| |
| |
| |
Hantumhuizen
De naam van het dorp duidt op een relatief laat tot stand gekomen vestiging van Hantum uit. De oorsprong van de nederzetting ligt echter nog wel in de periode van terpenbouw, blijkens het voorkomen van een dorpsterp alhier, hoe weinig opvallend die zich qua hoogte ook in het landschap voordoet. In 1891 is een deel van die terp afgegraven (Wumkes ii, blz. 542).
De dorpsplattegrond bestaat voornamelijk uit een rechthoekig stelsel van wegen waarbinnen het grootste deel van de dorpsbebouwing is gelegen. De dorpskerk ligt afzijdig van de bebouwing en buiten de rechthoek van straten. De eertijds aanwezige states waren buiten de dorpskern gelegen. De hier beschreven structuur wordt al door Schotanus weergegeven. Een vergelijking tussen de plattegrond zoals door Eekhoff afgebeeld en de huidige situatie laat zien dat zich sindsdien een verdichting van de bebouwing heeft voorgedaan. Ten noorden van de kerk is de opvaart naar het dorp nog aanwezig.
| |
| |
Afb. 88. Kopie van het kadastrale minuutplan, omstreeks 1832. Schaal 1:7500.
Afb. 89. Luchtfoto van Hantumhuizen, schaal 1:6000. Opname 1971.
| |
| |
| |
Kerkgebouw
Hervormde kerk
De Hervormde kerk ligt aan de oostzijde van het rechthoekig omgrensde dorp op een beschermd terprestant. De kerk is eigendom van de Hervormde gemeente, de toren van de burgerlijke gemeente. Volgens Reitsma is de kerk misschien aan de H. Anna toegewijd geweest (afb. 90, 91, 93-105).
| |
Litteratuur
r.v.a. i, 128; Benef. 174; r.v.g.o. 103; Wumkes ii 594; R. Meischke, Het kleurenschema van de middeleeuwse kerkinterieurs van Groningen, Bull. k.n.o.b., 1966, 57 e.v.
| |
Afbeelding
Tekening door J. Stellingwerf 1722 in coll. Fries Museum, Leeuwarden (afb. 94).
| |
Bron
Historisch-bouwtechnisch rapport W.J. Berghuis, z.j. Archief r.d.m.z., Zeist.
| |
Geschiedenis
Naast de gebruikelijke pastorie- en patroonsgoederen bestonden er in Hantumhuizen in 1511 vicariegoederen. In 1543 en in 1580 wordt een prebende en jongerenleen vermeld, mogelijk verschillende benamingen voor hetzelfde complex bezittingen.
De kerk is in 1939-42 gerestaureerd onder leiding van architect A. Baart sr. waarbij details in 13e-eeuwse vorm toegevoegd werden. Zo kreeg de jongere koorsluiting vensters in 13e-eeuwse vorm en een hollijst onder de nieuwe verhoging en werd in de toren een toegang aan de noordzijde gemaakt.
| |
Beschrijving
De kerk bestaat uit een schip met jongere vijfzijdige sluiting en een forse, door een zadeldak gedekte westtoren. In het schip koepelgewelven op ingebouwde muurdammen.
| |
Materiaal
De baksteen van de toren meet 29,5-31 × 9-9,5 cm, 10 lagen 106 cm, boven het thans derde westelijke venster 29-31 × 8-8,5 cm, 10 lagen 96 cm, inwendig gemeten. Uitwendig zijn diverse soorten toegepast bij herstellingen. Aan het schip is het steenformaat 30-30,5 × 9-9,5 cm, 10 lagen 107 cm.
| |
Toren
De toren gaat onversneden op en is aan de noord- en zuidzijde gesloten, behoudens kleine galmgaten. Aan de westzijde staan vier vensters, waarvan één achter de wijzerplaat verborgen is (afb. 101). Het benedenste venster is bij de restauratie weer geopend. De kleine galmgaten zijn thans alle van een sprong voorzien aan de dagkant; het noordelijke was voor de restauratie hoger geplaatst en niet omlijst. In de oostelijke topgevel was een dichting te zien, die een brede korfboog bleek te vervangen. Hierbinnen waren de aanzetten van twee kleinere bogen aanwezig, zodat aangenomen moet worden, dat hier twee openingen binnen een korfbogige nis gestaan hebben (afb. 98). De deelpijler werd bij de restauratie aangebracht naar het voorbeeld van die aan de galmgaten in de toren van Ooster-Nijkerk; de dichting kwam nu aan de binnenzijde. Het muurwerk onder de kapvoet werd 40 cm verhoogd en de topgevels werden door ezelsruggen afgedekt.
