| |
| |
| |
XII
Rond negen uur in de avond liepen Jim en Eddie in smoking de trap op, en Eddie zei bezorgd:
‘Ik denk dat we te ver gegaan zijn, Jim.’
Maar Jim glimlachte en zei:
‘Ik denk het niet.’
‘Ik heb Ann nog nooit gezien zoals ze nu is’, zei Eddie.
‘Juist daarom’, zei Jim.
‘Juist daarom wat?’
‘Denk je dat Ann zo verschrikkelijk te werk gegaan zou zijn, als ze niet gek was op Pierre? En denk je dat Pierre zo woest geworden zou zijn, als hij niet gek was op Ann? Maak je geen zorgen. Die twee vinden mekaar terug.’
‘Ik ben er niet zo zeker van’, zei Eddie.
‘Ik wel. Het hotel zal nog wel een paar keren daveren voor het zover is. Maar het komt zover.’
Ze kwamen aan de deur van Pierres kamer en klopten.
‘Ja’, zei een mistroostige stem.
Ze openden de deur, keken behoedzaam naar binnen, en zagen Pierre treurig in een fauteuil zitten. Zijn woede was helemaal gekalmeerd. Hij zag er ellendig en mismoedig uit. ‘Beloof je met geen schoenen te gooien als we binnenkomen?’ vroeg Jim, gereed om weg te springen.
Pierre had geen lust om te gooien. Jim zag het, en ze kwamen binnen.
‘Je zag eruit als een vulkaan daarstraks’, zei Jim. ‘Waarschuw ons als de lava weer omhoogkomt.’
‘Jullie moeten er geen belang aan hechten’, zei Pierre. ‘Zit neer, en schenk jullie wat in.’
‘Kom je niet naar beneden?’ vroeg Jim.
| |
| |
Pierre trok de schouders op.
‘Het is er druk, weet je.’
‘Ik heb geen lust om te dansen’, zei Pierre.
‘Ga je hier heel de avond zitten mokken?’
‘Ik denk dat ik naar huis ga’, zei Pierre verdrietig. ‘Het is immers toch allemaal nutteloos.’
‘Ben je nog kwaad op ons?’
‘Geen reden toe’, zei Pierre. ‘Jullie hebben mij gevraagd of ik meedeed, en ik heb het gedaan. Ik had kunnen weigeren als ik wilde. Ik heb niet geweigerd. Ik moest dus zelf de gevolgen maar dragen.’
‘Heb je Ann nog gezien na de middag?’
‘Neen. En als ik jullie een goede raad mag geven, blijf dan uit de buurt van haar kamer, als jullie tenminste nog een tijdje in leven willen blijven.’
‘Ann is beneden’, zei Jim.
Pierre keek schielijk op en vroeg:
‘Beneden? Ann beneden?’
‘Ja.’
‘In de bar?’
‘Ja. En ze is verrukkelijk.’
Pierre kwam overeind in zijn stoel.
‘Is Ann beneden in de bar?’ vroeg hij opnieuw.
‘Ja’, zei Jim.
‘Danst ze?’
‘Ja.’
Pierre bleef Jim enkele ogenblikken bekijken. Dan vroeg hij: ‘Met wie?’
‘Graaf de Frontillac.’
‘Wie is dat?’
‘Een zeer gezocht cavalier. Hij is tweeënveertig, niet heel snugger, ook al een beetje kaal, en een ietsje te dik. Maar hij is zeer hoffelijk, zeer charmant, zeer goedhartig, onmetelijk rijk, en zeer, zeer, zeer vrijgevig.’
Pierre bleef hem altijd maar bekijken. Dan vroeg hij:
| |
| |
‘Woont hij hier in het hotel?’
‘Daarstraks nog niet. Nu wel. Er is een taxislede gekomen met zijn bagage. En de koffers hadden plaatjes van het Louis XV-hotel, tien minuten van hier.’
‘Waarom is hij van daar naar hier verhuisd?’
‘Ik weet niet’, zei Jim. ‘Maar Ann zit aan zijn tafeltje, en het is niet precies vechten wat zij doen.’
‘Kent Ann hem al langer?’
‘Ja, verscheidene jaren. Er hebben zelfs geruchten gelopen dat het tot een verloving zou komen tussen hen.’
‘Verloving?’
