaar.
't is wel; zo 't een ander is, zal ik bedingen, dat de Bruygom
my de onkosten weeder goed
Zal doen; dat hy Bruyloft, Huwelyksluyten, en alles betaalen
moet.
Fransyn luystert.
Jacoba.
Maar vader......
| |
[pagina 17]
| |
Warnaar.
Al genoeg! dit kleuterGa naar voetnoot1)...... ik heb wat anders te
doen, 't is toch verlooren,
Ik zalje niet voor myn Dochter kennen, zo je niet na my wilt
hooren.
| |
Derde tooneel.
Jacoba. Fransyn.
Fransyn.
Nou staje schoon.
Jacoba.
Heb jy het gehoord, Fransyntje?
Fransyn.
Altemaal.
Jacoba.
Wat raad? ik ben zo ontsteld, dattet werk heeft, dat ik myn
adem haal.
Fransyn.
Zo Flink de knecht van Frederik mêe komt, is'er geen zwaarigheid,
die zal wel iets verzinnen,
Ik zal hem alles zeggen dat hy by de Maakelaar gaat. Wy
zullen een spulletie beginnenGa naar voetnoot2).
Maar ik hoorje Vader; laat my hier alleen, ik moet eens zien,
Of hy tegen my iets zeggen zal, en indien
Hy der van spreekt, zal ik ook vry wat hebben te zeggen.
Jacoba binnen.
Fransyn veegt, en zingt:
Ik en wil geen ouden man trouwen, om duyzend gulden, &c. | |
Vierde tooneel.
Warnaar, Fransyn.
Warnaar.
Fransyntje, ik heb achterGa naar voetnoot3) al na jou gezocht.
| |
[pagina 18]
| |
Fransyn.
Wat belieft Sinjeur? ik mogt de vloer
zo niet zien leggen,
Juffrouw zei, datter volk zou komen.
Warnaar.
Volk komen! wel myn Dochter is de Bruyd,
t'Avond werd het Huwelyk geslooten.
Fransyn.
Dan is het loopen uytGa naar voetnoot1).
Warnaar.
Daar hebje gelyk in. Maar, Fransyn, onze Jacoba houd veel
vanje; zietze te beweegen,
Datze de oudste neemt; kyk, ik geloof dat die de rykste is.
O! die Heer is jou zo genegen,
En hy is zo mild.
Fransyn.
Ja, ik denk gelyk al die oude payjenGa naar voetnoot2).
Warnaar.
Neen, zo hy raakt tot dat geluk,
Ik wed, hy geeft jou noch wel een Bruyloft stuk
Van...... van......
Fransyn.
Van twee blauweGa naar voetnoot3) nieten. In elke hand één.
Warnaar.
Neen, ik zeg, wel van een halve DucatonGa naar voetnoot4).
Fransyn.
Wel daar zoumen noch wat om doen, hoe
is hy geheeten?
Als ik het'erGa naar voetnoot5) aan zou raaden, zo diende ik zyn naam wel te
weeten.
| |
[pagina 19]
| |
Warnaar.
Ik weet die zelf noch niet. Peet Aal heeft hem opgedaan.
Fransyn.
Hoe oud is hy wel?
Warnaar.
Ik weet dat zo heel perfekt niet.
Fransyn.
't Komt op een Jaar, of twintig niet aan.
Warnaar.
Wel dan geloof ik, dat hy, maar een jaar of 20 onbegreepen,
wat over de vyftig is.
Fransyn.
Maar Sinjeur, ik had van myn leven niet gelooft, dat jy jou
Dochter, aan zo een ouwe kaesjaagerGa naar voetnoot1) zoud geeven.
Maar indien ze wys is, zo zal z'er niet verbinden, met zo een
ouden bloed,
Al had hy al het waerelds goed.
Trouwtze hem eens, ze zal hem, al haar, of zyn leven moeten
houwen.
Daar is geen kans, om wêer t'ontrouwen.
Hoe meenig raakt het geld haast kwyt,
En moet dan noch haar jonge tyd,
Met zulk een oude gnorhaanGa naar voetnoot2) leeven?
Wie zou niet voor zulk trouwen beeven?
Warnaar.
Fransyn, ik beken, dat ik zulk een zot, los, en onbedacht,
Zulk een onnozel antwoord, van jou niet had verwacht.
