| |
| |
| |
XIII
Enkele ogenblikken later kwamen Pierre en Ann uit het rookzaaltje. In de deur hield Pierre haar tegen en zei:
‘Je moet me iets beloven.’
‘Wat is het?’ vroeg Ann glimlachend.
‘Dat je mij als we getrouwd zijn, iedere morgen wakker maakt met een oorveeg, om er mij mijn hele leven lang aan te herinneren wat voor een ellendeling ik gisteren voor je geweest ben.’
‘Goed’, lachte Ann. ‘Dat is beloofd.’
Dan zei Pierre opeens:
‘Heb ik je eigenlijk al eens behoorlijk ten huwelijk gevraagd?’
‘Neen’, zei Ann. ‘Het wordt hoog tijd dat je daar eens over gaat denken.’
Pierre ging op een knie zitten, legde de linkerhand op de borst, en stak de rechterarm wijd uit, als een operazanger die al zingend zijn liefde moet verklaren. Maar toen hij wilde beginnen te spreken, trok Ann hem lachend bij zijn oor weer omhoog, en zei:
‘Je kent het antwoord, nietwaar?’
‘Ik hoop het’, glimlachte Pierre.
‘Alleen maar hopen?’
‘Neen, ik weet het ook’, zei Pierre, en hij kneep haar in de arm, en leidde haar terug naar de dansvloer.
Halfweg vroeg Pierre.
‘Wat gebeurt er met de graaf?’
‘Maak je geen zorgen over hem’, zei Ann. ‘Ik zal er wel iets op vinden.’
Dan zagen ze Jean de Varsac die tussen de tafeltjes door liep. Hij zag hen ook, dat wil zeggen, hij zag eerst Ann, en hij
| |
| |
wilde zich haastig uit de voeten maken. Maar toen hij zag dat Pierre bij haar was, en dat hij haar bij de arm hield, bleef hij verwonderd en aarzelend staan. Ann zag het en glimlachte. Dat gaf Jean moed, en hij kwam schoorvoetend dichterbij. Ann zei:
‘Je ziet er heel wat minder overtuigend uit dan gisteren.’
‘Daar heb ik reden toe’, zei Jean, terwijl hij voorzichtig naar zijn wang tastte.
Dan keek hij van Pierre naar Ann, en terug naar Pierre, wees met zijn vinger tussen hen heen en weer, en vroeg:
‘Is de... vrede getekend?’
‘Het heeft er de schijn van’, zei Ann, terwijl zij glimlachend naar Pierre opkeek en haar hand op de zijne legde.
Jean zuchtte tevreden. En dan vroeg hij, terwijl hij behoedzaam naar zichzelf wees:
‘En met mij?’
‘Daar wil ik nog eens over nadenken’, zei Ann schelms. ‘Maar je kon me alvast eens voor deze dans uitnodigen.’
Het gelaat van Jean klaarde op, en hij zei stralend:
‘Je bent een schat.’
Hij bood haar zijn arm.
‘Mag ik?’ vroeg Ann aan Pierre.
‘Ja,’ zei Pierre, langzaam en gelukkig knikkend, ‘je mag.’
‘Vóór ik het vergeet,’ zei Jean, ‘je hoeft er je hoofd niet over te breken welke japon je zult dragen op mijn bruiloft. Die Silvia Martinetti over wie ik sprak, bestaat niet; ik heb nooit in mijn leven een Italiaanse markiezin gezien.’
Ann keek glimlachend naar hem op, en zei hoofdschuddend:
‘Wat zijn jullie allemaal geniale leugenaars. Ik weet werkelijk niet waarom ik nog iets met jullie wil te doen hebben.’
‘Komaan’, zei Jean en hij leidde haar, opnieuw stralend en charmant als vroeger, naar de dansvloer.