‘Ja. Dat schijnt ook wel het verlangen van de graaf geweest te zijn. Maar Ann leek niet gehaast. De graaf was vroeger altijd samen met ons hier in het hotel. Hij heeft zich teruggetrokken toen hij zag dat hij bij Ann geen veld meer won. Nu is hij terug.’
Pierre keek enkele ogenblikken peinzend naar de grond. Dan stond hij ineens op, liep naar de kast, rukte er zijn smoking uit, slingerde hem op het bed, en begon zich uit te kleden.
‘Euh... we zien je straks nog wel’, zei Eddie, terwijl hij zich voorzichtig met Jim uit de kamer werkte.
Pierre was in minder dan geen tijd gewassen, gekamd, gekleed en afgeborsteld. Hij stak een bloem uit een vaas in zijn knoopsgat en liep naar beneden. Op de trap streek hij nog eens over zijn haar, voelde of zijn strikje recht zat, keek of hij de juiste schoenen aan had, en liep dan door de hal naar de bar.
Er was veel volk. De tafeltjes rond de dansvloer waren bijna allemaal volzet, en op de dansvloer zelf waren de koppels als aaneengegroeid tot een wiegende, langzaam ronddraaiende massa. Pierre bleef aan de kant staan en zocht naar Ann. Het duurde geruime tijd eer hij haar vond. Maar dan zag hij haar opeens: ze danste met een man die beantwoordde aan de beschrijving van de graaf. Zij was gekleed
| |
| |
in een roze avondkleed, en links in haar lokken glinsterde een wit bloemetje. Ze zag er bijzonder opgewekt uit, er lag een onbekommerde glimlach over haar gezicht, haar ogen blonken, en haar lippen stonden bestendig een beetje open, gereed om te lachen. Nu vertelde de graaf iets, en Ann luisterde glimlachend, en toen het gedaan was, lachte zij vrolijk.
Pierre bekeek haar achterdochtig, en terwijl hij keek, kruiste zijn blik heel even die van Ann. Zou hij dichter bij haar gestaan hebben, dan zou hij gezien hebben dat op dat ogenblik haar gezicht even verstrakte, en dat er een lichte, haast onmerkbare kramp aan haar mond trok. Maar hij stond te ver, en hij zag alleen dat ze gewoon bleef lachen en praten en dansen, net of hij bestond niet.
Hij vertrouwde het niet. Er was iets ongewoons aan die plotselinge opgewektheid. Ze was de hele dag wild en woest en ongenaakbaar geweest, en nu stond ze daar opeens te dansen en te lachen, net of er was niets gebeurd. Hij hield haar oplettend in het oog, en hoe langer hij keek, hoe ongeruster hij werd.
En dan kwam dikke Georges bij hem staan, en die zei:
‘Broeder, als je ooit nog eens iets met een meisje wilt uithalen, dan doe je het zonder mij, versta je het? Ik heb de hele nacht met water en kompressen en olie en ijs aan mijn oog gewerkt, met het enige resultaat dat het van blauw eerst bruin werd, dan geel, dan purper, dan zwart, dan opnieuw blauw, en nu heeft het alle kleuren van de regenboog. Zie je me hier staan? Honderd en zes kilo, een lijf om het tegen Carnera op te nemen, en plof tegen de grond als de eerste de beste meid haar pink naar hem uitsteekt. Ik ben beschaamd voor mijn eigen voorouders. Zo iemand de wereld insturen! Als dat alles is wat ze konden, hewel saluut.’
‘Georges,’ zei Pierre, ‘ik ben niet gerust.’
‘Dat kan ik verstaan’, zei Georges. ‘Zelfs met een gewapende
| |
| |
lijfwacht zou ik nog niks op mijn gemak zijn, zolang die furie hier rondloopt.’
‘Ze is iets van plan’, zei Pierre.
‘Van plan?’ vroeg Georges.
‘Zie je haar ginder dansen?’
‘Waarom heeft ze die graaf naar hier gebracht? Waarom staat ze daar ineens zo vrolijk te doen? Waarom is ze ineens niet meer kwaad? Waarom is ze ineens zo rustig, en waarom heeft ze zo'n plezier, en waarom trekt ze er zich niets van aan dat ik hier sta?’
Georges keek oplettend naar Ann, en zag haar al lachend voorbijdansen. En dan keek Ann om en groette hem opgewekt, en ze zei iets tegen de graaf, en kwam op Georges toegelopen.
‘Ik heb hoofdpijn’, zei Georges verschrikt, en hij wilde zich haastig uit de voeten maken.