Een oud man heeft zyn vrouwtje veel liever, en zal meer zorge
draagen,
Dat hy zyn jong wyfje mag believen, en behaagen,
Als die jonge melkmuylen; een oud Man zal alleenig naauw
| |
[pagina 20]
| |
Een goede mond volGa naar voetnoot1) eeten of drinken konnen,
Of hy zal de helft aan zyn jonge wyfje gonnen;
O! die liefde blyft stantvastig staan,
Ja groeyt noch alle dagen aan:
Een jonge Vrouw heeft een Koninginne leven,
Als zy'er met een oud man in 't Huwelyk gaat begeeven.
Fransyn.
Ja, dat beken ik. Ik wed, de meeste Juffers kiezen, veur
Zo een oude ryke man, een jong kaerel,
Fluks op zyn koorenGa naar voetnoot2), als een paerel,
Al had hy niet een kleed aan 't gat,
't Kleed kan men koopen.
Warnaar.
Als men geld heeft.
Fransyn.
Heeft men het niet, men kan het
samen winnen; maar geen schat
Kan ooit een gryze jeugdig maaken.
Hy mag door pruyk, en and're zaaken,
Die hier toe dienen als een kleed
Vol garnituurenGa naar voetnoot3), ja ik weet
Het alles niet, wat jonger schynen.
Warnaar.
Doe jy maar dat ik jou belast, je zult het je niet beklaagen;
En zyt verzeekerd, dat ik wel zorg voor myn Dochter zal
draagen.
Fransyn.
Sinjeur, maar hy is zo oud.
Warnaar.
Wat raakt jou zyn ouderdom, hoe staje zo zot Fransyn?
Raa jy het Jacoba maar aan, hy zal haar Bruydegom zyn,
| |
[pagina 21]
| |
Daar komt Jan, ik heb hem wat te zeggen, maakt dat alles
metter haast gedaan werd.
Fransyn weggaande zingt:
s'Nags, als ik my in het bed, eensjes om zal keeren, Dan roept die oude Man, ach! je doet me zo zeere. &c. | |
Vijfde tooneel.
Warnaar, Jan.
Warnaar.
Die Vrouwluy! die Vrouwluy! Natura! Natura!
Jan, dat zal flusGa naar voetnoot1) een hoope Volk komen, Hofmeester, en
diergelyke gasten,
Zie, die zyn gewend alles, als eygen aan te tasten,
Ze hebben Haviks, en Arends klaauwen, al watze in 't gezigt
krygen is hadGa naar voetnoot2),
Daarom dienje, met honderd oogen toe te zien.
Jan.
Sinjeur, ik heb'er maar twe.
Warnaar.
Plompert, hebje dat zeggen
nog niet gevat?
Ik meen, datje scherp toe zult zien.
Jan.
Dat zal ook niet konnen lukken.
Sinjeur weel wel, dat ik wat stik ziendeGa naar voetnoot3) ben.
Warnaar.
Jan, ik zegje, laatme die nukken.
Zie zo veel alsje kunt, en maak, datje op het schenken past,
Alswe aan de tafel zitten, maar zie toe, datje aan niet één gast
Eén droppel schenkt; voor datje jou naam vyf, of zes maal
zult hooren;
| |
[pagina 22]
| |
En schenk dan maar even boven de knopjesGa naar voetnoot1). Je moogt'er op
passen; ik zeg het je te vooren.
Spoel geduurig de glazen, en laat'er dan zo een half voetje
water in. Tegen de Bruyloft zal ik beter zorge draagen,
en my van een Schotsman verzien.
Jan.
Waarom Sinjeur?
Warnaar.
Die zalder niet verstaan, voor datze een reys acht,
of tien
Hebben geeyscht. Daar zyn Kaerels die zo geduurig niet doen
als schenken;
Ze laaten de glazen niet een oogenblik staan; ze moeten denken,
Datmen een wyn pers in de kelder heeft, en datter zo een
voedervat aan'er elleboog gebonden is.
Veel drinken is ongezond, ik hou dat voor gewis.
Drie glaasjes, en die zuyverGa naar voetnoot2) uyt gedronken,
Dat kan gaan, maar dan moetenze even boven de knopjes zyn
geschonken.