Pierre keek hen na, en terwijl zijn ogen op Ann bleven rusten, kwam er weer een licht in blinken, en hij stak de han- | |
| |
den in de broekzakken, en alles om hem heen was opeens weer licht en helder geworden, en hij hield van het orkest, hoewel het veel te veel lawaai maakte, en hij hield van de gasten, die weg en weer liepen en dansten en grappen vertelden en champagne dronken. Hij hield van de kleurige toiletten van de meisjes, hij hield van de smokings van de mannen, hij hield van de bloemen in de vazen tegen de muur, hij hield van de flessen en de glazen op tafel, hij hield zelfs van de witte kat van de eigenaar, die ronkend, met hoge rug tegen zijn benen kwam schuiven, en hij schopte ze niet weg met zijn voet, zoals hij dat anders zou hebben gedaan, maar - het was de eerste keer in zijn hele leven dat hem zo iets overkwam - hij nam ze teder op, aaide erover met zijn wang, streelde haar pels met zijn hand, nam een bonbon uit een schaaltje, beet er kleine stukjes af en voederde haar die onder alle mogelijke liefkozende woordjes een voor een geduldig op.
Zo onstandvastig en grillig is de menselijke natuur. En zo ondankbaar zijn wij, mensenkinderen, tegenover al de schoonheden van deze aarde, dat wij onze liefde voor hen helemaal afhankelijk maken van ons eigen zelfzuchtig, brooddronken goed of kwaad humeur.
Toen kwamen de jongelui die Pierre eerder al uitgenodigd hadden, en ze vroegen:
‘Hoe zit het, kom je nu mee iets drinken? Of niet?’
‘Ja,’ zei Pierre glimlachend, ‘ik denk dat ik iets kan verdragen nu.’
Hij zette de kat behoedzaam neer, klopte haar nog eens vertederd op de rug, en liep met hen mee. En ze dronken, en toen de glazen leeg waren, betaalde Pierre een ronde voor het hele gezelschap, en een van de jongens vroeg:
‘Het is in orde gekomen, nietwaar?’
‘Dat zie je wel’, zei Pierre, terwijl hij de glaasjes uitdeelde.
‘Ik wist dat je het klaar zou spinnen’, zei de eerste tevreden.
‘Hier, op jullie twee.’
| |
| |
Ze hieven hun glazen, stootten ze tegen dat van Pierre aan en dronken.
‘Waarom kondig je de verloving niet aan vanavond?’ vroeg opeens een van hen.
‘Nu?’ vroeg Pierre.
‘Ja, dat is gebruik, weet je. Alle verlovingen die hier tot stand komen, worden publiek afgekondigd. Heel het hotel viert mee. Je moet de hoteleigenaar op de hoogte brengen. Hij kondigt zelf het nieuws aan. Hij doet dat graag. Het is reclame voor zijn zaak.’
‘Wel,’ zei Pierre, ‘ik wil wel.’
‘Goed’, riepen de anderen. ‘Henri, haal de baas maar hier.’
‘Ja maar, wacht, ik moet er eerst Ann over spreken’, zei Pierre.
‘Ik wil geen tweede keer in ruzie vallen, versta je?’
Hij liep naar de dansvloer en wenkte Ann. Ze kwam, en Pierre zei:
‘Ze stellen voor om de verloving vanavond nog af te kondigen.’
Ann keek hem enkele ogenblikken verrast aan. Dan glimlachte ze, en zei:
‘Mij goed. Maar volgens de regels moet je het eerst aan ma en pa vragen. Ma is hier in de zaal, ginder ver, naast die witte pijler. Waar pa is, weet ik niet. Vraag het ma. Ik zal intussen de baas gaan spreken.’
‘Goed’, zei Pierre, terwijl hij tussen de tafeltjes door liep.
Voor hij echter bij dat van mevrouw Shirling kwam, zag hij de kolonel, die met drie dames op jaren zat kaart te spelen.
‘Wel, wel, wel,’ zei de kolonel, ‘goedenavond, mijnheer Falke.’
De opgewekte toon was verdacht na de ruzie van deze morgen, meende Pierre, vooral toen hij zag hoe triomfantelijk de kolonel naar hem zat te kijken.
