Het verschijnsel Bob Evers
(1993)–John Beringen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 21]
| |
I.2 De jaren '50... en verder?In 1974 zond de VARA-radio een serie programma's uit die als titel had: ‘De jaren '50... en verder?’ In één van die uitzendingen - die van zaterdag 28 september - interviewde Pamela Koevoets Willy van der Heide en sprak met hem over de Bob Evers-serie. De gesproken tekst wordt hieronder letterlijk weergegeven.
WvdH: ‘Eigenlijk ben ik uit een soort van weemoed begonnen aan het schrijven van boeken over de Stille Zuidzee met een Amerikaanse jongen erin.’
Commentatrice: ‘Dit is Willem Waterman Ga naar voetnoot*, alias Willy van der Heide, de schrijver van de Bob Evers-serie. Avontuurlijke jongensboeken, die in de jaren '50 door uitgeverij De Eekhoorn in Harderwijk met veel succes aan de man werden gebracht.’
WvdH: ‘Niet alleen was het dus die zekere nostalgie, die hang naar de ruimte van de Stille Zuidzee-avonturen en dergelijke dingen meer, maar ook een bepaalde mate van geïrriteerdheid. Door dat koekebakkerige, kneuterige soort van kinderboeken dat ik uit mijn jeugd kende, waar ik een mateloze hekel aan had. En de wereld was toen bezig veel ruimer te worden. Ik dacht: je komt er niet meer met drie jongens met een spook in een oude molen en acht jongens en een oude schuit. Je moet gewoon de wereld in; dus toen ik die serie opzette, toen had ik ook het hele canvas van de hele wereld voor ogen. Tot en met | |
[pagina 22]
| |
Trinidad en Californië erbij en Zuid Afrika.’
Er wordt een stukje voorgelezen uit deel 32 van de serie.
WvdH: ‘Ik ben er altijd trots op geweest dat deze boeken waren gebaseerd op een immense realiteit; op die plaats staat die telefooncel, dat pistool van dat kaliber ziet er zo uit, die auto van dat jaar heeft daar een geheim compartiment.’
Pamela Koevoets: ‘Je bent dus ook overal zelf geweest in de wereld?’
WvdH: ‘Nee, dat is overdreven, maar een hoop van die dingen zijn wel gebaseerd op persoonlijke ervaringen Ga naar voetnoot*, want dat is ook een van mijn koppige eigenwijze standpunten. Ik heb dat - bij bijna elke schrijver - als ik een boek opsla en hij begint te praten over... eh... desnoods over vrouwen, om nou eens iets anders aan te roeren; dan zeg ik: nou, je praat er wel over, je hebt er wel eens een kop koffie mee zitten drinken, maar je hebt ze nooit in de praktijk meegemaakt; je kletst uit je nekharen. You don't know what you are talking about.’
Pamela Koevoets: ‘Kunnen we nu even teruggaan naar de helden, kan je misschien even introduceren en een kleine beschrijving van ze geven?’
WvdH: ‘Ja, in de oorsprong waren ze eigenlijk alle drie equivalent; ik had toen geen voorkeur. En dat komt ook gedeeltelijk omdat ze in de loop van de serie langzaam ouder worden. Dus toen die boeken begonnen, zaten ze in de tweede, derde klas van de middelbare school; en toen waren het eigenlijk nog jongetjes. Toen waren die karakters nog niet zo duidelijk gevormd. Maar naarmate ik verder kwam in die serie, gingen die | |
[pagina 23]
| |
jongens ook voor mij meer leven met hun eigenaardigheden. Jan Prins, die de zuinige jongen is van het geldbeheer; en Arie Roos, die de briljante prima-donna gaat worden met die dikke buik van hem, die zijn ook voor mijzelf helemaal uit de verf gekomen.’ Ga naar voetnoot*
Pamela Koevoets: ‘En de derde was Bob Evers; wat was dat voor iemand?’