| |
Inwendig
Inwendig was de toren tot ongeveer 2 meter met grond gevuld. Na verwijdering daarvan is de vloer verdiept en is de ruimte met een ribgewelf overkluisd en aan de oostzijde van een rondbogige geprofileerde doorgang naar de kerkruimte voorzien. Er zijn geen aanwijzingen gevonden voor de ribben in het gewelf, noch voor die van de oostelijke toegang; wel waren de aanzetten in twee hoeken over. De trap in de muurdikte van de zuidoostelijke hoek was volgens de opmetingstekening aanwezig doch is nu van een andere uitgang voorzien, daar de vloerhoogte door het gewelf gewijzigd werd. De noord- en zuidmuur van de benedenruimte van de toren zijn aan de fantasie van de restauratie-architect ontsproten, daar men de benedenruimte als baarhuisje wenste te gebruiken.
Boven het gewelf bevat de oostmuur een grote rondboog op imposten. Voor de restauratie liep deze tot de begane grond door en was door een dunne vulmuur dichtgezet, zoals thans nog op de verdieping, waar een deur toegang geeft tot de orgeltribune. Het venster aan de westzijde was voor de restauratie rechthoekig.
Op de volgende balklaag is in de oostmuur een ruime doorgang naar de kap boven de gewelven, de deur kon aan de binnenzijde door een sluitboom gedicht worden. De lage klokkestoel, die uit eike- en grenehout bestaat, rust op de derde balklaag.
| |
Schip
De schipmuren zijn door lisenen verdeeld in vier traveeën, in het bovenste gedeelte waarvan per travee twee rondboognissen staan (afb. 91, 98-102). Aan de noordzijde was de derde liseen verdwenen, aan de zuidzijde de laatste. Telkens twee traveeën waren aanvankelijk inwendig door één gewelf overkluisd, zodat uitwendig per twee traveeën telkens de buitenste nissen met vlechtwerk gevuld waren en de binnenste vensters bevatten. Aan de noordzijde was deze situatie nog duidelijk.
Ten behoeve van een gewijzigde overwelving van het inwendige zijn de vensters in de
| |
| |
Afb. 90. Hervormde kerk en toren. Plattegrond onder de vensters en over de vensters en doorsneden. Getekend in 1981 naar opmetingen van 1966.
| |
| |
Afb. 91. Aanzicht noordgevel voor de restauratie; schaal 1:175.
derde en zesde nis reeds vroegtijdig gedicht. In de zevende nis was het venster later aanzienlijk benedenwaarts verlengd (afb. 99, 102). Aan de zuidzijde waren ook in de vierde en vijfde nis nog langere vensters met kleine roedeverdeling gebroken (afb. 100). Bij de restauratie zijn alle vensters in romaanse vorm teruggebracht en aan de zuidzijde vijf nissen van vensters voorzien. De derde nis omraamde oorspronkelijk een venster en was aan beide gevels ontzet. Dit zal te verklaren zijn uit de aanwezigheid van een rondbogige ingang, die deels achter een bemetseling van de muur te voorschijn kwam en gedetailleerd was met drie sprongen waarin kraalprofielen liepen. De thans in gedichte vorm gereconstrueerde ingangen staan in een uitmetseling tussen de tweede en derde liseen, die tot de dorpel van de nissen opgaat (afb. 93, 98).
Een smalle gotische ingang in een spitsboognis onder het tweede venster werd aan de zuidzijde als zodanig gehandhaafd. Aan de noordzijde was hij niet omlijst en is gedicht behoudens een rechthoekig venster in de dichting. Aan de zuidzijde vindt men voorts in de vierde travee een tot het maaiveld reikende laagstaande spleetvormige opening, die
| |
| |
thans met glas gedicht is. In de vierde travee is een iets hoger staande bredere opening thans ook tot spleet gemaakt en van glas voorzien. Aan de noordzijde is op een overeenkomstige plaats een rechthoekig spleetvormig venster gevonden, dat inwendig een trapvormig afgeschuinde dorpel had. Uitwendig zijn bij de restauratie alle dorpels aldus gemetseld naar voorbeeld van twee nog aanwezige.