‘Hij heeft Anns spelletje met de graaf in het oog gehad’, dacht hij, glimlachend in zichzelf.
Hij wilde iets antwoorden, maar hij dacht: Ik ga hem in
| |
| |
zijn wijsheid laten, en hij liep zonder een woord verder. De kolonel echter hield hem bij de arm tegen, en zei op geheimzinnig vertrouwelijke toon:
‘Graaf de Frontillac is een zeer charmant mens.’
‘Ja,’ zei Pierre, volledig instemmend, ‘zéér charmant.’
‘En er zijn er hier in de zaal die dat weten te waarderen.’
‘Inderdaad’, zei Pierre.
‘Ik ben blij dat het niet aan je aandacht ontsnapt is’, zei de kolonel met een suikermondje.
‘Deze blijdschap is wederkerig’, zei Pierre, met even zoete stem.
Dan zei de kolonel, met dezelfde verdachte vriendelijkheid:
‘Ik zie dat onze kleine Ann Shirling de hele avond bijzonder goed gehumeurd geweest is.’
‘Ook dat is niet aan mijn aandacht ontsnapt’, zei Pierre.
‘Ik vraag me af wat daar de reden van kan zijn’, zei de kolonel, terwijl hij een vinger tegen zijn wang legde en deed of hij nadacht.
‘Ja,’ zei Pierre, ‘dat vraag ik me ook af.’
Dan zei de kolonel, nog altijd peinzend, en op een toon alsof hij het zeer onwaarschijnlijk achtte:
‘Zou graaf de Frontillac daar iets mee te maken hebben?’
‘Neen,’ zei Pierre geruststellend, ‘dat denk ik niet.’
De kolonel wilde het spelletje voortspelen, maar de rustige toon waarop Pierre zijn antwoorden gaf, deed hem een beetje wantrouwig opkijken. En toen hij zag hoe Pierre genoeglijk stond te monkelen, voelde hij zich boos worden, en hij zei bitsig:
‘Ik zie niet in waarom je daar zo heimelijk moet staan lachen. Je moest je maar liever de moeite geven een beetje beter naar Ann en de graaf te kijken. Ik denk dat je dan gauw gedaan zou hebben met grinniken.’
‘Mag ik je een raad geven?’ vroeg Pierre vriendelijk.
‘Een raad? Wat raad?’ vroeg de kolonel.
‘Binnen enkele minuten zal ginder op het podium een man
| |
| |
staan, en die zal iets zeggen. Je moet eens zéér aandachtig naar hem luisteren.’
De kolonel keek met schielijke achterdocht naar hem op.
Dan kwamen een paar meisjes van de cursus naar Pierre gelopen, en ze vroegen opgewonden:
‘O, Pierre, ze vertellen dat jij je met Ann verloofd hebt. Is dat waar?’
‘Ja,’ lachte Pierre.
‘En wordt vanavond de verloving nog afgekondigd?’
‘Ja.’
‘Wonderbaar. Proficiat, hoor!’
‘Dank u’, zei Pierre, terwijl hij hun de hand drukte.
‘Komaan, Mimi, dat moeten we aan het gezelschap gaan vertellen.’
De dames die bij de kolonel waren, stonden ook gejaagd op, en ze kwamen Pierre de hand drukken, en dan zwermden ze opgewonden uiteen, om het nieuws al fluisterend te gaan verspreiden.
De kolonel was opgestaan. Hij keek verbaasd en ontsteld naar Pierre en zei, verbouwereerd:
‘Jij? Verloofd? Met Ann?’
Pierre boog met een glimlach, en zei:
‘Goedenavond, kolonel. Het was mij een genoegen.’
De kolonel bleef alleen achter. Hij keek Pierre na, en het duurde lang eer hij bekomen was van de verbazing. Maar dan schudde hij het hoofd, en zei:
‘Daar schuilt iets achter, of ik ken Ann Shirling niet meer.’