Het eerste is een glaasje voor de gezondheid, het tweede voor
de smaak,
Het derde een slaap dronk, de rest kan niet dienen tot vermaak;
Want komt het vierde, dat is een glaasje van baldaadigheid,
en het vyfde van schreeuwen, en van raazen,
Het zesde van dolligheid; en komen'er noch meer glazen,
Dat is om te vechten. Lees Franciscus Heermans goude
AnotatienGa naar voetnoot3). Men hoord alle dagen exempels genoeg. De
wyn zulje me daar leggen, in myn gezigt;
Daar zal het Schenk tafeltje staan, en daar het licht.
Jy luy zoud anders wel uit drinken, dat ik van de gasten
verspaarde;
't Is wel eer gebeurd, dat een knecht dat heel fyntjes achter
de rug van zyn Meester klaarde.
| |
[pagina 23]
| |
Jan.
Wel Sinjeur, ik zal het doen, gelyk als jy heb belast.
Warnaar.
Fransyn, Fransyn! maak datje het spit aan legt, en datje der
ter deegen op past.
| |
Zesde tooneel.
Fransyn, Warnaar.
Fransyn.
Sinjeur, wat zal het spit aan doen? je weet ommers niet, of het
voort zal gaan.
Warnaar.
Daar hoef jy niet voor te vreezen.
Zorg maar dat het eeten tegen negen uuren gaar genoeg mag
weezen;
Dan zullen we, met de Bruyd, en Bruygom aan gaan zitten; zo
het met d'een
Niet lukken wil, zo gaat'er d'ander meGa naar voetnoot1) heen:
Daar zynder wel drie, of vier. Onze Jacoba heeft een open
molen, met een gigauGa naar voetnoot2). (Word geklopt.) Doe open.
Daar is de Hofmeester. Waar blyfje?
| |
Zevende tooneel.
Hofmeester, Warnaar, Fransyn.
Hofmeester.
Ik kom noch geloopen.
Warnaar.
t'Avond zullenwe, met ons twintigen eeten, de spys zal zo aan
het vuur.
| |
[pagina 24]
| |
Wat zullen we best na zetten? maar het moet'er zyn binnen
anderhalf uur.
Hofmeester.
Ik zal het je zeggen, Myn Heer, altyd één schotel, met......
laat zien...... daar zullen der twee moeten weezen;
Met Spritsen.
Warnaar.
Wat tuig is dat? die naam heb ik myn leven in de
AlmanakGa naar voetnoot1), noch in het kokeboek niet geleezen.
Hofmeester.
't Is een gebak van Botter, en Suyker, en Meel.
Fransyn, tegen de Hofmeester.
Hy houd hem zo slechtGa naar voetnoot2), meenje, dat hy dat niet en weet?
Warnaar.
Als men baktGa naar voetnoot3) dan kan men niet by den haart,
Ook is het te laat om te beslaan: bedenk wat anders met een
vaart.
Hofmeester.
Ik zal my eens bedenken.
Fransyn.
Jy meugt wel zwygen.
Want het is verloorenGa naar voetnoot4). Hy zal geduurig wat zeggen, al noemje
al wat in de heele Stad is te krygen,
Hy vraagt het maar, om dat hy tegen de Vrinden zou kunnen
zeggen: vraagd de Hofmeester, hoe ik myn best heb gedaan,
Om een na-gerecht te vinden. Ik heb zyn oogmerk al verstaan.
Hofmeester.
Twee schotels, met pistasjesGa naar voetnoot5).
| |
[pagina 25]
| |
Warnaar.
Ik geloof, datje zot word, wat heeftmen aan die wisje wasjes?
Die zyn ook ontydig, 't is niet in de vasten, verzin
Wat anders.
Hofmeester.
Daar schietme wat in,
Dat had ik vergeeten! twee schootels met appelen ChinaasGa naar voetnoot1).
Warnaar.
Die zynder niet te bekomen.
Hofmeester.
Ik zalze je beschikken.
Warnaar.
De fleur is'er van weg; 't is buyten tyds, dan mag
ik ze niet.
Hofmeester.
Jy hebt gelyk, ik geloof, dat hy voor heeft genomen,
Alles tegen te spreeken. Wilje Hansciovis? of Kavejaart?
Warnaar.
Die stinkende Spaansche zeepGa naar voetnoot2)! die bedurve vis! waar wouje
ze nou krygen? of iemand most een beschimmeld restje
hebben bewaard.