Het ondiepe vijfzijdige koor was uit afbraaksteen opgetrokken tot ongeveer 5 meter boven het maaiveld en daarboven uit kleine steen (afb. 95). Bij de restauratie is de kleine steen vervangen door opnieuw verwerkte grote steen, afgesloten door een hollijst en inwendig beklampt. In plaats van 19e-eeuwse vensters in de drie middelste zijden zijn nu vijf geprofileerde quasi 13e-eeuwse vensters aangebracht.
| |
Inwendig
Het inwendige is overkluisd door drie koepelgewelven, rustend op zes pijlers, die ongeveer een halve meter binnen de noord- en zuidmuur zijn opgetrokken en daarmede verbonden zijn door muurdammen (afb. 90, 103). De pijlers zijn onderling verbonden door spitsbogige schei- en gordelbogen die door een sprong geprofileerd zijn, welk profiel langs de pijlers met een versnijding doorloopt. In de muurdammen zijn de moeten van doorgangen te zien; achter de preekstoel is een doorgang open gehouden. Tussen de dammen is van kleinere steen een naar de buitenmuur stijgende vulling gemetseld langs het beloop van de scheiboog.
Tijdens de restauratie kwamen de aanzetten van muralen te voorschijn van de eerste overwelving door middel van twee grote lagere gewelven, waarvan de moeten op de zijmuren zichtbaar zijn. Zij gingen op van muurpijlers met schalk en hoekkralen. Deze zijn thans een meter boven vloerniveau opgehaald.
Boven de gewelven is te zien, dat het pleisterwerk aanvankelijk tot de muurplaat doorliep, waaruit blijkt dat na de tweede inwelving de overblijvende ruimten terzijde aanvankelijk vlak gedekt waren. Door de tweede inwelving werden aan beide gevels twee vensters, het derde en zesde, geheel verdekt.
| |
Geschilderde decoratie
Op de eerste twee koepels kwamen bij de restauratie geschilderde gewelfribben aan de dag, die tegen cirkels gevuld met siermetselwerk teniet lopen. De ribben zijn met kepers, spiraal en blokverdeling gevuld; langs de ribben bladversiering. De schei- en gordelbogen vertonen banden die blokwerk suggereren. De gevonden beschildering is door G. Jansen aangevuld en opgehaald (afb. 103, 104). Het derde gewelf waarop geen beschildering aanwezig was, is bij die gelegenheid met dezelfde motieven gedecoreerd. De kap bestaat uit zwaar rondhout en zal 18e-eeuws zijn.
| |
Bouwgeschiedenis
Daar het schip, naar bij de restauratie is gebleken, tegen de toren is aangebouwd met dunne westelijke vleugelmuren, is de toren het oudst en rond 1200 te dateren. Een materiaalafscheiding, die aan de oostmuur is waar te nemen, geeft een verhoging aan. Daar de opening in de oostelijke topgevel als galmgat moet worden gezien, moet de toren ooit hoger zijn geweest. De voor de restauratie aanwezige, over twee verdiepingen doorgaande boog aan de oostzijde zal ontstaan zijn uit een doorgang naar de kerk op de begane grond en een brede boog op de verdieping. Mogelijk was daar een soort torenkapel, bereikbaar langs de gemetselde trap in de zuidoostelijke torenhoek.
De kerk met zijn duidelijke stijlkenmerken is in de eerste helft van de 13e eeuw te dateren. Zij moet met twee grote gewelven ingewelfd zijn geweest, mogelijk zelfs ook oostwaarts een derde gewelftravee gehad hebben. De koepelgewelven op scherp spitsbogige schei- en gordelbogen zullen in het begin van de 14e eeuw zijn aangebracht. Mogelijk kan hier aan de datum van 1335 gedacht worden, wanneer er te ‘Hantum’ een altaar gewijd wordt (zie geschiedenis van de kerk van Hantum). De geschilderde ribbendecoratie is dan reeds niet meer modern. Het meest oostelijke gewelf is later (16e-17e eeuw) eens vervangen, bij welke gelegenheid de smalle zijruimten tevens afgedekt werden.
De Voorlopige Lijst (1930) dateert het koor op 1850. Wij achten het in de vorm van voor de restauratie eerder 18e-eeuws. Naar de oorspronkelijke koorvorm, die wellicht absidiaal was ter breedte van de 14e-eeuwse overwelving van het schip, zijn geen onderzoekingen gedaan.
| |
Inventaris
De kerk bezit:
| |
Preekstoel
een eiken preekstoel met kap en achterschot, de panelen van de kuip zijn gevuld met gesneden rococoranken (afb. 105). De benedenste velden bevatten opschriften: in het midden 1[7]73, tussen de 7 en 3 ‘G. Heerts’; op de beide andere zijn (later) de namen van de predikanten ‘Do. J. Mangel’ en ‘Do. H. Fenema’ gesneden, die respectievelijk
| |
| |
van 1818 tot 1842 en van 1768 tot 1809 te Hantumhuizen stonden. S. ten Hoeve schrijft het snijwerk toe aan IJge Rintjes (Preekstoelen, 107). Kanselbijbel uitgegeven door J. Braat 1662.