WvdH: ‘Jaaa, Bob Evers was de typische Amerikaan met een praktisch-technisch inzicht zoals alle Amerikanen; ze zijn dikwijls helemaal niet dom, ze zijn technisch heel handig, net als apen. Maar die andere twee, Arie Roos en Jan Prins, zijn duidelijk Europeanen en Bob is duidelijk een Amerikaans jongetje.’ Ga naar voetnoot**
Commentatrice: ‘De eerste Bob Evers verscheen in 1948; na ruim 20 jaar en 30 avonturen gaf de schrijver er door een fikse ruzie met zijn uitgever ineens de brui aan. Er kwamen geen nieuwe jongensverhalen meer van Willy van der Heide.’
WvdH: ‘Tot ik vorig jaar een aanbod kreeg van Unieboek in Bussum, van Zwaan dus, die zei: “Luister eens, wil je voor ons die Bob Evers-serie voortzetten?” En toen had ik er weer helemaal zin in; ik had er helemaal weer lol in, het was weer helemaal fris en nieuw en zo...’
Pamela Koevoets: ‘Het is evengoed twintig jaar geleden dat het eerste boek is verschenen.’
WvdH: ‘Ja.’ | |
[pagina 24]
| |
Pamela Koevoets: ‘En het gaat nog steeds door.’
WvdH: ‘Ja, dat is heel vreemd, want je neemt automatisch aan - ik ook - dat na een generatie die jongens van school af zijn en dan gaan die boeken wel over van broertje op broertje, of van broertje op zusje; maar tot mijn stomme verbazing schijnen die boeken niet te verouderen, want ze verkopen er nu meer dan toen twintig jaar geleden.’
Pamela Koevoets: ‘Dus je hebt acht jaar niet aan die boeken geschreven en nu ben je opeens weer begonnen.’
WvdH: ‘Ja.’
Pamela Koevoets: ‘Zijn die jongens eigentijdser geworden, dragen ze andere kleren, hebben ze langer haar; hoe heb je dat aangepakt?’
WvdH: ‘Gewoon hetzelfde; die karakters veranderen namelijk niet. De enige technische moeilijkheid - natuurlijk - maar dat is het enige waar ik nooit onderuit ben gekomen, omdat die boeken door elkaar leesbaar zijn, Ga naar voetnoot* als je dus logisch - daar gebruik ik dat afschuwelijke woord net - logisch gaat denken, dan zeg je: ja, luister eens even - die jongens moeten inmiddels al zo'n 42 zijn met al die avonturen die ze achter de rug hebben. Maar ja, dat had je met Sherlock Holmes ook; dus dat moeten we maar in vredesnaam een beetje zo laten. Ze zijn nu van de HBS af, dus nou kun je een hoop in één jaar laten gebeuren; het zit vrij compact in elkaar allemaal. Vroeger moest dat allemaal in de vakantie gebouwd worden, dus toen kwam ik wel eens in tijdnood, maar dat doet zich nu niet meer voor. Wat ik net geschreven heb, dat heet: Bob Evers belegert fort B - dat is afgeleverd - en ik zit nu net midden in het avontuur in | |
[pagina 25]
| |
de Caribische Zee, en dat heet: Arie Roos als ruilmatroos. Dat gaat over schatduiken daar en over Spaanse galjoenen. Maar toen ik er weer aan begon heb ik me geen enkele moeite gegeven om de stijl aan te passen, of wat ook; ik ging gewoon achter die machine zitten en daar stond die dikke Arie Roos met z'n handen in z'n zakken op de hoek van de Rozengracht en de Prinsengracht. En ineens: “toet-toet”, daar komt Jan Prins erbij, en ik heb het gewoon laten lopen zoals het liep.’
Er wordt een stukje uit deel 31 voorgelezen.
WvdH: ‘Het is situatiehumor heel dikwijls. Vooral die klassieke streken van Arie Roos versus Jan Prins. Die Jan Prins probeert dan ook slim te zijn en die kletst zich dan wel zo onherroepelijk vast - onder luid gebrul van Arie natuurlijk - en Arie die zit in een reddeloze situatie waarvan je zegt: “Nou daar kletst hij zich nooit van z'n leven uit; nou zit hij vast.” Maar met een briljant esprit kletst die dikke rooie zich eruit.’ Ga naar voetnoot*
Pamela Koevoets: ‘En met Arie heb je jezelf het meest geidentificeerd?’