Pierre was op dat ogenblik bij mevrouw Shirling gekomen, en toen hij op haar vraag ‘hoe ver het stond’ antwoordde dat ze vanavond nog de verloving wensten aan te kondigen, keek mevrouw Shirling op van haar kaarten, en vroeg verbaasd:
‘Heb je haar nu al krom gekregen?’
‘Ja, mevrouw.’
‘Dat is onmogelijk.’
| |
| |
‘Wel...’ zei Pierre glimlachend.
‘Ben je helemaal met Ann verzoend?’
‘Ja.’
‘Alles weer als vroeger?’
‘Alles.’
‘Ik zie geen blauwe ogen en geen scheuren in je kleren.’
Pierre glimlachte, en zei:
‘Heel gemakkelijk was het niet, maar het is toch in orde gekomen.’
‘Je zei toch: verloving, nietwaar?’ vroeg mevrouw Shirling, die het nog altijd niet kon geloven.
‘Ja.’
‘Vanavond.’
‘Ja.’
‘Weet Ann ervan?’
‘We hebben het zojuist besproken.’
‘En zij stemt ermee in?’
‘Ja.’
‘Wel, jij moet een buitengewone kerel zijn!’ zei mevrouw Shirling, terwijl zij Pierre benieuwd bekeek.
Maar dan schudde ze het hoofd en zei, terwijl zij opstond:
‘Ik vertrouw het niet.’
‘Mevrouw,’ zei Pierre, ‘ik wilde weten of deze verloving uw goedkeuring krijgt.’
‘Ja, ja, natuurlijk.’
‘En mijnheer Shirling? Waar is mijnheer Shirling?’
‘Je hoeft hem niet te zoeken. Ik spreek mee in zijn naam.
Maar ik denk dat dit alles een beetje voorbarig is. Kom mee, ik wil Ann zien. Ik ken haar te goed om te geloven dat ze zich zo gemakkelijk weer laat bepraten, na dingen als die van gisteravond.’
‘Maak u niet bezorgd’, zei Pierre glimlachend. ‘Ik heb haar alles uitgelegd. Ik heb het een beetje ruw moeten doen, maar ze heeft geluisterd en ten slotte heeft ze zich gewonnen gegeven.’
| |
| |
‘Gewonnen gegeven, nietwaar?’ zei mevrouw Shirling. ‘Ik zou daar maar niet te zeker van zijn als ik in jouw plaats was. Ik ken Ann langer dan van gisteren. En dat ze geluisterd heeft, neem ik aan. Maar dat ze zich gewonnen gegeven heeft? Neen, mannetje, zich gewonnen geven doet Ann nooit, vóór ze je in klinkende munt die grap van gisteren heeft terugbetaald.’
‘U zult het dadelijk horen’, zei Pierre om haar gerust te stellen.
Het nieuws was intussen al de hele zaal rondgegaan en aan alle kanten moest Pierre uitgestoken handen drukken en gelukwensen in ontvangst nemen. Toen ze er eindelijk doorheen gekomen waren, zei Pierre:
‘Ik zie niet in waarom ze de zaak nog publiek moeten afkondigen. Iedereen weet het al.’
‘Gelukwensen, Pierre!’ zeiden een drietal jongelui, terwijl ze kwamen toegelopen om hem de hand te drukken.
‘Kerel, ben jij een gelukzak’, zei een andere.
En nog een andere zei:
‘Als je de vrede in het huishouden kunt bewaren, benijd ik je. En als je ze niet kunt bewaren, benijd ik je nog.’
‘Dank je’, zei Pierre lachend. ‘Ik zal doen wat ik kan.’
En hij werd voortdurend van alle kanten overstelpt met nieuwe gelukwensen en handdrukken, en grappen. En dan kwam Ann met de directeur van het hotel binnen. De directeur was een oude, grijze man, met stille, blauwe ogen. Hij glimlachte gelukkig toen hij zag hoe de gasten ook Ann van alle kanten hartelijk kwamen feliciteren. Hij liep naar het podium en deed het orkest zwijgen. De dansers hielden op met dansen en ontruimden het parket.
‘Ik moet Ann spreken’, zei mevrouw Shirling beslist.