Doophek met spijlenfries, grotendeels, in ieder geval wat betreft het fries, in 17e-eeuwse vorm bij de restauratie gemaakt, ter vervanging van één met gedrongen dubbel balustervormige spijlen.
| |
Epitaaf
Tegen een der noordelijke pijlers is in 1897 een epitaaf ontdekt (Wumkes), bekroond door een aedicula. Hierop is een alliantiewapen gehakt geweest, bekroond door een helmteken met dekkleden, uitkomend een eenhoorn of hert (afb. 108). Op het manlijk schild is waarschijnlijk een dubbele adelaar afgebeeld geweest. Het vrouwelijk schild is gedeeld: rechts een halve figuur, links drie rozen paalsgewijs. Op het epitaaf: ‘ao 1571 in Januario sterf de eedele Erent/feste en̄ seer descrete Pybo vā Emingha/ao 1563 in Martio sterf de eedele en̄ zeer duechtsame Juffrouw Biueck Sioerda./en̄ legge beyde begrave in dese kerck/(on)der saelig Aemcke Jaerle steen’.
| |
Zerken
In het koor staat rechtop de zerk voor Amke Jarla (afb. 109). Zandstenen zerk met in de hoeken Evangelisten. Opschrift ‘Int jaer ons/Herē mvc en̄ xx (ix?)../.....s sterf/de eerbare herscap Amko Jarla’. In een cartouche ‘Bidde... die...’. Wapenschild eenkoppige adelaar, helmteken uitkomende leeuw.
In het voorportaal ligt een grote zerk voor Binnert van Heeringa uit 1561 met alliantiewapens in de hoeken en in het veld (afb. 107). In het koor nog enige eenvoudige zerken. De in de Voorlopige Lijst vermelde zerken van de familie Peima zijn niet meer aanwezig, evenmin als die van 1688, die een grafkelder in het koor gedekt zouden hebben.
| |
Klok
In de toren hangt een klok, diameter 80 cm. Opschrift: ‘Worp van Peima Eesck van Harckema Hilcke van Peima. Dirck Jans Tialma Kerkfoegd dorprechter Buve (Si?)rtszoon Hantumhuisen Titus Conradi pastor loci 1616’. Op de mantel alliantiewapen Peima-Harkema en letters g.e. aan weerszijden van een wapen bestaande uit rechts een monogram en links de halve friese adelaar. Misschien is de klok gegoten door de gebroeders Simonsz (Heerma van Voss, klokkeregistratie 1943).
| |
Uurwerk
Het smeedijzeren uurwerk staat in een gespied ijzeren geraamte en zal 18e-eeuws zijn.
| |
States
Banga State
Aan de westelijke rand van het dorpsgebied ligt op een omgracht verhoogd terrein Banga State (afb. 114).
In 1511 wordt de sate bewoond door Thalling Banga (r.v.a.i., 129), die toen 84 pondemaat huurde van Worp van Donia van Dantumawoude. De kaart van Schotanus van 1664 geeft op deze plaats een edele state, in 1718 echter slechts een stemdragende plaats. Uit de archieven blijkt dan ook niets van een edele state, of het moest zijn, dat in 1619 naast de gebruiker van de landerijen als bewoners worden genoemd het gezin van Johannes van Buiten, zoon van de secretaris van Franekeradeel (Weesboek). In een inventaris uit 1618 wordt het huis op Banga dat 20 vak lang was, onderverdeeld in ‘een voorhuijs, keucken, dorschhuijs ende achterhuijs’; verder was er een ‘cleijn huijs’ van 3 vak, een ‘molckencamer aen die noortsyde van thuijs’ en een ‘6 roede hoijberch’ (Weesboeken).