‘Georgie!’ riep Ann, terwijl zij hem bij de arm tegenhield.
‘Je gaat nog niet weg, nietwaar? De avond begint pas.’
Georges bekeek haar, zijn blauw oog helemaal dicht, het andere wantrouwig half open.
‘Ik moet je nog excuus vragen voor gisteravond’, zei Ann.
‘Het spijt me werkelijk dat ik je zo ruw behandeld heb. Ik had het niet moeten doen. Ik had er niet de minste reden toe.’
‘Neen?’ vroeg Georges onzeker.
‘Wel neen!’ zei Ann lachend. ‘Het was toch maar een grap. Ik begrijp nog altijd niet waarom ik me zo boos gemaakt heb.’
Georges gluurde voorzichtig op naar Pierre. Maar Ann zei, altijd even vriendelijk:
‘Komaan, laten we dansen, Georges. Ik wil weer vrede sluiten.’
Ze stak haar armen uit en Georges, die van het gebaar schrok, hield haastig zijn armen beschermend voor zijn gezicht. Dan glimlachte hij, een beetje zenuwachtig, nam Ann bij
| |
| |
de arm, leidde haar naar de dansvloer en begon te dansen. Maar veiligheidshalve hield hij haar met gestrekte armen toch maar zo ver mogelijk van zich af.
Pierre had het toneeltje gadegeslagen, en Ann had de hele tijd vlak bij hem gestaan, en gepraat, en gelachen, en daarna was ze vlak onder zijn neus weer weggegaan, zonder ook maar één blik naar hem op te slaan, of met één gebaar te verraden dat ze zich van zijn aanwezigheid bewust was geweest. En nu danste ze met Georges, even gewoon als de vorige dagen, en niets aan haar verried nog dat ze de avond tevoren en vandaag nog de hele dag zo vreselijk van streek was geweest.
Pierre voelde zich geërgerd door haar onverschilligheid tegenover hem. Maar dan dacht hij weer, ongerust: er zit iets achter.
En hij keek onzeker rond, zoals iemand die ergens alleen is, zich omringd voelt door onzichtbare vijanden, en niet weet van welke kant ze gaan aanvallen. Dan kwamen een paar van zijn kameraden uit het Instituut op hem toegelopen.
‘Drink je iets met ons, Pierre?’ vroegen ze. ‘We hebben een tafel ginder.’
‘Neen, dank je’, zei Pierre. ‘Nu niet. Straks misschien.’
‘Heb je Ann in het oog?’ vroeg een van hen.
‘Ja’, zei Pierre.
‘Ze wil je jaloers maken, anders niets’, zei een andere.
En toen ze Pierre bekommerd zagen kijken, zeiden ze enigszins verwonderd:
‘Je gelooft toch niet dat ze het ernstig gaat menen met die oude, nietwaar? Hij is al half kaal.’
En een andere vroeg:
‘Geef je je zo gauw gewonnen?’
‘O vooruit,’ zei een andere, ‘ze wil je immers alleen maar wat pesten. Ga met haar dansen, praat wat met haar, en alles is weer goed.’
Ze liepen weg. Pierre zag hoe Ann na de dans Georges glim- | |
| |
lachend dankte, en dan terug naar het tafeltje van de graaf liep, hoe de graaf met een elegante buiging haar stoel gereedhield, en haar dan een glas champagne gaf. Daarna ging hij tegenover haar zitten, nam ook zijn glas op en zei iets. Ann knikte lachend, ze hieven hun glas naar elkaar op, en ze dronken. Dan begon het orkest opnieuw te spelen, de graaf stond op, Ann ook, en ze begonnen weer te dansen.
Het was een tango, en de lichten werden gedempt. Pierre ging dichter bij de dansvloer staan en hield Ann in het oog. Hij zag hoe ze dicht tegen de graaf aangevlijd lag, en hoe de graaf zijn wang tegen de hare legde, en van alles in haar oor fluisterde. Ann trok haar wang niet terug en glimlachte, en soms knikte ze en fluisterde iets terug.
Pierre kneep woedend zijn lippen samen. En hoe langer hij keek, hoe groter zijn woede en zijn ergernis werden. Vooral toen hij zag hoe de graaf Ann op zeker ogenblik vast tegen zich aandrukte en vluchtig haar lokken zoende. Ze stonden nu bijna helemaal stil en wiegden langzaam op de maat van de tango heen en weer. Pierre probeerde op hun lippen te lezen wat ze zeiden, maar het was of ze met opzet hun lippen bijna niet meer bewogen, want hij kon niets ontcijferen.
