| |
| |
| |
Hantum
De oudste vermelding van het dorp als ‘Hanaten’ komt voor op de tweede Fuldalijst, die gedateerd wordt op het jaar 945 (Dronke c. 37).
De plattegrond van het dorp, dat op een vrij forse terp is gelegen, wordt vooral gekenmerkt door de perifere ligging van de kerk ten opzichte van de dorpsbebouwing en het wegenstelsel naar de terp toe. De eerste editie van de Schotanuskaart (1664) geeft een buurtje ten zuidoosten van de kerk aan. Latere kaarten en plattegronden geven een situatie weer, zoals die ook nu nog in hoofdzaak aanwezig is: de voornamelijk niet-agrarische bebouwing ligt rond de t-vormige kruising van enkele doorgaande wegen. Tussen deze kruising en de dorpskerk zijn de huizen aan enkele steegjes gelegen.
Op de kadastrale minuut geeft de ligging van enkele perceelscheidingen rond het dorp een opvallend cirkelvormig beloop weer. Verdere aanknopingspunten voor een systematiek in ligging van wegen en bebouwing zijn echter moeilijk te ontdekken. De onbebouwde zuidzijde van de terp is rond de eeuwwisseling afgegraven voor de winning van terpaarde, waardoor de afzijdige ligging van de kerk ten opzichte van de dorpsbebouwing sterk geaccentueerd werd.
In de loop van de 20e eeuw heeft het dorp zich in oostelijke richting enigszins uitgebreid.
Van het gehucht Hiaure worden op de Schotanuskaart slechts enkele verspreid gelegen huizen en boerderijen in de omgeving van de kerk aangegeven. De zeer geringe omvang van het dorp is blijkens de Eekhoffkaart in het midden van de vorige eeuw nog aanwezig; nadien neemt de omvang iets toe.
Volgens Halbertsma is ter plaatse van de kerk een terp gelegen. In de huidige landschappelijke situatie blijkt deze terp van zeer bescheiden afmetingen te zijn en slechts plaats te bieden aan de kerk en de direct daarbij gelegen woningen. Op korte afstand ten zuidwesten van de kerk lijkt nog een tweede terp te zijn gelegen, plaats biedend aan een boerderij (Hibbema). Deze terp wordt overigens niet in de Terpenatlas aangegeven. Ook op enkele honderden meters ten noordoosten van de kerk bevindt zich een duidelijk voorbeeld van een huisterp (Roorda).
Ten westen van de kerk geven de Schotanus- en Eekhoffkaart een ‘wier’ aan. Deze heuvel blijkt echter te zijn afgegraven; Halbertsma geeft hier een ‘stinswier’ aan. Door het ontbreken van een omvangrijke dorpsterp en de aanwezigheid van enkele verspreid gelegen kleinere woonheuvels is een ‘losse’ dorpsstructuur ontstaan waarin weinig systematiek te bespeuren valt. Sporen van ringwegen, radiale opdeling van het terpterrein en dergelijke ontbreken hier dan ook geheel.
| |
| |
Afb. 56. Kopie van het kadastrale minuutplan, omstreeks 1832. Schaal 1:7500.
| |
| |
Afb. 57. Luchtfoto. Schaal 1:6000. Opname 1971.
| |
| |
| |
Kerkgebouw
Hervormde kerk
De Hervormde kerk staat op een ruim omheind kerkhof, op de zuidwestelijke hoek van het beschermde terprestant. De kerk is eigendom van de Hervormde gemeente, de toren van de burgerlijke gemeente (afb. 58-71).
| |
Litteratuur
r.v.a. i, 129; Benef. 184; r.v.g.o. 93; Tegenw. Staat ii, 204; Van der Aa v, 124; Muller, Rekeningen Bisdom i, 517; Wumkes ii, 40, 44; Van Buijtenen, Achtkarspelen, 172; Bull. k.n.o.b. 1978, 106; S. Algra, Rond de restauratie van de Ned. Herv. Kerk te Hantum, stencil, Architectenbureau Van Manen en Zwart te Drachten 1978.
| |
Afbeelding
Tekening van kerk en toren, 1723, verblijfplaats onbekend, vermeld door T.E. Teunissen in Het Noorderland i 1942, 346.
| |
Bronnen
Rekeningboek kerkvoogdij 1807-1938, r.a. Leeuwarden en uittreksel archiefdienst N.O. Friesland; Historisch-bouwtechnisch rapport W.J. Berghuis 1980. Archief r.d.m.z. Zeist.
| |
Geschiedenis
De wijbisschop van Utrecht wijdde blijkens de rekening van het bisdom in 1335 op zijn reis door noord- en oost-Nederland een altaar te Hantum. De kerk komt als kapel voor in een oorkonde van 1374, waarin de abt van Dokkum de jurisdictie over een aantal kerken en kapellen in Oostergo afstaat aan de proost van Oud Munster te Utrecht. In 1511 blijkt naast de pastoor ook een vicaris inkomsten te hebben. Ook in 1542 wordt naast de pastorie- en patroonsgoederen een beneficie vermeld, waaraan een vicaris is verbonden. Op de klok komen S. Catherina en S. Nicolaas voor, waarvan S. Nicolaas de patroon van het hoofdaltaar geweest moet zijn (zie ‘klok’).