De huidige bewoner heeft niettemin bij graafwerkzaamheden op het erf veel kloostermoppen gevonden, wat zou kunnen wijzen op een voormalig laat-middeleeuws gebouw.
| |
Elinga of Heringa State
Ten zuiden van de kerk ligt Heringa, thans een boerderij van het kop-hals-romptype met lang voorhuis.
| |
Geschiedenis
Ook Elinga of Heringa komt op de kaart van Schotanus-Halma voor als edele state. Het goed wordt voor het eerst voor zover bekend vermeld in 1423 bij het verbond met Groningen, waar Eelck Heringa deel van uitmaakte (Charterb. i, 450). In 1511 was de state 68 pondemaat groot en werd zij door de eigenaar Gielt Ellingen bewoond. Zijn dochter huwde Jeppe van Ydtsma, die zich voortaan Jeppe Elinga noemde. Door vererving kwam de state aan Binnert van Heringa en zijn gelijknamige nakomelingen, die op Aebinga-state te Hijum woonden. Zij verhuurden de state. In 1635 wordt het goed omschreven als ‘een binnenhuis, een koecken, een poeskoecken, een langhuijs ende schuire’ met ‘een graft en cingel’ (Weesboek).
| |
Peyma State
Ten noorden van het dorp lag Peyma State.
| |
| |
Afb. 92. Plattegrond van het voorhuis van de boerderij Popta State met middeleeuwse muur en fundering. Getekend in 1982 naar opmeting van 1965.
| |
Litteratuur
Bull. k.n.o.b. 1961, 67 en 90.
| |
Afbeelding
Tekening door J. Stellingwerf in coll. Fries Museum, Leeuwarden (afb. 106).
| |
Geschiedenis
Peyma State kreeg haar naam toen Sybe van Peyma zich omstreeks 1570 te Hantumhuizen vestigde. Hij was een zoon van Worp van Peyma sr. en vertrok later naar Dokkum. Het huis werd daarna door zijn broer Tyemme bewoond. Omdat ook deze tak van de Peyma's Rooms-Katholiek was gebleven, komt de state niet voor op het oudste stemkohier van 1640. In die tijd werd de state bewoond door Hero Hartman van Peyma, zoon van Tyemme. Deze liet er een groot nieuw huis bouwen, hetgeen zijn financiële draagkracht verre te boven ging (Berns, 18, 512-3). Het moet dat huis zijn, dat Stellingwerf in 1723 afbeeldt.
Aan de Paesens lag ook een Peijma-state, dat vanouds onder Ternaard behoorde. In 1961 zijn in een waterput, samengesteld uit taps behakte bakstenen, gebruiksvoorwerpen en scherven gevonden, die uit de 16e eeuw en vroeger dateren. Uit het terrein was af te lezen, dat er een door grachten omgeven huis heeft gestaan.
| |
Popta State
Ten oosten van het dorp ligt op een omgracht terrein de boerderij Popta, van het kop-hals-romptype met kort voorhuis (afb. 92, 110-112).
| |
Litteratuur
r.v.a. i, 128; Berns 51 q (Weesboeken), 4, 76; Keikes, Verleden, 49.
| |
Geschiedenis
Ypt Popta gebruikte in 1511 als zijn bezit 94 pondemaat land. Dit geslacht is waarschijnlijk in de loop van de 16e eeuw uitgestorven in de mannelijke lijn. De boerderij wordt dan tenminste als huurboerderij gebruikt. In 1617 (Weesboeken) wordt ‘'t stins ende die vordere huysinge te Popta staende’ genoemd. In 1640 (stemkohieren) bezitten de kinderen van Tjetske Popta te Harlingen de boerderij. De stelligheid, waarmede in Weissmanns' ‘Het Gasthuis van dr. Popta en Heringa State te Marssum’ (1912) de stins als stamhuis van de latere Popta's wordt genoemd, is genealogisch niet aan te tonen.
| |
| |
In het laatst van de 17e eeuw kwam de boerderij in het bezit van dr Henricus Popta te Marssum; de Poptastichting heeft de boerderij nog in bezit en liet in 1965 het woongedeelte verbeteren. Daarbij bleek dat de muur tussen binhús en halsgedeelte oorspronkelijk 105 cm dik was en uit kloostermoppen bestond. Later bleek de muur tot 75 cm dikte afgekloofd te zijn.