Het maakte hem wild. En dan zag hij hen opeens de dansvloer verlaten, de graaf nam haar pelskapje van haar stoel, legde het om haar schouders, en voerde haar bij de arm naar het terras. Pierre zag hen achter de glazen deur verdwijnen.
‘Zo'n komedie!’ zei hij razend. ‘Ze meent niets van al wat ze zegt. Ze doet het alleen omdat ze weet dat ik naar haar kijk.’
‘Wel,’ zei de nuchtere in hem, ‘als het zo zit, doe dan of je er niets mee inzit. Ga een meisje halen en begin ook flauw te doen. Ze zal gauw ophouden als ze dat ziet.’
‘Ja,’ zei hij beslist, ‘dat is het wat ik ga doen.’
Dat was het niet wat hij ging doen. Want nog voor hij een
| |
| |
voet verzet had, keek hij alweer naar de glazen deur, en hij schoof dichter en dichter naar die deur toe, en toen hij er vlakbij stond, probeerde hij door het glas te loeren, maar het was helemaal mat en geribd, en hij kon niets zien. Dan boog hij zich voorover, en luisterde met zijn oor tegen het sleutelgat.
Op dat ogenblik ging de deur open, en Pierre moest zich ijlings terugtrekken om niet omvergelopen te worden. Hij kroop haastig weg achter een palm, toen hij zag dat het de graaf was. De graaf liep naar de bar, nam twee glaasjes fine, en liep ermee terug naar het terras. Hij trok de deur met zijn voet achter zich dicht.
Pierre ging voorzichtig weer tegen de deur staan, en hij hoorde Ann zeggen:
‘Is dit geen vreemde wereld? Al die bergen en die sneeuw en dat ijs, alles zo wit en zo groen en zo eenzaam... Zo moet de wereld er uitgezien hebben vóór God de mensen heeft geschapen. En ik heb me dikwijls afgevraagd, waarom God eigenlijk de mensen geschapen heeft. Ik versta het nu. God had nood aan licht en warmte en leven.’
Dat is gestolen, dacht Pierre woedend.
En dan hoorde hij de graaf zeggen:
‘Dat was mooi uitgedrukt, lieve. Ik heb het ook zo gevoeld, maar ik zou het nooit zo goed hebben kunnen zeggen. Mag ik er iets aan toevoegen?’
‘Wat is het?’ vroeg Ann.
‘Ik maak er me geen zorgen over waarom de mensen geschapen zijn. Ik maak er mij ook geen zorgen over of de mensen goed of slecht zijn. Ik ben alleen maar heel blij en heel dankbaar dat jij geschapen bent, en dat jij goed en mooi en trouw bent. Zelfs al waren al de anderen slecht en lelijk, en soms denk ik dat ze dat zijn, dan maak jij met jouw goedheid en jouw schoonheid dat alles weer goed.’
‘Dank je, Xavier’, zei Ann stil.
Zo'n knul, dacht Pierre misprijzend.
| |
| |
Dan bleef het een tijd stil, en dan zei Ann:
‘Weet je, soms zou ik willen dat ik een nachtegaal was.’
Dat is gemeen, dacht Pierre boos. Pronken met andermans wijsheid.
‘Waarom?’ lachte de graaf.
‘O, zo maar’, zei Ann. ‘Ik denk dat dan alles veel eenvoudiger zou zijn.’
‘Misschien wel’, zei de graaf. ‘Maar ik ben blij dat je geen nachtegaal bent.’
‘Waarom?’
‘Je zou kunnen wegvliegen.’
Ann lachte, en zei:
‘Ik denk het niet.’
‘Wel, op mijn kleine nachtegaal dan’, zei de graaf.
Ze tikten hun glaasjes tegen elkaar.
‘Doen die ooit iets anders dan toosten uitbrengen?’ gromde Pierre.
Maar dan zei de graaf:
‘We zullen nu binnengaan, liefste. Je gaat het koud krijgen.’
Het zal eens tijd worden, dacht Pierre grimmig.
Hij ging haastig van de deur weg, en liep naar de bar. Dan zag hij Ann en de graaf binnenkomen, de graaf hing het manteltje weg, en ze dansten weer.
Pierre hield hen onafgebroken in het oog, en iedere keer dat ze mekaar in de ogen keken en glimlachten en zich dichter tegen elkaar aanvlijden, kookte hij.