De toren is in 1807 afgebroken, waarbij 1500 ton(nen) tufsteen vrijkwam, die verkocht werd (Wumkes). De toren had volgens de Tegenwoordige Staat een spits. Van der Aa meldt dat ‘voor enige jaren grote glazen zijn gemaakt en een hangzolder of kraak voor 50 à 60 personen’. Er was geen orgel en ook Van der Aa vermeldt de spitse toren, mogelijk in navolging van de Tegenwoordige Staat. In de kerkvoogdijrekeningen komt het afbreken van de toren tot uitdrukking in de verkoop van veel ‘duifsteen’, waarvoor ruim f 5000, - werd ontvangen. De nieuwe toren kostte ongeveer f 12000, -. Op de toren kwam een nieuw koperen wijzerbord. In 1816 kwamen er nieuwe kandelaars in de kerk, in 1819 een op de preekstoel. Het jaar waarin de bij Van der Aa vermelde nieuwe glazen gemaakt werden is niet duidelijk uit de rekeningen op te maken; mogelijk is het 1844.
In 1849 kocht men een groot kabinetorgel, afkomstig van mr. J. Baron van Heemstra, waaraan P.J. Radersma, orgelmaker te Wieuwerd, een nieuw front maakte met bijlevering van materialen als ‘snijwerk, beelden en muziekinstrumenten en beeldwerk’. In 1851 bracht Hardorff te Leeuwarden er een nieuw register in. In 1862 werd een boog over het hek in de kerk geleverd, kennelijk de doopboog. Nadat in 1877 de kraak getimmerd was (herinneringsbord in de kerk) kocht men in datzelfde jaar een nieuw orgel bij Hardorff. In 1883 kwam er nieuwe verlichting in de kerk en in 1885 werd het inwendige geheel wit gestuct met afhangende ornamenten bij de aanhechting van korbeels en trekbalken. Ook de toren werd in dat jaar hersteld en kreeg in 1892 de westelijke toegang. In 1910-11 is een grote beurt aan het dak verantwoord, waarna in 1920 elektrische verlichting werd aangeschaft.
De kerk is in 1977 gerestaureerd onder leiding van het architectenbureau Van Manen en Zwart te Drachten, dat in 1975 de toren hersteld had. Het inwendige is bij die gelegenheid ontpleisterd, waarbij de trekbalken met een muurstijlensysteem verbonden bleken te zijn geweest. De ingang in de eerste oude travee aan de noordzijde, die in 1892 gedicht was, bleek niet de oorspronkelijke te zijn. Deze stond in de tweede travee, doch was behoudens de rondbogige top van de omlijstende nis uitgekapt. Aan de zuidzijde is geen ingang in de tweede travee gevonden. Op de muren kwamen voorts de moeten in het zicht van een drietal gewelfkappen, waarboven het muurwerk met baksteen was aangeheeld. Ook over de absis moet een gewelf geweest zijn, waartoe het muurwerk een halve steen was afgekloofd. Een bodemonderzoek toonde voorts aan dat de fundering van de schipmuren gelegd was in een grondverbetering van afwisselend lagen klei en schelpgruis. De fundering van de absis bleek in het inwendige een halve steen in te springen.
In de zuidoostelijke koorsluitingzijde is een kleine kaarsennis in het zicht gekomen en
| |
| |
een piscina; aan de noordzijde een kastje waarin een plank geweest was, kennelijk een sacramentskastje. Op de muur aan de zuidzijde is een restant van een randbeschildering langs de gewelfkap. Tegen de oostelijke torenwand tekenden zich moeten af van een lagere tribune met een trap er naar toe. Op de zuidoostelijke hoek van de westgevel kwam voorts de fundering van een forse overhoekse steunbeer in het zicht, bestaande uit tufsteen en rustend op een plaat kwartsiet, waaronder een tufpuinspoor dat zich voortzette onder de bemetseling van het westelijke gedeelte van de zuidermuur. Aan de noordzijde is niet gezocht naar een analoge steunbeer.
| |
Beschrijving
De kerk bestaat uit een eenbeukig schip uit tufsteen opgemetseld en aan de oostzijde halfrond gesloten. De aanzet van de altaarnis is uitwendig door een sprong in het muurwerk aangeduid. Aan de westzijde is in 1807 een forse bakstenen toren gebouwd, die voor wat betreft zijn oostelijke helft in het schip staat. Tegen de noordwestelijke vleugelmuur is een kerkekamer gebouwd, aan de zuidzijde een bergruimte (afb. 60 en 64).
| |
Materiaal
De tufsteen is in stenen van 9-9,5 × 37-38 cm toegepast en met zeer dunne voegen verwerkt. Aan de zuidzijde is het tufsteenwerk sterk opgelapt met baksteen; aan de noordzijde is in de eerste drie tufstenen traveeën onder de nissen bij de restauratie een nieuwe buitenhuid van bakstenen aangebracht ter vervanging van oudere herstellingen. De toren, de westgevel en de meest westelijke travee bestaan voor zover zichtbaar uit baksteen van 20-21 × 4-4,5 cm, 10 lagen 50,5 cm.
| |
Toren
De toren gaat uitwendig onversneden op en heeft aan elke zijde bovenaan twee rondbogig gesloten galmgaten. Op de noordelijke gevel is een beschilderd koperen wijzerbord aangebracht met het jaartal 1878, duidend op een schilderbeurt (zie ‘geschiedenis’ onder 1807; afb. 65). De grenen klokkestoel staat op een versnijding, waar de derde balklaag op rust, en zal reeds in de oude toren gediend hebben. De klok hangt sinds 1976 aan een ijzeren luidbalk, die een getoogde houten vervangt; de laatste wordt in de toren bewaard.