‘Nu niet’, zei Pierre, terwijl hij haar tegenhield.
De directeur stak de hand op en het werd stil.
‘Dames en heren,’ zei hij, ‘het is altijd mijn voorrecht en mijn trots geweest, dat de gasten van mijn hotel zich hier
| |
| |
allemaal thuisvoelen als de leden van een grote familie. Ik beschouw mezelf ook als lid van die familie, en ik ben er gelukkig om. Nu is het onvermijdelijk dat sommigen onder ons, waartoe ik jammer genoeg ook mezelf moet rekenen, stilaan sporen van die altijd knagende tand des tijds beginnen te vertonen, en dat als gevolg van deze afbrokkeling van boven, het voortbestaan en de bloei van de grote familie enigszins bedreigd worden. Daarom is het nodig dat de jongeren onder ons de handen in elkaar leggen en, als ik me zo mag uitdrukken, af en toe hun inspanningen verenigen, om door een nieuwe toevoer van onder van jeugdige elementen, deze bedreiging doeltreffend tegen te gaan.’
Deze woorden werden op handgeklap en gelach onthaald. Op dat ogenblik drongen Jim en Eddie door de menigte die rond Pierre samengetroept was, en terwijl de directeur voortsprak, vroeg Jim haastig en bekommerd:
‘Wat heeft dit allemaal te betekenen?’
‘Tst!’ deed Pierre glimlachend en geheimzinnig.
‘Je had daar beter een paar dagen of weken mee kunnen wachten, weet je.’
‘Waarom? Er is geen enkele reden om de zaak geheim te houden’, zei Pierre.
‘Ben je zeker dat je je niet belachelijk gaat maken?’
‘Belachelijk?’ vroeg Pierre verwonderd. ‘Waarom zou ik me belachelijk maken?’
‘Ik weet niet’, zei Jim. ‘Maar als je nog eens van die dingen begint waar heel het hotel mee gemoeid is, dan moest je ons eerst maar eens om raad vragen.’
‘Wat halen jullie toch allemaal in je hoofd?’ lachte Pierre.
‘Niets,’ zei Jim, ‘alleen maar dat Ann nooit meer een betere kans zal krijgen om jou in volle publiek een trap terug te geven, en dat ze niet de gewoonte heeft zulke kansen ongebruikt te laten voorbijgaan. Ik houd bovendien niet van die triomferende blik in haar ogen.’
| |
| |
‘Ja maar, ja maar,’ zei Pierre, ‘je kunt toch niet vragen dat iemand een minuut vóór zijn verloving een lijkbiddersgezicht zou opzetten?’
Jim zei niets. Hij hield alleen Ann in het oog, die aan de overkant van de dansvloer stond. Pierre zag het, en keek ook naar Ann. Maar hij zag niets speciaals aan haar, alleen dat ze er stralend en overgelukkig uitzag. Lieveling, dacht hij vertederd, niemand weet dat je zoveel van mij houdt. Alleen jij en ik weten het. De anderen denken allemaal slecht van jou. Ik niet. Ik denk niets slechts van jou.
Op dat ogenblik kruisten hun blikken elkaar, en Ann wierp hem een kushandje toe. Neen, dacht hij glimlachend, ze heeft niets in de mouw. Ze is oprecht. Ze is goed. Ze is trouw. Ik zie het aan haar ogen. In zulke heldere ogen ligt geen bedrog. Ik heb je lief, kleine meid. Kun je het zien aan mij, dat ik je liefheb? En kun je het ook voelen, dat ik dat nu bij mezelf sta te zeggen?
Pierre zag Ann langzaam knikken.
Ze verstaat het, dacht hij gelukkig.
En dan zei de directeur van het hotel:
‘Vanavond wil ik de handen in elkaar leggen van twee jongelieden die ons aller vrienden zijn. En ik doe dit met een heel speciale vreugde, omdat ik weet hoe deze jongelieden - die, iedereen zal het met mij eens zijn, werkelijk voor elkaar geschapen zijn - ten gevolge van, laat ik zeggen een misverstand, bijna, op het randje af, voorgoed van elkaar vervreemd waren geworden.’