Fransyn, voort leg het spit aan, waar wachtje na.
| |
Achste tooneel.
Warnaar, Hofmeester.
Hofmeester.
Fruiten wilje niet, dat weet ik wel. Zet dan Confituuren.
Warnaar.
Weetje anders niet? dat zyn zotte kuuren,
| |
[pagina 26]
| |
Ik mag geen zoetigheyd, dan kryg ik tandpyn; ook zyn het geen
PortugeezenGa naar voetnoot1), die ik tracteeren zal.
Waarender noch Aardbayjen.
Hofmeester.
De Kaerel is mal.
Aardbayjen, nu in 't najaar! waar zou men die beloopen?
Warnaar.
Weetjer, zo ga daatlyk heen, om ze te koopen,
Ze kunnen niet te kostelykGa naar voetnoot2) zyn.
Hofmeester.
Dat moet ik eens zien. Ik geloof...... dat...... stil,
Ik bedenk daar iemand, dieze noch heeft; en hy zalze geven
Sinjeur; by aldien iemand een Dukaat voor een kopje
geeven wil.
Warnaar.
Ik zou het hem gaerne geeven, als het in de tyd was; maar,
ze zouden nu toch geen aardGa naar voetnoot3) hebben. Ik heb al wat uytgevonden;
Botter, en Kaas; dat 's recht een Hollands banketjeGa naar voetnoot4): ik heb
een TesselaarGa naar voetnoot5) die my van Tessel is gezonden.
Je zult achter noch wel wat vinden, stel maar order.
Hofmeester.
Wel, als jy het zo verstaat,
Ik moet te vreden zyn; ik zie toch, datje jou zin volgt, en
niet hoord na onze raad.
Wil ik de Wyn vast opsteeken?
Warnaar.
Daar zullen we noch, als 't jou belieft,
een oogenblik mede wachten.
| |
[pagina 27]
| |
Hofmeester.
Ik zal flusGa naar voetnoot1) eens heen, en wêer moeten gaan op een plaats,
daar we nou al twee nachten
Geweest zyn, 'tis een Bruyloft.
Warnaar.
Als je gaat
Zo zeg het me, dat ik jou het vaatje eerst opsteeken laat.
| |
Negende tooneel.
Warnaar, Jan, Hofmeester.
Jan.
Sinjeur daar is een Man, die zeid, dat hy Mobaris, of Notaris
hiet, en dat hy jou moet spreeken.
Warnaar.
Laat hy binnen komen. Ga jyGa naar voetnoot2) maar achter, en zie eens, of
'er iets mogt ontbreeken.
| |
Tiende tooneel.
Notaris, Warnaar.
Notaris.
De Bruygom is hier noch niet, hoor ik myn Heer, ik was al
bevreest,
Dat ik te laat zou komen; ik heb tusschen beide op een plaats
of vier geweest.
Warnaar.
Ik weet wel, jy luy hebt het heel drok.
Notaris.
Ik kan ook niet heel lang blyven.
Zo't myn Heer belieft, ik kan ondertusschen wel een Concept
van de Huwelykse voorwaarde schryven.
| |
[pagina 28]
| |
Warnaar.
Nou schryf al aan. De PractisynsGa naar voetnoot1) hebben altyd haast, en
vindenze ergens Wyn, en gezelschap na 'er zin,
Ze blyven evenwel een uur of vier zitten. Nu stel het vast inGa naar voetnoot2).
Daar legt Papier, en daar staat Inkt.
Notaris.
Maar de Bruygoms naam diende je me wel te zeggen.
Warnaar.
Die weet ik noch niet. Die de blankste billen heeft zal boven
leggenGa naar voetnoot3).
Laat de naam open, en schryf alles, behalven dat.
Ik zal het je klaarder uitleggen, op dat je myn meening te
beeter vat;
Daar zullen der verscheiden komen, die my zyn aangepreezen,
Die het meeste geld heeft zal het weezen;
Maar minder als dartich duizend guldens doe ik het niet, heb
jy 't verstaan?
Notaris.
Ja, ik zal het wel stellen, laatme begaan.