De zuidzijde van de middeleeuwse muur was de binnenzijde, daar er een doorgang met sluitbalk was te zien en een licht- of schietspleet, die naar die zijde zich verbreedde. De zuid- en westmuur van het binhús bestaan weliswaar deels uit opnieuw gebruikte mopsteen, doch zijn slechts steensdik. In de topgevel vlechtingen en smalle lichtkozijnen, xviii. Bij onderzoek bleek de zuidoostelijke hoek van het binhús ook op een middeleeuwse fundering te staan.
| |
Rintjema State
In het noorden van het dorpsgebied ligt de boerderij Rintjema State (afb. 113, 115).
| |
Litteratuur
r.v.a. i, 129; Benef. 173; r.v.g.o. 104; Berns 51, q (Weesboeken) 4, 18 en 49, d (Recesboeken) 3, 263.
| |
Geschiedenis
De laatste, in 1511 genoemde floreenplichtige was Pybe Rentzien, die 58 pondemaat bezat, waarvan Retske Antez te Kollum eigenaar was. In 1543 en 1580 komt uit Reintema Sate pacht voor de pastorie. In 1617 (Weesboeken) wordt gesproken van een stins, die de eigenaar, Lieuwe van Wijtsma op Obbema te Ee voor zich reserveerde. Ook de nieuwe eigenaar, die het goed in 1676 kocht (Recesboeken) behield ‘het groot stins’ voor zichzelf. In de beschrijving van 1617 worden de opstallen als volgt beschreven: behalve de stins bestond het huis, dat 13 vakken lang was, uit ‘een keucken ende achterhuijs’ en een schuur, 2 gollen groot. Verder is er sprake van het ‘houtwerck in de keucken, smuijger ende 't sael’ en van ‘de opcamer’ (Weesboeken).
| |
Boerderij
Na 1676 wordt de stins niet meer genoemd; de kaart van Schotanus-Halma geeft een edele state Rienkema weer. Thans staat er een boerderij van het kop-hals-romptype met lang voorhuis. In de achtergevel een stichtingssteen met opschrift: ‘Adriaantje Idses Idzenga./Ik was jong en geen besef/heb ik met vaders hulp aan dit/gebouw den eersten steen gelegd/het is God die eeuwig leeft/En ons weer een nieuwe woning geeft/I.P. Idzenga, A.B. Wynia den 2 Junij 1822’.
| |
| |
Afb. 93. De noordgevel van de 13e-eeuwse kerk en toren, zoals die er sedert de restauratie van 1939-42 uitziet. Opname 1950.
Afb. 94. De kerk zoals J. Stellingwerf die tekende in 1722.
Afb. 95. De noordgevel voor de restauratie. Opname 1937.
| |
| |
Afb. 96. De zuidgevel met de tijdens de restauratie deels geopende nissen en gevonden dichtgemetselde ingangspartij. Opname 1965.
Afb. 97. De kerk getekend door Ids Wiersma in 1910.
| |
| |
Afb. 98. De ingangen in de zuidgevel na de restauratie. Opname 1975.
Afb. 99. De noordgevel vóór de restauratie. Opname 1937.
Afb. 100. De zuidgevel voor de restauratie. Opname 1900.
| |
| |
Afb. 101. De strakke westgevel van de toren. Opname 1976.
Afb. 102. De zuidgevel voor de restauratie. Opname 1900.
| |
| |
Afb. 103. Het interieur van de kerk naar het westen gezien met de hoog oprijzende koepelgewelven met in schildering geïmiteerde ribben. Opname 1975.
| |
| |
Afb. 104. De acht imitatie-ribben komen samen in een eveneens geschilderde ring in de kruin van het gewelf. Opname 1975.
Afb. 105. De preekstoel uit 1773 met rococo snijwerk aan de kuip. Opname 1975.
| |
| |
Afb. 106. Peyma-state zoals J. Stellingwerf het omstreeks 1722 tekende.
Afb. 107. Zerk voor Binnert van Heringa, overleden 1561. Opname 1975.
Afb. 108. Epitaaf voor Pybo van Eminga, overleden 1571, en zijn vrouw Biueck Sioerda. Opname 1975.
Afb. 109. De zandstenen zerk voor Amko Jarla, overleden 152(?). Opname 1975.
| |
| |
Afb. 110. Het binhús van de boerderij Popta State. Opname 1981.
Afb. 111. De middeleeuwse muur in het binhús van de Poptaboerderij met gevonden resten van een toegang (rechts) en een schietspleet (links). Opname 1965.
Afb. 112. Popta State vanuit het westen. Opname 1981.
| |
| |
Afb. 113. Stichtingssteen van Rintjema State uit 1822. Opname 1981.
Afb. 114. Luchtfoto van Banga State ten westen van Hantumhuizen.
Schaal 1:6000. Opname 1971.
Afb. 115. Rintjema State vanuit het noorden. Opname 1981.
|
|