| |
Schip en koor
Aan de noord- en oostzijde is de oorspronkelijke indeling van het muurwerk nog vrijwel gaaf (afb. 59, 60 en 62). Aan het schip zijn grote rondbogige gesloten spaarvelden, gescheiden door een zeer smalle dam, waarover een kraal loopt. Dam en kraal zijn samengesteld uit afwisselend staande en strekkende stenen. De bogen van de spaarvelden, die twee lagen minder dan halfcirkelvormig zijn, gaan op van kleine imposten in de dammen; de kralen van een basis en een klein rechthoekig plint, dat op een versnijding staat, die afgeschuind is, evenals de dorpel van het spaarveld. Deze versnijding eindigt ten oosten en ten westen tegen een smalle liseen en vormt als het ware een doorgaand spaarveld. De kralen gaan in tegenstelling tot de dammen op tot de bovenzijde van het tufstenen muurwerk, dat thans afgesloten wordt door enige lagen baksteen ten behoeve van de gotische kap.
Aan het koor zijn de spaarvelden aanzienlijk lager dan aan het schip. Daarboven loopt onversierd tufstenen muurwerk van enige lagen, afgesloten door de verhoging in baksteen zoals aan het schip. Aan het rechte koorgedeelte gaan de bogen, evenals aan het schip, op van een kleine impost. Deze staat in de hier tot een smalle liseen geworden dam, die even hoog opgaat als de kralen. Aan de absis zijn weer kralen toegepast over de dammen; deze zijn, evenals alle stenen van de bogen aan het koor, langs een diagonaal over de stenen uitgehold (afb. 61). De overgang van de kraal naar de bovenste rechthoekig behakte stenen wordt bewerkstelligd door een maskersteen. Het schip telt vijf spaarvelden en bij de overgang van schip naar koor een 50 cm smal veld, dat tot boven toe doorloopt zonder boogvormige afsluiting. Aan de westzijde is het muurwerk van de vleugelmuren, die tegen de jongere toren aansluiten, omgezet tot het eerste spaarveld en met een liseen aansluitend gemaakt.
| |
Vensters en toegangen
In het tweede en vierde veld van de noordelijke schipmuur staan naar beneden verlengde, oorspronkelijk tien lagen hoge rondbogige vensters. Onder de meest oostelijke nis is in de benedenzone van het muurwerk een klein venster geweest, een zogeheten hagioscoop. In het tweede veld van het koorgedeelte is de boog van het spaarveld afgekapt; er is daar een hoog smal venster ingehakt geweest, dat heengreep over een kleinere oorspronkelijke lichtopening. Deze reikte, blijkens de aanzet van de boog die tegen de oostelijke dagkant van het later ingebroken venster valt waar te nemen, vrijwel tot op de dorpel van het spaarveld. Aan de koorsluiting zijn drie jongere glasramen aangebracht ter grootte van de gehele spaarvelden, die alle sporen van oorspronkelijke vensters hebben uitgewist.
| |
| |
Afb. 58. Hervormde kerk en toren. Plattegrond en doorsneden. Getekend in 1980 naar opmetingen van 1943 en 1974.
| |
| |
Afb. 59a. Aanzicht noordmuur met aanduiding van gedichte koorvensters, hagioscoop en ingang. Getekend in 1980 naar opmetingen van 1943.
Afb. 59b. Details van de spaarvelden: b. aan de koorsluiting, c. aan de koortravee en aan het schip.
Afb. 59c. Details van de spaarvelden: b. aan de koorsluiting, c. aan de koortravee en aan het schip.
| |
| |
Aan de zuidzijde is zowel in het derde veld van het schip als in het rechte koorgedeelte een bakstenen venster aangebracht van gotische makelij met steensrollagen, afgeschuinde dagkant en een neggesteen; later zijn daarin houten ramen geplaatst met roedeverdeling (afb. 63, 64). In het tweede en vierde veld staan ruw ingekapte spitsbogige vensters, die echter nog sporen dragen van de romaanse vensters, te weten het eerste aan de oostzijde en het derde aan de westelijke dagkant. Vooral inwendig zag men tijdens de restauratie, dat de oude dagkanten aangehouden waren. De romaanse vensters zijn waarschijnlijk aanvankelijk slechts vergroot tot de afmeting van die aan de noordzijde. Het smalle meest oostelijke venster is mogelijk naar analogie van de romaanse vensters ontstaan en verlengd; dat het smal bleef zal met de plaatsing van de preekstoel te maken hebben. Ten westen ervan benedenaan ziet men nog de moet van een ingebroken klein venster, zoals in de tweede koortravee noordzijde.
In de meest westelijke travee zijn aan de noord- en aan de zuidzijde laatgotische ingangen aangetroffen, door een segmentboog gedekt en inwendig aan de zuidzijde in een hoge rondbogig gesloten nis gevat. Aan de noordzijde lag de drempel 70 cm onder het maaiveld. Uitwendig was deze ingang omkleed met de steen die in 1807 is gebruikt; de zuidelijke vertoonde nog een kwarthol profiel, eindigend op een zogeheten teenstukje.
| |
Windvaan
Op de oostzijde van de nok van het dak staat een windvaan waarin onder een kroon de letters ‘j.j.’ en ‘1770’ zijn uitgezaagd.
| |
Inwendig
Bij de restauratie van 1978 is het stucwerk van het interieur uit 1885 verwijderd en is het houten tongewelf in zicht gebracht; de bebording moest grotendeels vernieuwd worden. De gepeerkraalde sleutelstukken waren merendeels nog aanwezig. De muurstijlen bleken eveneens nog aanwezig te zijn en zijn in het zicht gebracht (afb. 67). De kap is laatgotisch; de spanten zijn genummerd van oost naar west, waarbij het laatste tegen de toren als strijkspant alleen aan de oostzijde geprofileerd is.