CompareerdeGa naar voetnoot4) voor my, Jan Willemse, Notaris publiqGa naar voetnoot5),
by den Hove van Holland geadmitteerdGa naar voetnoot6), resideerende tot
Amsterdam, de Heer ........................... geassisteert, met
................................. ende Juffrouw Jacoba Warnaarts,
geassisteert, met haar Vader, de Heer Warnaar Jansz, alle
ComparantenGa naar voetnoot7) my Notario wel bekend, die.........
Warnaar.
Stil, stil. Jy leest al voor zyn gat weg. Ik noch myn Dochter
kennen de Bruygom, en is hy jou bekend? hoe is 't meugelyk,
dat jy dat kond weeten?
| |
[pagina 29]
| |
Notaris.
Dat is zo de slenter; myn Heer is je dat vergeeten?
Warnaar.
Jy luy schryft, en slentert zo veel, vry meer, als jy zelve verstaat.
Nou al voort.
Notaris.
Myn Heer heeft het voorgaande dan gehoord?
Warnaar.
Ja, ik heb het gehoord; maar niet verstaan. Doch daar geef
jy niet na, als wy het maar onderschryven.
Notaris.
De welke verklaaren......
Warnaar.
Stil! Stil! laat blyven.
Hou maar op; je hebtme lang genoeg gekweld.
Schryf het zo als ik in dit memoritjeGa naar voetnoot1) heb gesteld.
Daar zie je myn meening.
Notaris.
Dat's goed.
| |
Elfde tooneel.
Warnaar, Notaris, Jacoba komt van de eene, en Fransyn vande andere zyde.
Jacoba.
Vader, Moeder vraagd, of......
Fransyn.
Sinjeur, daar is Frederik, met zyn Oom.
| |
[pagina 30]
| |
Twaalfde tooneel.
Frederik, Warnaar, Jasper, Notaris, Flink, Fransyn.
Jasper.
Myn Heer excuseer ons, dat wy jou moeylyk vallen.
Fransyn trekt Flink ter zyde, en praat met hem.
Flink hoorGa naar voetnoot1).
Warnaar.
Myn Heer,
Ik bid spreek daar niet van; ik bedankje voor de eer.
Maar laat ons die wisje wasjes ter zyde stellen, en spreeken
van dingen, daar meer is aangelegen.
Myn Heer, neem zyn plaats.
Jasper.
Ik kwam, om je te spreeken van wegen
Onze Cozyn, en je Dochter; myn Heer weet wel, wat ik meen.
Warnaar.
Zo is't; met praaten loopt de tyd maar heen.
Frederik.
Ik heb myn Heer flus gesprooken, en te kennen gegeeven,
Wat myn oogmerk is.
Warnaar.
Ja. Nu moetenwe beginnen, daar we flus zijn
gebleeven.
Frederik.
Als het myn Heer belieft.
Warnaar.
Deeze Huwelykse voorwaarde, zou je eerst dienen
te zien.
Frederik.
Myn Heer Consenteerd het Huwelyk dan, indien
Dat ik deeze teiken?
| |
[pagina 31]
| |
Warnaar.
Holla! we moeten malkander onze meining wat
nader verklaaren,
Maar dit moet veur gaan.
Jasper.
Neef, die voorwaarde, staat my niet aan. Geen gemeenschap......Ga naar voetnoot1)
Frederik.
Oom, ik heb myn reeden, om dat te laaten vaaren.
Warnaar.
Wat zegje?
Frederik.
Dat ikze zal teykenen, indien het u behaagd.
Warnaar.
Wacht, wacht een beetje! daar moet noch wat meer worden
gevraagd.
Hoe groot is jou kapitaal?
Jasper.
Myn Heer, hoe veel zou jy, met jou Dochter beloovenGa naar voetnoot2)?
Beliefje dat eens te zeggen?
Frederik.
Oom, zeg het maar, hy is wonderlykGa naar voetnoot3), daar en boven......
Warnaar.
Wil jy 't niet zeggen, zo laat het; wat hebje hier dan te doen?
Jasper.
Wie heeft zyn leven gehoord, van sulk onfatsoen?
Warnaar.
Spit af! Spit af!
| |
[pagina 32]
| |
Notaris.
Maar Vrinden, je bent te haastig. Wat is'er aan,
wie eerst, of lest spreekt? die dingen worden ommers gesecreteertGa naar voetnoot1).
Jasper.