WvdH: ‘Dat is een heel aardige vraag en daar zou ik dit op willen zeggen: zowel Jan Prins als Arie zijn een duidelijke afsplitsing van mijzelf; ik heb duidelijk dingen met Arie Roos gemeen.’
Pamela Koevoets: ‘Wat bijvoorbeeld?’
WvdH: ‘Ik ben vreselijk makkelijk met geld; en slordig, zodat iedereen zegt: “Jongen, wat haal je nou uit? - daar komt niets van terecht.” En dan zeg ik: “Nou, dat zien we dan morgen wel weer”, en het komt net zo mooi op z'n poten terecht; dat is een | |
[pagina 26]
| |
typische Arie Roos-streek. Aan de andere kant spreek ik mezelf weleens bestraffend toe in de stijl van Jan Prins, zo van: ”Willem, nou moet je toch uitkijken, want nou bak je het echt te bruin.” Die equivalentie heb ik ook in beide jongens gelegd.’
Pamela Koevoets: ‘Ja, je ziet er ook keurig uit hè? Net als Jan Prins.’
WvdH: ‘Ja, dat is ook wel toeval, hoor, want ik zie er ook wel eens uit, als ik aan een paar bootmotoren heb liggen sleutelen, dat je zegt: nou nou, geef die man nog maar een biertje.’
Er wordt een stukje uit deel 14 voorgelezen.
Pamela Koevoets: ‘Die boeken zijn er nooit geweest in openbare leeszalen en bibliotheken.’
WvdH: ‘Nee.’
Pamela Koevoets: ‘Hoe kwam dat?’
WvdH: ‘Van het begin af aan werd er over deze serie ernstig gefronst; er wordt nog steeds over gefronst, omdat ze niet cultureel of opbouwend zou zijn. En ik had altijd het argeloze idee - en dat heb ik nog - dat dat kinderen geen ene moer interesseert. Die willen gewoon eerlijke boeken lezen waar wat in te beleven valt. Er zijn genoeg mensen die op de morele zeurtoer gaan; dat laat ik graag aan anderen over. Ik ben geen gefrustreerd dominee of moeizaam humanist; die markt mogen anderen hebben.’ Ga naar voetnoot*
Pamela Koevoets: ‘Toch zijn het keurige jongens; er komen nooit meisjes in voor en geen drank.’ | |
[pagina 27]
| |
WvdH: ‘Nee.’
Pamela Koevoets: ‘Wat had men er dan op tegen kunnen hebben?’
WvdH: ‘Het schijnt zo te zijn - die opmerking is eens een keer gemaakt - dat het on-Hollandse boeken zijn; er straalt een sfeer vanuit, die is on-Nederlands; het is niet kneuterig genoeg. Het zijn internationale boeken, en dat schijnt ze op de een of andere manier te irriteren. Het is heel moeilijk uit te leggen misschien. En toch ben ik zelf - voorzover ik weet - een duidelijke Hollander; van generatie op generatie komt mijn hele familie in dit kleilandje voor.’
Pamela Koevoets: ‘Je bent een avonturier?’
WvdH: ‘O ja, ik ben voor alles te porren, hoor.’
Opmerking: Dit interview was langer; indertijd heb ik het in zijn geheel opgenomen, maar later heb ik per abuis het tweede gedeelte gewist. Wèl weet ik nog wat er besproken werd, namelijk iets over het Bob Evers Genootschap (zie I.11.3). Verder vertelde Willy van der Heide een anekdote, die te maken had met een gebeurtenis in deel 7 ( Tumult in een toeristenhotel). Op blz. 142 is te lezen hoe Vonnie Vassar, nadat hij in een schietpartij een doos vuurpijlen had geraakt, alle smeulende resten in de loods met een brandslang natspuit. Ook Lilian, die aan een betonnen paal zit vastgebonden, neemt hij onder vuur. Willy van der Heide vertelde dat hij later ontzettend veel commentaar te verwerken kreeg naar aanleiding van deze daad. |
|