In het tufstenen muurwerk tekenden zich na ontpleistering de moeten af van gewelfaanzetten; zij zijn in het nieuwe stucwerk aangegeven (afb. 58). Uit de moeten kan men twee koepelgewelven reconstrueren en een smaller koorgewelf, dat overgaat in de overwelving van de absis. Van de scheibogen zijn geen funderingen gevonden; zij zouden van lijstkapitelen kunnen zijn opgegaan. Een verticale strook reparatie, die zich vooral aan de noordzijde in het muurwerk aftekende ongeveer ter plaatse van het smalle spaarveld uitwendig, zou mogelijk als reparatie na de afbraak van een triomfboog uitgelegd kunnen worden. Van een fundering daarvan was echter evenmin een spoor te vinden.
| |
Bouwgeschiedenis
Het tufstenen kerkje waarvan de versiering met de doorgaande kralen, maskersteentjes en facetgehakte stenen aan het koor, reeds bijna niet meer als romaans te karakteriseren valt, zal omstreeks 1200 ontstaan zijn. Blijkens het oorspronkelijk inspringende muurwerk van de absis was deze overwelfd. De op dezelfde wijze, doch uit ander materiaal samengestelde fundering van een westelijke uitbreiding, met een overhoekse steunbeer, kan in opbouw uit baksteen en tufsteen bestaan hebben en 13e-eeuws geweest zijn. De afmetingen wijzen op een klein westwerk met ingebouwde toren. Het vertoont westwaartse verzakking, die nog waarneembaar is.
De bij de restauratie gevonden moeten in het muurwerk duiden op een overwelving in twee bijna vierkante gewelfvakken en een smaller vak aan de oostzijde, dat tevens de absis overwelfde. De romaanse vensters zullen bij die gelegenheid vergroot zijn tot de afmeting, die ze aan de noordzijde hebben. Onder elke gewelfkap zal aan de zuidzijde een tweede venster bijgemaakt zijn. Mogelijk heeft deze verbouwing plaatsgehad gelijk met of kort na het optrekken van de nieuwe westpartij. De wijdatum 1335 kan niet hiermede in verbinding gebracht worden, daar de muralen nog duidelijk rondbogig zijn. Mogelijk heeft deze betrekking op de kerk van Hantumhuizen (zie aldaar).
In de laatgotische tijd (16e eeuw) is over de kerk met behoud van het westwerk of althans de toren daarvan, een nieuwe kap met tongewelf gezet, waarbij de trekbalken door muurstijlen aan de muren gehecht werden. Ten slotte werd in 1807 het westwerk of de resterende toren afgebroken en ter plaatse van de oude toren een nieuwe gebouwd van forsere afmetingen; naast de toren bleven smalle loze ruimten over, daar men de toren verbond met het verlengde van de zijmuren. Deze bestaan aan beide zijden, inwendig zowel als uitwendig uit de steen van de toren, doch hebben mogelijk nog een oudere kern. De noordelijke ingang is in 1892 gedicht en vervangen door een toegang onder de toren.
| |
| |
| |
Inventaris
De kerk bezit:
| |
Preekstoel
Een eiken preekstoelkuip met achterschot en jonger klankbord. De kuip is versierd met omrankte getorste kolommen en snijwerk aan het benedenste fries. Het middelste vak daarvan is gevuld met een sierdoek waarop te lezen staat: ‘D.W. Sidonides W. Teddes 1715’ (afb. 69, 70). Aan de preekstoel fraaie dubbele koperen kaarsenarm, volgens de kerkerekening in 1819 geleverd door I.B. Tasma te Dokkum (afb. 68). Aan het doophek koperen doopbekken in houder, xviii-xix.
| |
Doophek
Doophek met spijlenfries en gietijzeren doopboog, 1862 (afb. 70).
| |
Banken
Twee banken met spijlenfries en knoppen, xviii, en eenvoudiger bank met knoppen. De zittingen zijn bij de restauratie aangepast aan ‘modern zitcomfort’.
| |
Orgel
Een orgel gebouwd door Hardorff te Leeuwarden in 1877.
| |
Zilver
Avondmaalsbeker op standring met touwband, hoog 14,5 cm, diam. 10,3 cm. Opschrift: ‘Kerkebeeker van Hantum en Hantumhuizen’ en ‘Diaconen 1785 D.J. Bangma en J. Martens’. Merken: Leeuwarden, jaarletter g van 1784, meesterteken hd van Hendrik Dauw (afb. 72). Zie Voet, 504.
Dergelijke beker, hoog 14,3 cm, diam. 10,5 cm. Opschrift: ‘Beker der gemeente van Hantum en Hantumhuizen 1819’, 19e-eeuwse merken, meesterteken Thomas Schoonbeek, Groningen.
| |
Klokken
In de toren hangen twee klokken:
een klok, diameter 90 cm. Langs de bovenrand gotisch opschrift in spiegelschrift: ‘a.d. mcccc sub dno. Radcone curato te colo virgo pia te (post?) vocor ergo Maria h.m.f.’ (Herman me fecit? volgens klokkeregistratie).
Een klok, diameter 115 cm.
Litteratuur: Fehrmann, 304.