Somtyds. men zou niet weeten, hoe het met
veele is geleegenGa naar voetnoot2),
Zo de Notarissen, en der Klerken, wat beter zweegen,
Maar 't gaat vastGa naar voetnoot3), dat jy 't niet zeggen zult,
Zo lang als jy 't niet hebt gehoord.
Frederik.
Oom, ik bid, een beetje geduld.
Jasper.
Als jy 't zo wilt Neef, kom ik zal het ontdekken.
Maar je doet kwaalyk; en zyt waard, datze je begekken.
Notaris.
Nu, nu, dat zal wel gaan, zit maar nêer.
| |
Dertiende tooneel.
Jasper, Frederik, Warnaar, Jacoba, Notaris, Flink, Hofmeester, Fransyn.
Warnaar.
Spit an, spit an.
Frederik.
Als het Oom dan belieft.
Hofmeester.
Myn Heer......
Jasper.
Myn Neefs middelen zyn in alles, zoGa naar voetnoot4) die zyn Ouders hem
na hebben gelaaten,
Als die hy zelfs gewonnen heeft......
| |
[pagina 33]
| |
Hofmeester.
Ik kryg geen gehoor door dat praaten.
Myn Heer?
Warnaar.
Jou Neef......
Hofmeester.
Zal ik de Wyn opsteeken?
Warnaar.
Neen, neen;
't Is noch te vroeg.
Hofmeester.
Dan loop ik ereis heenGa naar voetnoot1).
| |
Veertiende tooneel.
Warnaar, Frederik, Jacoba, Jasper, Notaris, Fransyn, Flink.
Jasper.
Ik zeg dan, Neef heeft in alles één en twintig duyzend gulden;
Zo aan obligatien, als scheepekennissenGa naar voetnoot2); behalven eenige
kwaade schuldenGa naar voetnoot3).
Warnaar.
Spit af! Spit af! jy hebt al gedaan,
Myn Heer, daar zal niet van vallenGa naar voetnoot4); als 't jou belieft zo
kunje wel gaan.
Die minder als dartig heeft, zou ik myn Dochter niet laaten
trouwen.
Belief jy der negen op te leggen, zo zal ik het tot morgen in
myn bedenken houwen.
Jasper.
Neen toch niet, Neef is my veel meerder waard,
Als dat ik hem, op zo een wys zou zien gepaard.
't Is geen Osse koop.
| |
[pagina 34]
| |
Notaris.
Myn Heer......
Warnaar.
Hier valt niet tegen te praaten;
Ik blyf by myn resolutie.
Flink op het Tooneel komende, tegen Fransyn.
De droesGa naar voetnoot1) dan hebben wy weinig tyds.
Fransyn.
Gelyk als ik zeg.
Jasper.
Ik zalder jou byGa naar voetnoot2) laaten.
Frederik.
Myn Heer......
| |
Vijftiende tooneel.
Warnaar, Jacoba, Frederik, Jasper, Notaris, Flink.
Flink.
Ga naar voetnoot3)Myn Heer; neemje afscheid wat spoedig, ik heb wat bedacht,
Maar je moetje haasten, ik heb weinig tyd, jy doed verloore
moeite. Zeg, dat jy hem noch zyn bedenken laat tot half
acht.
We moeten noch by een Maakelaar gaan.
Frederik.
Myn Heer wy gaan dan, dewyl het jou zo
belieft; je kuntje bedenken,
Tot acht uuren, dan kom ik weêr.
Jasper.
Neef, ik zeg, dat jy jou reputatie daar door
zult krenken.
Laat hem loopen.
| |
[pagina 35]
| |
Warnaar.
Hy kan doen wat hem gevalt, en zo als hy 't verstaat.
Frederik.
Juffrouw, gy ziet, met welk een tegen zin......
Flink.
Ik bidje, datje gaat.
| |
Zestiende tooneel.
Warnaar, Notaris, Jacoba.
Notaris.
Myn Heer, je waard te haastig; dat kan zo niet lukken.
Als me al te hart trekt, zo raakt het lyntje in stukken.
De oude man wierd kwaad.
Warnaar.
Je weet niet waar het my schort. Kom,
Laat ons wat wandelen in de tuyn; daar zal ik jou alles openbaaren.
(tegen Jacoba.) Anders diende ik hem te schenken,
hy loerd op het vaatje. (tegen de Notaris.) Ondertussen
komt de andere Bruydegom.
Einde van het Eerste Bedryf.
|
|