En dan ineens liep de maat over, hij drong door de dansers heen, ging vlak voor Ann staan, en zei met een stramme buiging naar de graaf:
‘Verontschuldig mij.’
‘O, met genoegen’, zei de graaf terwijl hij Ann de hand kuste.
Pierre had lust om Anns hand van die lippen weg te rukken.
Toen de graaf zich teruggetrokken had, begon Pierre met Ann te dansen, en hij vroeg:
| |
| |
‘Wat betekent dat allemaal?’
‘Wat betekent wat allemaal?’ vroeg Ann glimlachend.
‘Al dat geflikflooi?’
‘Geflikflooi?’ zei Ann met glimlachende verbazing.
‘Ja, geflikflooi’, hakte Pierre terug. ‘En doe niet of je verbaasd bent. Je bent niet verbaasd, en je weet heel goed wat ik bedoel.’
‘Pierre!’ zei Ann verwijtend. ‘Je bent zo ruw!’
‘Hou op met die komedie, wil je?’ zei Pierre.
‘Komedie? Komedie? Ik versta niets van al wat je me zegt’, zei Ann, altijd maar glimlachend.
Pierre bekeek haar oplettend, en wilde een woedende uitval doen. Maar hij hield zich in, en zei rustig:
‘Luister, Ann, we moeten hier een eind aan maken. Ik weet dat het niet mooi was wat ik je gisteren heb aangedaan, en ik heb me al tien keren verontschuldigd. Alsjeblieft, wees nu eens...’
‘O! Is het dat?’ deed Ann verbaasd. ‘Zit je daar nu nog altijd op te broeden?’
Haar toon wekte een schielijk wantrouwen bij Pierre. Hij bekeek haar onderzoekend, en dan zei Ann:
‘Ik dacht dat die zaak uit was.’
‘Uit?’ vroeg Pierre bevreemd.
‘Ja! Jij hebt me belachelijk willen maken, je bent erin geslaagd, je hebt dus je doel bereikt. Laten we de zaak vergeten.’
‘Je schijnt je daar ineens niet meer over op te winden?’
Ann lachte, en zei:
‘Ik ben zelf begonnen, nietwaar? Ik heb gewed, en verloren. Het zou niet sportief zijn daar iets verkeerds in te zien. Wie wedt, moet kunnen verliezen.’
‘Zo zag je de zaken gisteravond niet’, zei Pierre, nog steeds achterdochtig.
‘O, gisteravond. Ja, ik moet je nog excuus vragen voor de oorveeg. Heeft ze pijn gedaan?’
‘Wel...’
| |
| |
‘Natuurlijk heeft ze pijn gedaan’, zei Ann. ‘O, het spijt me zo. Ik was een beetje uit de haak toen, weet je.’ En ze voegde er lachend bij: ‘Nogal een erg beetje, naar het schijnt. Het kwam ook allemaal zo onverwacht op mij neerstorten. Ik moet jullie proficiat wensen, jullie hebben dat zaakje werkelijk vernuftig in mekaar gestoken.’
‘Deze morgen in je kamer praatte je helemaal anders’, zei Pierre. ‘En daarstraks in het station...’
‘O, vergeef me als ik onhebbelijk geweest ben. Ik wou dat ik me beter had kunnen beheersen. Maar... wel, als je iemand knock-out slaat, moet je hem daarna tijd geven om weer bij te komen. Nietwaar? En kunnen lijden dat hij de eerste ogenblikken na de slag een beetje scheef loopt. Ook dat is sportief. Vind je niet?’
‘Ja... ja...’ zei Pierre aarzelend.
Maar hij voelde zich als iemand die voor een tijger staat, en de tijger streelt hem liefkozend met zijn geweldige klauw over de wang, en zegt: ‘Wees niet bang, wees maar niet bang, je bent een lief, lief jongetje, ik zal je niet het minste kwaad doen.’
Hij stelde de vriendelijkheid op prijs, maar hij vertrouwde de klauw niet.
Ze dansten enige tijd in stilte, en hij zag hoe er bestendig een vage glimlach om de lippen van Ann speelde. En die glimlach vertrouwde hij ook niet.
‘Ben je dan niet meer boos op mij?’ vroeg hij na een tijdje.
‘Boos?’ vroeg Ann lachend. ‘Maar neen! Waarom zou ik nog boos zijn?’