Opschrift bovenaan: ‘Dū trahor audite voco vos ad gaudia vita (sic) Anno dn̄imoccccco xxxo Siwert iarsma sezeme hillinge rēmert gabbenze fodē johā t stege gert vā wou me fecit’ (sic). Op de klok reliëfs van S. Nicolaas met mijter en kromstaf en kind aan de voeten, en H. Catherina met zwaard, boek en gebroken rad en keizer Maxentius aan haar voeten. Onder de H. Catherina staat te lezen ‘Heer Lywo vicarus’, onder de H. Nicolaas ‘Heer Tako pastor’, hetgeen er mogelijk op wijst dat de H. Nicolaas de heilige van het hoofdaltaar was.
| |
Beeldje
In de nabijheid van de kerk is in 1914 in de terp een beeldje gevonden, hoog 14,4 cm van kalkzandsteen en voorstellende een heilig bisschop die door onthoofding de marteldood ondergaan heeft, waarschijnlijk de H. Dionysius (vgl. Vrije Fries 1918, 138). Het beeldje kan uit de 15e eeuw stammen (afb. 66).
| |
Epitaaf
Het Fries Museum bezit een hardstenen epitaafje, groot 37 × 35 cm, volgens de inventaris (nr. 407) afkomstig uit de kerkmuur te Hantum. Het wordt vermeld in de Catalogus van de Historische Tentoonstelling 1877 onder nummer 204. Mogelijk is het in dat jaar in de verzameling van het Fries Genootschap gekomen, daar toen aan de kerk vertimmerd is. In de Catalogus wordt gesproken van een gevelsteen; aan de dorpszijde is echter geen moet te zien geweest waar de steen gezeten zou kunnen hebben (afb. 71). Het epitaaf stelt een ruiter te paard voor met op zijn hoed een zandloper en in de hand een bovenaan breder uitlopend voorwerp, mogelijk een fakkel. De ruiter is geplaatst tussen twee kolommen waarop vogels met een tak met eikels in de bek, de linker omziend. In de grondstrook tussen de kolommen het jaartal 1716, voorts het opschrift ‘Bid en waakt de uure naakt Hindrik Kristiaens’.
| |
Schoolgebouw
Schoolgebouw
Ten oosten van de kerk staat een schoolgebouw, waarvan het noordelijke gedeelte in 1845 gebouwd moet zijn naar een in het gemeentearchief van Westdongeradeel berustende tekening en bestek door G. Keuning (afb. 73, 74). Het gebouwtje moet later (1871?) volgens een verweerd jaartalsteentje in zuidelijke richting uitgebreid zijn, bij welke gelegenheid een ingang in de westelijke gevel kwam. Aan de ingang is een steentje met ‘J.P. de Graaf 1845’; elders een met ‘S.W. Beetsma 187(?)1’.
| |
Industriemolen
Voormalige industriemolen
In de lijst van niet rendabele en af te breken molens, gemaakt in opdracht van de Staten van Friesland in 1639, wordt een windmolen te Hantum genoemd. De kaarten van Schotanus en Eekhoff geven te Hantum geen molen aan; kennelijk is dus bovengenoemd
| |
| |
besluit uitgevoerd. In 1862 kreeg vervolgens S.K. de Jong uit Oosterwolde vergunning om te Hantum een molen te bouwen. Deze is het volgende jaar gerealiseerd door de overplaatsing van een achtkante molen met stelling uit Leeuwarden, genaamd ‘De Rooseboom’. Deze dateerde uit 1789 en moest daar wijken voor de aanleg van het spoorwegemplacement.
Kort na 1940 werd de molen van een dieselmotor voorzien. Na aanzienlijke schade te hebben opgelopen tijdens een storm in 1949, vond herstel niet meer plaats (afb. 78, 79). Het achtkant werd ingekort en dichtgetimmerd om het bedrijf met motorkracht op gang te houden. Sinds 1958 werd de romp als opslagplaats gebruikt, totdat deze in de jaren zeventig werd afgebroken.
| |
Litteratuur
Keune, Molens, 51-52; S.J. van der Molen, Het gemaal, 96; Molens van Friesland, 31; Wijnja, Windmolens i.v. Hantum.
| |
States en boerderijen
Voormalige states
De beide edele(?) states Ruirdsma en Tjallinga komen niet met name voor op de Schotanus-kaarten; ook Eekhoff heeft ze niet vermeld. Uit vele verkopen blijkt, dat de grond van Ruirdsma in de 18e eeuw reeds versnipperd was (Reces- en proclamatieboeken). Ruirdsma moet dicht bij het dorp gelegen hebben, Tjallinga ten noorden van het dorp aan de voet van de dorpsterp. Mogelijk wijzen vondsten van grote steen op de oude plaats van het huis. Van ongeveer 1550 tot 1650 werd het achtereenvolgens bewoond door Sybrand, Taecke en Johan van Hettinga.
| |
Kinnema State
Ten noordwesten van het dorp, oorspronkelijk eveneens aan de voet van de dorpsterp, ligt Kinnema State, ook Kamminga en Kemmingen genoemd. In 1511 wordt Thonisz op Kammingen als gebruiker van 57 pondemaat vermeld, waarvan onder anderen Lutger Kammingen eigenaar is. Deze komt niet voor in de genealogie van de bekende geslachten Kamminga.