Dit werd op vrolijk gelach onthaald. Pierre keek naar Ann, en toen hij haar hartelijk zag meelachen, was hij volledig gerustgesteld. Het is vergeten, dacht hij verheugd.
‘Dubbel groot is daarom mijn vreugde,’ ging de directeur verder, ‘nu ik u deze twee jongelieden opnieuw kan voorstellen, niet alleen als kameraden, niet alleen als vrienden, maar als gelukkige verloofden.’
Een nieuw handgeklap barstte los. Pierre voelde zich opge- | |
| |
wonden, nu het grote ogenblik naderde.
Wat zou ik moeten doen? dacht hij. Ann een kus geven? Buigen naar het publiek? Of iets zeggen? Ik zal het wel zien. De directeur zal het wel laten verstaan.
‘En hier,’ zei de directeur, ‘is dan de gelukkige bruid, die sinds jaren het zonnetje van mijn hotel is, die ik vijftien jaar geleden voor de eerste maal als klein, ondeugend meisje op mijn knie heb laten paardrijden, en die daarvan zeer ondankbaar gebruik gemaakt heeft om het zakje bonbons, dat ik voor mijn vrouw gekocht had, uit mijn zak te stelen. Dames en heren: Ann Shirling!’
Onder uitbundig handgeklap trad Ann naar voren, liep naar de directeur, kuste hem op de wang, haalde intussen zeer handig een nieuw zakje bonbons uit zijn zak, en zei: ‘Dank u.’ De gasten juichten lachend toe.
‘En nu,’ riep de directeur, terwijl hij opnieuw de hand opstak, ‘stel ik u voor de man die het grote geluk zal hebben deze lieve deugniet tot bruid te krijgen.’
Pierre trok, stralend en zenuwachtig, zijn strikje recht.
‘De man,’ ging de directeur verder, ‘die uitmunt zowel door de elegantie van zijn persoonlijkheid als door de goedheid zijns harten, de man, die we na een korte door ons allen betreurde afwezigheid, met onvermengde vreugde weer in onze kring begroeten. Dames en heren: graaf Xavier de Frontillac.’
Pierre had al twee stappen gedaan op het parket, maar toen hij de derde wilde doen, hield hij zijn voet plotseling onbeweeglijk geheven, en hij stond op één been versteld naar de directeur te kijken; de glimlach was verstrakt op zijn gelaat en maakte plaats voor verbazing en niet-begrijpende ontsteltenis.
Dan zag hij de graaf achter zich uit komen, en rustig en bescheiden naar de directeur lopen. Hij drukte hem de hand, en dan nam hij Ann in de armen en zoende haar. Pierre keek er naar, verslagen en helemaal van streek.
| |
| |
In de zaal was er een ogenblik verwarring. Maar dan ineens dachten ze terug aan gisteren, en zij begrepen wat er gebeurd was. Ze begonnen opgewonden te praten, en het gepraat en het gefluister groeiden, tot ze ten slotte uitbarstten in een daverend handgeklap en bravogeroep, beide luidruchtig overstemd door een schaterend gelach.
Toen rees er een verschrikkelijk vermoeden in het binnenste van Pierre. En in een kleine fractie van een seconde, terwijl hij Ann stralend en glimlachend de arm van de graaf zag nemen, besefte hij dat dit gelach voor hem bestemd was.
Hij werd bloedrood. Hij stond nog steeds op het parket, en aan alle kanten zag hij zich ingesloten in een zee van lachende gezichten. En die gezichten waren als schijnwerpers die van overal licht op hem wierpen, en hij stond midden in dat licht, met een kop als een gloeiende pioen.
En terwijl hij langzaam zijn geheven voet neerliet, hoorde hij op het podium de graaf met zijn stille stem zeggen:
‘Ik dank u, ik dank u allen zeer. Deze avond zal mij mijn hele leven in het geheugen blijven.’