‘Ik weet niet,’ zei Pierre, ‘ik dacht...’
‘Ik ben nooit boos op je geweest. Waarom zou ik boos op je geweest zijn? Ik ben alleen maar een beetje verrast geweest, verrast en overstelpt, en - laat me het maar zeggen - een beetje vernederd. Maar ik verdiende het. En in feite was ik alleen boos op mezelf, omdat ik onnozel genoeg geweest was om halsoverkop in jullie val te lopen.’
| |
| |
‘Is dan... alles weer als vroeger?’
‘Natuurlijk!’ lachte Ann. ‘Wat dacht je anders?’
Pierre schudde het hoofd, en zei:
‘Het is niet natuurlijk.’
‘Wel,’ zei Ann, ‘ik heb het mijne gezegd. Als jij het liever anders hebt, mij ook goed.’
Ze wilde zich uit zijn armen losmaken, maar Pierre hield haar vast, en vroeg:
‘En die graaf dan? Wat betekent al dat flauw gedoe met die graaf? Waarom heb je hem naar hier gehaald? Waarom ben je zo vriendelijk voor hem? Waarom ben je met hem op het terras geweest?’
Ann keek hem verwonderd aan.
‘Pierre,’ zei ze, ‘ik heb de gewoonte mijn vrienden nooit op een dergelijke manier ter verantwoording te roepen, en nooit onbescheiden vragen te stellen in verband met hun persoonlijke zaken. En ik heb vastgesteld dat dat hoogst bevorderlijk is voor de duurzaamheid van de vriendschap. Ik raad jou aan dezelfde regel toe te passen. We zijn nu weer goede vrienden. En ik zou willen dat het zo bleef.’
‘Goede vrienden?’ zei Pierre verbaasd. ‘Is dat alles wat er tussen ons is?’
‘Wat is er meer?’ vroeg Ann verwonderd.
‘Wat is er meer!’ riep Pierre.
Ann keek hem aan alsof zij hem niet begreep.
‘En alles wat ik gisteren gezegd heb,’ zei Pierre, ‘hierboven in het salon? En alles wat jij me daarop gezegd hebt?’
‘Ja maar,’ zei Ann, ‘we waren het er daarjuist over eens dat die zaak afgedaan had, nietwaar?’
‘Ann! Ben je krankzinnig? Je weet toch heel goed dat ik alles oprecht gemeend heb, dat ik werkelijk van je hou, en dat dat spelletje er maar op de koop toe bijkwam.’
Ann schudde glimlachend het hoofd, en zei:
‘Begin niet opnieuw.’
‘Begin niet opnieuw!’ riep Pierre geërgerd.
| |
| |
‘Je moet zo luid niet roepen,’ suste Ann lachend, ‘al de mensen kijken.’
Pierre keek boos rond, en wenste ze allen naar de duivel. Ze dansten voort, en dan zei hij, stiller, maar dringend:
‘Ik heb je werkelijk lief, Ann. Ik zou je ook liefgehad hebben zonder die weddenschap. Die weddenschap is er maar bijgekomen toen de zaak al aan het rollen was. Ik was al verliefd op jou, toen Jim en Eddie mij de opdracht gaven. En het is alleen omdat hun opdracht helemaal samenviel met mijn eigen plannen, dat ik ze aangenomen heb. Ook zonder die opdracht zou ik je mijn liefde verklaard hebben. Werkelijk, Ann, het is zoals ik zeg.’
‘Je verwacht niet ernstig dat ik je geloof, nietwaar?’ vroeg Ann glimlachend, maar ernstiger.
‘O, Ann, wees niet koppig. Als je het wilt weten, ik ben wel tien keren bij Jim en Eddie geweest om te zeggen dat ik ermee ophield, en dat ik niet meer meedeed, omdat ik je echt liefhad en niet het risico wilde lopen je met zo'n onnozele grap voorgoed te verliezen.’
‘Dat zeg je nu, Pierre.’
‘Vraag het aan Jim en Eddie! Ze zullen je zeggen dat het zo is.’
‘Denk je dat ik van die twee één woord meer geloof dan van jou?’
Het leek of Ann ook boos ging worden. Maar ze beheerste zich, en zei:
‘Laten we het hier bij laten, Pierre. Deze avond is zo prettig begonnen. We mogen hem niet bederven. Dank je voor de dans.’
‘Is dat je laatste woord?’ vroeg Pierre.
‘Ja’, zei Ann.