Het tegenwoordige woonhuis is als onderkelderd dwarshuis gebouwd met een toegangstrap naar de ingang in het midden, xixc (afb. 75).
| |
Hillinga Sate
Een belangrijke boerderij te Hantum was voorts Hillinga Sate. Hier woonde in 1511 Tziemma Hellingen, die 70 pondemaat land huurde (r.v.a.i., 130). Toen in 1621 een nakomeling Tziomme Hillinga was overleden, werd diens huis, dat 18 vak groot was, beschreven als bestaande uit ‘een voorhuijs, twee keuckens ende een achterhuis’; bovendien waren er ‘een molckencamer’, groot 3½ vak en ‘een cleen camer in die wtleninge’. Een poort gaf toegang tot het erf (Weesboeken).
| |
Stationsweg 3
Aan de weg van Ternaard naar Dokkum bij de afslag naar Hantum, staat een grote boerderij van omstreeks 1870. De weg naar Hantumeruitburen is in 1868 verbeterd; waarschijnlijk is de boerderij, die nog niet voorkomt op de kadastrale minuut, noch op de kaarten van Eekhoff en Kuipers (1865), bij die gelegenheid gebouwd (afb. 76). Het voorhuis, dat door een halsvormig gedeelte met de schuur is verbonden, is blokvormig met omgaand laag zadeldak en heeft de ingang in het midden; daarboven is een dakkapel. Aan de voorgevel zijn hoeklisenen en alom zesruitsvensters.
| |
Kerkgebouw Hiaure
Hervormde kerk
De Hervormde kerk uit 1869 staat op een omheind kerkhof op een beschermd terprestant. De ingangszijde (onder de toren) is naar de weg gekeerd; zij is eigendom van de Hervormde gemeente (afb. 85).
| |
Litteratuur
r.v.a. i, 132; Benef. 175; r.v.g.o. 105; Van der Aa v, 571; Wumkes ii, 240, 335.
| |
Bronnen
Archief Hervormde gemeente Brantgum-Hiaure; rekeningen kerkvoogdij Hiaure 1845-1906, r.a. Leeuwarden.
| |
Afbeelding
Tekening J. Stellingwerf 1722, coll. Fries Museum Leeuwarden (afb. 86).
| |
Geschiedenis
Uit de 16e-eeuwse gegevens blijkt, dat men nogal wat moest bijdragen aan de dijken en dat zowel in 1543 als in 1580 zware lasten waren ontstaan door reparatie aan de pastorie. Als gebruikelijk bevatten de 19e-eeuwse kerkvoogdijrekeningen meer posten voor onderhoud en modernisering aan de pastorie dan aan het kerkgebouw. In 1851 wordt 100 gulden gestort aan de gemeenteontvanger te Holwerd (sic) als vergoeding aan het dorp Hiaure wegens het plaatsen van een nieuwe gevel aan de kerk te Hiaure.
| |
| |
Ook in de volgende jaren worden nog geregeld onderhoudswerkzaamheden aan de kerk gedaan, totdat men in 1869 overgaat tot het bouwen van een nieuwe kerk. De timmerman F.Y. de Jong krijgt een kleine 4000 gulden ‘wegens het bouwen der nieuwe kerk en toren’ en G.P. Keuning te Ternaard ‘voor het opmaken van het bestek en tekening van de nieuwe kerk’ en het toezicht. In de kerk bezitten de kerkvoogden zes banken tegenover elkaar, waarvan de twee laatste behoorden aan D.A. van Harinxma (rek. 1869). In 1875 wordt nog voor 149 gulden aan de pastorie vertimmerd. Het jaar daarop wordt de ‘wandeling’ om het kerkhof in orde gebracht. In 1883 worden het oude schoolhuis en de school van de gemeente gekocht; het blijkt dat men daar catechisatie gegeven heeft.
De in 1869 afgebroken kerk was volgens Van der Aa ‘langwerpig met steenen verwulfsel en predikstoel aan het eind en van een stompe toren voorzien’. Aan de kerk was volgens dezelfde bron veel tufsteen verwerkt. De lijst van de staat der kerken uit 1843 in het gemeentearchief spreekt ook van een toren met huisdak, wat evenals ‘stompe toren’ in Friesland staat voor wat thans ‘zadeldak’ heet. In 1850 wordt er te Leeuwarden een klok uit Hiaure te koop aangeboden (Wumkes 240).
| |
Beschrijving
De toren van de nieuwe kerk is in het schip gebouwd. Dit is vier traveeën lang en driezijdig gesloten. Behoudens de eerste travee, die blind is, heeft elke travee en twee der zijden van de sluiting een breed rondbogig venster binnen een rechthoekig spaarveld, afgesloten door een bloklijst. In de vensters zijn gietijzeren roeden, die boven het kalf in drie veren vertakken. De kap is gedekt door Friese pannen. Het inwendige is overdekt door een spitsbogig toelopend stucplafond. Preekstoel tegen de oostwand uit de bouwtijd, evenals het doophek met gestanst hekwerk.
In de gevel staat een stichtingssteen met namen van kerkvoogden: P.I. Idsardi, S. Rijpstra en S.L. Bangma.
| |
Orgel
Orgel in neogotische kast, ingewijd in 1918.
| |
Zerken
In het looppad is een zestal 17e-eeuwse zerken met leeftijdskoppen. In het voorportaal een rechtopstaande gave zerk voor ds. G. Haboma, overleden 1665.
| |
Zilver
Avondmaalsbeker, hoog 14 cm, diam. 10,5 cm. Op de standring een touwband. Langs de bovenzijde is in een cartouche gegraveerd: ‘Vereerdt door Ittie Lieuwes Aminga Pastoorske tot Neykerk aan de dijaconij van Hiaure 1714’ (afb. 84). Aan het cartouche hangt een wapenschild met dubbele adelaar. Merken en afmeting als beker Nijkerk (Oostdongeradeel) 1714.