En dan zei de directeur:
‘Om deze heuglijke gebeurtenis te vieren, heeft de directie van het hotel besloten de deur van haar kelder wagenwijd open te zetten, en u allen gratis te vergasten op champagne naar hartelust.’
Een nieuwe storm van toejuichingen brak los, en alle gasten verdrongen elkaar rond Ann en de graaf. Ze zwermden over het parket, Pierre werd van hier naar ginder gestoten, ze liepen hem voorbij en er was niemand die nog aandacht aan hem besteedde. Alleen nu en dan ving hij op een voorbijschuivend gezicht een benieuwde, glimlachende blik op.
Dan stond mevrouw Shirling naast hem, en ze legde de handen samen en zei, zijn toon nabootsend:
‘Ik heb haar alles uitgelegd... een beetje ruw... maar ze heeft geluisterd... en ten slotte heeft ze zich gewonnen gegeven.’
| |
| |
Dan keek ze schuin omhoog naar Pierre, en sloeg langzaam met haar vinger heen en weer, alsof ze een treurmars begeleidde.
‘Heb ik het je niet gezegd?’ zei Jim boos, terwijl hij Pierre bij de arm omrukte. ‘Het is je eigen schuld. Waarom heb je niet beter uit je ogen gekeken?’
Pierre was nog altijd niet bekomen, ook niet toen hij de graaf met Ann door de menigte zag dringen, en de graaf hoorde zeggen:
‘Verontschuldig ons. Ik wil mijn bruid aan mijn moeder voorstellen. Ze is in het Louis XV-hotel. Verontschuldig ons.’ Ze baanden zich een weg tussen de gasten door, en verdwenen in de hal. En dan zag Pierre hoe alle gezichten zich weer geamuseerd naar hem keerden, en langzamerhand vloeide het bloed weg uit zijn gelaat. En de kolonel kwam voor hem staan en zei triomfantelijk, met een galante buiging:
‘Goedenavond, mijnheer Falke. Het was mij een genoegen.’ Pierre zag en hoorde het, maar de verwarring was nog niet helemaal weg uit zijn gemoed, en hij bleef onbeweeglijk staan.
‘Kom mee’, zei Jim. ‘Blijf hier niet staan. Je bent het mikpunt van iedereen.’
Pierre werd bleker en bleker, en dan stond dikke Georges opeens vlak voor hem te lachen en te schokken en te schateren, dat hij zijn buik moest vasthouden. Hij wilde van alles zeggen, maar iedere keer als er een lettergreep naar buiten kwam, scheurde het woord in een nieuwe, gierende lachbui, en hij ging krom staan, en weer recht, en hij wees naar Pierre, wilde weer iets zeggen, en barstte weer uit in een hikkende lachcrisis.
Pierre bekeek hem woedend, en schreeuwde:
‘Wat sta je daar te hinniken? Apenkop!’
Georges wilde weer iets zeggen, maar het enige gevolg was dat hij bijna stikte in een nieuwe, onbedaarlijke lachbui.
| |
| |
Toen brak het los. Pierre zag nu helemaal wit, er gulpte iets omhoog in zijn borst, zijn vuist schoot als een hamer vooruit, en met een krakende slag vloog Georges achterover omver. De hele bar schudde toen hij viel. Hierop duwde Pierre wild de anderen op zij en rende de zaal uit.
Jim had angstig de ogen gesloten toen de slag viel, en dan zei hij:
‘Dit is de meest doorslaande liefdesgeschiedenis die ik ooit in mijn leven heb meegemaakt.’
Georges zat op dat ogenblik ernstig, stil en peinzend op het parket recht vooruit te kijken, zijn blauwe oog helemaal dicht, en zijn andere oog half dicht. Twee minuten later zag dit laatste donkerrood, en nog twee minuten later was het even dik en blauw als het andere.
Dan hief Georges hulpeloos het hoofd op, probeerde door de spleetjes te kijken, en vroeg, ongelukkig en treurig:
‘Moet ik altijd het slachtoffer zijn?’ |
|