‘Wel, niet het mijne’, zei Pierre op harde, besliste toon.
Hij greep haar bij de pols, trok haar tussen de dansers door van de dansvloer weg, en voerde haar met grote passen naar een klein rookzaaltje achter in de hal.
| |
| |
‘Pierre, laat me los!’ riep Ann, die moest lopen om hem bij te houden.
Pierre liep door.
‘Laat me los. Je doet mijn arm pijn. Pierre!’
Pierre trok haar het rookzaaltje binnen, en sloeg de deur achter hen dicht.
Jim en Eddie hadden het gezien, en ze liepen snel naar de deur, en keken door de smalle strook helder glas die er middendoor liep. Ze zagen Ann klein en verschrikt als een vogeltje in een fauteuil zitten, en Pierre die er als een beer groot en vierkant vóór stond. Ze konden niet verstaan wat hij zei, omdat het orkest juist begonnen was aan een luidruchtige foxtrot, die alles krijsend overstemde. Maar ze zagen hoe hij hard en snel en met nadruk praatte, en hoe hij bijna al zijn woorden onderstreepte met grote gebaren.
Hij stond voor Ann als een straffende schoolmeester voor een klein meisje, en soms wees hij met zijn vinger recht naar Ann, en na een tijdje begon die vinger te trillen en te schudden, en dan wees de vinger ineens naar boven, en dan met een groot gebaar achteruit naar de bar, en dan weer naar Ann, en dan schuin omhoog naar de hoek van de zoldering. En intussen praatte Pierre altijd maar door, en het ging zo geweldig dat hij er rood van opdrong, en nu legde hij de hand op het hart, liet ze een tijdje liggen, klopte er dan tien keren vlug achter elkaar mee op zijn borst, wees dan ineens met een scherpe, dreigende vinger naar Ann, en begon dan heftig met die vinger naar links en naar rechts te schudden, als om te beduiden: Neen, kindje, zo niet, hoor! Zo niet!
Ann zat al die tijd in haar fauteuil. In het begin had ze meer dan eens gepoogd om op te staan, maar Pierre had haar telkens met een kort, hardhandig gebaar terug in de stoel neergegooid. Dan schudde Ann heftig met het hoofd, en zei verscheidene keren achtereen: ‘Neen! Neen! Neen!’ En hoe langer Pierre praatte, hoe heftiger ze neen schudde.
| |
| |
Om te spreken kreeg ze geen kans: iedere keer als ze iets wilde zeggen, knapte Pierre haar woorden af. Maar ze bleef hardnekkig proberen en neen schudden, en ze balde haar vuistjes, en hamerde er in machteloze woede mee op baar eigen knieën.
En dan boog Pierre zich voorover en zijn vinger ging weer trillend naar Ann, en hij zag nu helemaal rood, en er kwamen kloppende adertjes op zijn slapen liggen, zo opgewonden praatte hij, en dan ineens sloeg hij met zijn twee handen op zijn borst, zwaaide de armen misprijzend wijd uiteen in een gebaar van ‘Laat dan heel de wereld maar ontploffen!’, stampte wild met zijn voet op de grond, hield op met spreken, stak woedend zijn handen in zijn broekzakken, en keerde zich van Ann af.
Toen brak Ann. Ze wierp zich voorover op de armleuning van de fauteuil, en begroef snikkend haar gezicht in haar armen.
Jim keek naar Eddie. Eddie keek naar Jim. Ze glimlachten, maakten met twee vingers een klein, tevreden gebaartje, dat betekende: ‘Komt in orde’, en liepen weg.
Ann bleef lange tijd heftig snikkend met het hoofd op de armen liggen. Pierre keek over zijn schouder naar haar, en zag hoe haar rug en haar schoudertjes krampachtig op en neer schokten. Hij had medelijden met haar, en hij kreeg spijt omdat hij zo wild tekeer was gegaan. Maar hij keerde zich onwillig weer af, en dacht: Laat haar nu ook maar eens verdriet hebben. Ze is koppig genoeg geweest.