| |
Klok
In het torentje hangt een klokje, diam. 50 cm. Gotisch bovenrandschrift: ‘Mater dei memento mei’. De beugels zijn als touw versierd, xv? (afb. 83).
| |
Pastorie
Pastorie
Ten noorden van de kerk staat de voormalige pastorie uit 1751. Dwarshuis zonder verdieping met ingang in het midden. Oorspronkelijk boven de ingang Vlaamse top, waarin jaartal 1751. Deze is in 1906 verwijderd en aangebracht boven de ingang van de kerk van Bornwird (zie aldaar). Het voorhuis is tegen een ouder afgeschuind achterhuis gebouwd. Inwendig in de linkerkamer bedstedewand boven de kelder. Rond de schouw is een grote bontmarmeren neobarok schouw aangebracht, afkomstig uit westelijk Nederland.
| |
Overige terpen en bebouwing daarop
Overige terpen
Ten oosten van de dorpsterp van Hantum tekent Halbertsma een terp, daar waar de weg naar Hiaure aftakt.
| |
Roorda State
Ten oosten van de kerkterp van Hiaure geeft dezelfde bron nog een kleine terp, waarop de state Roorda was gelegen.
| |
Geschiedenis
De abdij van Dokkum bezat in 1511 een uitgestrekte boerderij (120 pondemaat) te Hiaure, bewoond door Gerbet. In 1592 blijkt deze boerderij in tweeën gesplitst te zijn (Register van de opzegging van kloosterlanden). De nieuw ontstane boerderij Klein Roorda ligt een eind ten noorden van het oude hornleger en ligt niet op een terp. In 1615 wordt het huis, dat 15 vak lang was, als volgt onderverdeeld: ‘een voorhuijs, keucken, dorschhuijs ende achterhuijs’ (Weesboeken).
| |
Hibbema State
Ten zuiden van de kerk lag de state Hibbema, in 1511 70 pondemaat groot (r.v.a. i. 132). Als Hibbema Statha komt zij reeds in 1470 voor (Sipma iv, 36), toen ‘Dowa her Siuckisma’ haar verkreeg. De state was 23 pondemaat groot met ‘heemterp en steeden’.
| |
| |
Nazaat Rentie Sijwxma is in 1511 eigenaar.
| |
Stinswier
Ten noorden van dit erf ligt een afgegraven stuk land, waar de stinswier, die Eekhoff en Halbertsma aangeven, gelegen zal hebben.
| |
Mennema Sate
Ten zuiden van Hibbema lag, op een enigszins verhoogd terrein, Mennema. In 1505 bevestigden Aedzert, Tzalingh en Gerbeth Lieuwesz Mennama, dat ze geld hadden ontvangen van het Jacobijnenklooster en het Sacramentsgilde te Leeuwarden, afkomstig uit een boerderij te Hiaure van hun overleden oom, Gherbeth Mennama (Sipma i, 499). Mogelijk is deze identiek met Gerbrant Mennama, waarover de 16e-eeuwer Janco Douwama rept in zijn Geschriften (ii, 157).
| |
Amminga
Tussen de kerkbuurt en Roorda State lag op een enigszins verhoogd terrein de sate Amminga.
| |
Lutkelaard
Ten westen van Hiaure ligt in het dorpsgebied van Hantum de terp Lutkelaard, door Halbertsma als zodanig aangegeven. De naam Lutjelaard komt reeds voor in de lijsten van eigendommen van de abdij Fulda in de 9e eeuw (Dronke c. 60; Bleiber, 147). In 1511 wordt Littzielaert genoemd als woonplaats van Jen en van Renko, die respectievelijk 40 en 64 pondemaat bewerken, grotendeels land zonder dijk (r.v.a. i, 131, 132). De plaats komt vervolgens voor in de Decretale verkopen van 1587 (Berns, 21; Geneal. Jierb. 1979, 93). Volgens de kaart van Schotanus-Halma stonden op de terp Lutjelaard drie stemhebbende plaatsen.
| |
Boerderij
Thans is de belangrijkste boerderij een gebouw uit 1884 van het kop-hals-romptype met een kort voorhuis. In de voorkamer van het binhús eenvoudige bedstedekastenwand over de volle breedte van het binhús met gepaneleerde deuren (afb. 77).
| |
Poldermolen
Poldermolen
Ten zuiden van Hantum staat in de polder het Hantumerleeg, een achtkante molen, gebouwd in 1880 door G.R. van Wieren te Janum. De molen is eigendom van de gemeente (afb. 87).
| |
Litteratuur
Molens van Friesland, 128; Fries molenboek 120-121; Ter Steege en Boers, 32.
| |
Geschiedenis
In 1880 is het waterschap Het Hantumerleeg opgericht, dat zijn water zou uitslaan op de boezem van Westdongeradeel, met behulp van een te bouwen windmolen. De molen is in 1977-78 gerestaureerd, waarbij onder meer twee nieuwe plaatstalen roeden oudhollands opgehekt, twee korte schoren en een grenen vijzel werden aangebracht. Voordien had de molen een zelfzwichtend wieksysteem en was de as van de vijzel van staal.
| |
Het staande werk
Het onderachtkant, gemetseld van rode machinale baksteen, is met de molen gefundeerd op stiepen. In het opgaande werk lopen deze door en zijn op de hoeken van het onderachtkant te zien als pilasters. De twee toegangen bevinden zich haaks op de waterlopen. In het onderachtkant bevindt zich een uitzonderlijk aantal vensters, namelijk drie, één boven de voorwaterloop en twee in de veldmuren aan weerszijden van de achterwaterloop. De vensteropeningen zijn rond en worden door een iets uit het gevelvlak naar voren komende rollaag van gele baksteen omlijst, met hierin gietijzeren ramen. Boven de voor- en achterwaterloop bevinden zich korfbogen, eveneens van gele baksteen. De stijlen van het achtkant staan op de binnenbeëindiging van de stiepen met hiertussen de peulhouten; een ondertafelment ontbreekt dus. Het onderachtkant gaat er buiten langs. Het grenen met riet gedekte achtkant is gebouwd volgens het algemeen in ons land geldende systeem met de voor het noorden kenmerkende drie bintlagen. De basis van de kap, het voorkeuvelens en de gordingen zijn van eiken, de spanten echter van grenen. De lange spruit (een stalen I-profiel) als middelbalk, is tevens als ijzerbalk gebruikt. De kap is kruibaar op slepers; de staart heeft een kruilier.
Op een gevelsteen, gemetseld in het onderachtkant, staat het opschrift: ‘Waterschap Hantumerleeg. Opgericht Anno 1880 onder het bestuur van B.J. Hannema, G.A. Wassenaar, P.P. Bosch, D.B. Memerda, P.M. Memerda. Bouwmeester der molen G.R. van Wieren van Janum’.
| |
Het gaande werk
Wieksysteem: oudhollands, roeden van staal, vlucht 22 meter. Doorboorde gietijzeren bovenas, in 1880 gegoten door de firma de Prins van Oranje te 's-Gravenhage. Bovenwiel met acht plooien; vier hiervan zijn kennelijk later ter versteviging aangebracht. Vlaamse vang. De vijzel is van grenen (cf.: Fries molenboek, 84) en kan door een elektromotor worden aangedreven: de vijzel ligt in een betonnen vijzelkom.
| |
| |
De terpafgraving van Lutjelaard in 1884.
| |
| |
Afb. 60. Aan de noord- en oostzijde is het laatromaanse tufstenen muurwerk van de kerk nog vrijwel gaaf aanwezig. Opname 1950.
Afb. 61. Detail van de bewerking van de boogstenen en kralen aan het koor. Opname 1981.
| |
| |
Afb. 62. De noordgevel na de restauratie met gevonden ingangsboog. Opname 1981.
Afb. 63. De door een groot laatgotisch venster doorbroken detaillering aan de zuidzijde van het koor. Opname 1974.
| |
| |
Afb. 64. In de zuidgevel zijn in verschillende perioden diverse vensters aangebracht, die bij de restauratie gehandhaafd zijn. Opname 1981.
Afb. 65. De wijzerplaat op de toren, die blijkens de rekeningen uit 1807 dateert. Opname 1974.
Afb. 66. Zandstenen beeldje gevonden in de terp, waarschijnlijk de H. Dionysius (S. Denis) voorstellend en mogelijk uit een altaar met de voorstelling van noodhelpers afkomstig. Opname 1981.
| |
| |
Afb. 67. Het inwendige van de kerk na de restauratie met hersteld laatgotisch tongewelf en trekbalken op muurstijlen. Opname 1981.
Afb. 68. De kaarsenarm aan de preekstoel uit 1819. Opname 1974.
Afb. 69. De preekstoel dateert blijkens dit lambrequin uit 1715. Opname 1974.
Afb. 70. De preekstoel met klankbord en achterschot en doophek met gietijzeren doopboog, enig overblijfsel van de inwendige verfraaiing van de kerk uit 1862. Opname 1981.
| |
| |
Afb. 71. Klein hardstenen epitaaf van 1716 voor Hindrik Kristiaens, afkomstig uit de kerk van Hantum. Opname 1981.
Afb. 72. De zilveren avondmaalsbeker uit 1785. Opname 1976.
Afb. 73. Het schoolgebouw ten oosten van de kerk uit 1845 met latere uitbreidingen. Opname 1974.
Afb. 74. Bouwtekening voor de school door G. Keuning, 1845. Opname 1972.
| |
| |
Afb. 75. Boerderij Kinnema State met onderkelderd, dwars op de schuur gebouwd voorhuis. Opname 1981.
Afb. 76. Boerderij met blokvormig voorhuis ten oosten van Hantum aan de in 1868 aangelegde Stationsweg. Opname 1965.
| |
| |
Afb. 77. Boerderij Lutjelaard van het kop-hals-romptype met kort voorhuis en huishoudkelder tegen het halsgedeelte. Opname 1981.
Afb. 78. De korenmolen van Hantum kort na de storm van 1949.
Afb. 79. De gepotdekselde romp van de molen als opslagplaats. Opname 1969.
| |
| |
Afb. 80. Kopie van het kadastrale minuutplan van Hiaure van omstreeks 1832. Schaal 1:7500.
Afb. 81. Kopie van het kadastrale minuutplan van Lutjelaard, omstreeks 1832. Schaal 1:7500.
Afb. 82. Luchtfoto van Hiaure. Schaal 1:6000. Opname 1971.
| |
| |
Afb. 83. De middeleeuwse klok in de toren van Hiaure. Opname 1943.
Afb. 84. De avondmaalsbeker van Hiaure, in 1714 geschonken door de ‘pastoorske tot Neykerk’. Opname 1976.
Afb. 85. De in 1869 herbouwde kerk en toren van Hiaure. Opname 1959.
Afb. 86. De middeleeuwse kerk van Hiaure zoals J. Stellingwerf die tekende in 1722.
Afb. 87. De poldermolen van de polder Hantumerleeg uit 1880. Opname 1981.
|
|