Maar een tijdje later, terwijl hij door het vertrek op en neer liep te ijsberen, en nu en dan een schuwe, onwennige blik op Ann wierp, kreeg hij hoe langer hoe meer berouw over zijn ruwheid en zijn hardhandigheid. Hij schold zich uit voor hond en barbaar, en wist geen raad met zijn wrevel. Maar de storm in zijn binnenste was nog niet voldoende geluwd, en hij ijsbeerde voort, en liet haar liggen huilen. Nog enkele ogenblikken later echter kon hij het niet meer
| |
| |
uithouden. Het zien van dat huilende hoofdje en die snokkende schouders maakte hem ziek. Zijn trots en zijn eigenwaan hielden hem nog enkele seconden tegen, maar dan braken ook die, en hij knielde bij Ann neer, legde zijn arm om haar heen, en zei op ongelukkige toon:
‘Vergeef me, liefste. Ik had zo ruw niet mogen zijn. Ik wilde je geen verdriet doen.’
Ann huilde nog heftiger, en dan hief ze haar betraande gezicht op, en zei snikkend:
‘O, Pierre! Hoe kón je dat allemaal doen gisteren?’
Pierre voelde zich ellendig, en zei:
‘Je weet niet hoe dikwijls en hoe grondig ik er mezelf al om verwenst heb. Jij bent ongelukkig, maar ik ben nog veel ongelukkiger. Jij kunt kwaad zijn op iemand anders. Ik kan alleen kwaad zijn op mezelf.’
‘Jij bent de enige die ik ooit werkelijk liefgehad heb’, snikte Ann. ‘Ik heb je mijn vertrouwen en mijn liefde geschonken. Die had je zo niet mogen ontheiligen. Die had je boven al die dingen moeten stellen.’
‘Ik weet het, liefste. Ik ben dwaas geweest. Maar laten we ons hele leven niet vernietigen, alleen omdat ik me zo onbezonnen heb aangesteld. Laten we onze liefde ook boven dwaasheid stellen. En vergeef me. Alsjeblieft, Ann, vergeef me.’
Ann wilde weer snikkend het hoofd op de armen leggen. Maar Pierre nam haar gezicht in zijn handen, en zei:
‘Ik kan geen dag meer gelukkig zijn, ik kan geen dag meer leven, als jij me niet vergeeft. Wij moeten mekaar blijven liefhebben, Ann. Wie in zo korte tijd zo dicht aan elkaar vastgroeien, zijn voorbestemd om voorgoed bij elkaar te blijven. Laten we ons geluk niet breken uit koppigheid. Als je me vergeeft, zal jij je hele leven gelukkig zijn in het besef dat jij door die vergiffenis onze liefde gered hebt. En ik zal mijn hele leven de angst en de wroeging hebben, omdat ikzelf door mijn eigen dwaasheid bijna de schuld geweest
| |
| |
ben van ons beider ongeluk. Ik leg mijn hart en mijn liefde in jouw handen, Ann. Bewaar ze, o bewaar ze, en geef ze me nooit, nooit meer terug.’
Ann huilde overvloedig. Pierre bracht zijn gezicht vlak voor het hare, en zei:
‘Herinner je je nog wat ik je gisteravond gezegd heb, toen ik beloofde dat ik je mijn hele leven trouw zou liefhebben? Ik heb toen gezegd dat ik die belofte zou houden, wat er ook mocht gebeuren, wat ze ook mochten zeggen, en hoe de dingen ook mochten verlopen. Het was aan de weddenschap dat ik toen gedacht heb. Nu wil ik je die belofte herhalen, Ann, en ik voeg er geen enkel voorbehoud bij.’
Hij kwam nog dichter bij Ann, en zei, stil en warm:
‘Ik heb je lief, Ann, ik zal je mijn hele leven liefhebben, ik zal je trouw blijven in de mooie dagen zowel als in de moeilijkste; alles wat ik heb en kan, leg ik aan je voeten, en het eerste doel van mijn leven zal jouw geluk zijn.’
Dan zweeg hij enkele ogenblikken, en zei ten slotte zacht:
‘Kijk in mijn ogen, Ann. Kijk in mijn ogen, en zie of ik de waarheid spreek.’
‘O, Pierre!’ snikte Ann.
Ze wierp zich om zijn hals, en Pierre sloeg zijn armen om haar heen, en drukte haar vurig tegen zich aan.
Toen Jim tien minuten later nog eens door het glas ging kijken, zag hij Pierre en Ann tegenover elkaar staan, en ze glimlachten en kusten mekaar, en dan begon Pierre met een roze kwastje, dat Ann hem gaf, verliefd de sporen van haar tranen weg te poederen. Jim trok zich terug, en toen Eddie hem vragend tegemoet kwam gelopen, zei hij, rustig op zijn chewing gum kauwend:
‘O.k.’ |
|