Noordelijk Oostergo. Dongeradelen
(1983)–Herma M. van den Berg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina XI]
| |
InleidingGa naar voetnoot*Ontstaan van de bodemIn Noordelijk Oostergo raakten de Dongeradelen later bewoond dan het westelijk deel van het onbedijkte kweldergebied, Ferwerderadeel. Aan de hand van bodemonderzoek in een aantal terpen in de Dongeradelen is vastgesteld dat kort voor het begin van de jaartelling ook dit gebied door de zee zo hoog was opgeslibd, dat bewoning mogelijk werd (J.W. Griede, Het ontstaan van Friesland's noordhoek, Amsterdam 1978, 95, 96). In de Romeinse tijd waren veel van de later bekende nederzettingen bewoond, getuige archeologische vondsten in verscheidene dorpsterpen. In de eerste vier eeuwen van de jaartelling verslechterden de bewoningscondities door verhoogde zee-activiteit en was bewoning alleen op terpen mogelijk. Nadien trad hierin verbetering op, zij het dat de laagste delen tussen omstreeks 800 en 1000 nog regelmatig door de zee werden overspoeld. Met de aanleg van zeekerende dijken, vermoedelijk in de tweede helft van de tiende eeuw en later, werd de invloed van de zee op de vorming van het landschap beëindigd en bleven voormalige afwateringsgeulen naar de Waddenzee in het landschap achter, waarvan sommige als sterk kronkelende vaarten en sloten in het verkavelingspatroon herkenbaar zijn gebleven. Voorbeelden daarvan zijn de Paesens, de Ketelvaart ten zuidwesten van Ternaard en de Hulp ten noordwesten van Hantumhuizen gelegen. Het gebied kent buiten de terpen en dijken geringe hoogteverschillen, van 1,5 meter boven n.a.p. tot 1 meter beneden n.a.p. Globaal gezien zijn de hoger gelegen gronden in een brede strook langs de Waddenkust en in de vorm van een aantal ruggen meer landinwaarts gelegen. Deze gronden zijn opgebouwd uit zandige sedimenten die in het eerste geval dicht langs de kustlijn en in het tweede geval in enkele diep het binnenland indringende wadgeulen zijn afgezet. De hoger gelegen gronden hebben in veel gevallen het uitgangspunt voor de bewoning gevormd en derhalve de ligging van een aantal terpdorpen mede bepaald. Uit de litteratuur zijn de volgende ruggen met daarop gelegen nederzettingen bekend (Griede, 102-106): de rug Niawier-Wetzens-Aalzum, Holwerd-Waaxens-Brantgum, Metslawier-Jouswier-Ee en de ruggen tussen Engwierum, Ee en Tibma. Hoog gelegen gronden bevinden zich voorts langs het Dokkumer Grootdiep en in de Engwierumerpolder. Het betreft hier gronden die door een langdurige buitendijkse ligging, tot in de 18e eeuw, hoog zijn opgeslibd. Door de geringe hoogteverschillen en het geleidelijke verloop daarvan vallen de hier besproken gronden niet sterk op in het landschap en worden ze nog het duidelijkst gemarkeerd door hun gebruik als bouwland. De lager gelegen gronden zijn vanouds als grasland in gebruik. Het hoogteverschil met de hiervoor genoemde gronden komt gedeeltelijk voort uit de sterkere inklinking van deze kleigronden ten opzichte van de meer zandige ruggen, maar is verder veroorzaakt door klei- en vooral veenwinning die in het gebied op uitgebreide schaal heeft plaatsgevonden. De kleiwinning zal in verband hebben gestaan met de steenbakkerijen die in Noord-Friesland uit de Middeleeuwen bekend zijn en waarvan de baksteen onder meer diende voor de bouw van kerken en kloosters. De veenwinning, die van ongeveer het begin van de jaartelling tot in de Middel- | |
[pagina XII]
| |
eeuwen plaatsvond, werd uitgevoerd voor de winning van zout uit het met zeewater doordrenkte afgestorven plantaardig materiaal. Om de veenlaag te kunnen bereiken moest eerst een kleilaag van soms verscheidene decimeters dikte worden verwijderd. In laag gelegen en tot voor kort vrijwel onbewoonde gebieden als de Anjumer Kolken, De Mieden, Polder Jouswier en de Foudgumer Kolken heeft de veenwinning op uitgebreide schaal plaatsgevonden (Griede, 108). | |
NederzettingenIn totaal zeven nederzettingen in het gebied worden genoemd in de goederenlijsten van het klooster Fulda, die gedateerd worden op de tweede helft van de negende eeuw en op het jaar 945. Als dorpstype heeft zich naast de voor Noordelijk Oostergo kenmerkende ronde dorpsterpen met een daarop georiënteerde plattegrond een type ontwikkeld dat jonger lijkt en gekenmerkt wordt door een terp van geringe hoogte en een dorpsplattegrond die vierkant of rechthoekig van grondvorm is. Naast de vorming van dorpskommen heeft zich vooral na de aanleg van zeedijken een verspreide bewoning buiten de kommen ontwikkeld. | |
De naamDe gemeenten Westdongeradeel en Oostdongeradeel zijn de rechtsopvolgers van de gelijknamige grietenijen en vormden vóór de 15e eeuw tesamen één grietenij. Zoals bij verscheidene andere ‘delen’ van Friesland werd de naam van de grietenij ontleend aan de voornaamste plaats in het gebied gelegen. Dokkum heette in de middeleeuwen ook Dokkinge en daarvan afgeleid schreef men Dockinghere, wat als deelsnaam Donchgheradeel oplevert (T. Hoekema in Fryske Plaknammen xi, 1958, 8 en Us Wurk 1963, 48). Dat deze plaats niet centraal in het ‘deel’ lag, zal samenhangen met de aanwezigheid van een open zeearm van de Lauwerszee (het latere Dokkumerdiep), waarbij Dokkum ontstaan is en waaraan de stad in de Middeleeuwen haar bloei te danken had. Dongeradeel was als geheel het achterland van de havenstad. In de 15e en 16e eeuw had Dongeradeel, evenals het zuidelijk gelegen Dantumadeel en Kollumerland een rechthuis binnen de stadsveiligheid (D. de Vries, Het voormalig recht- en weerhuis van Oostdongeradeel te Dokkum, Oostergo 1888). | |
De grenzenDe grenzen van de Dongeradelen worden bijna geheel door waterlopen en de kust bepaald. Alleen aan de westzijde grenst Dongeradeel met een drassig, in de 19e eeuw ingepolderd gebied aan Ferwerderadeel. De zuidelijke grens loopt zeer grillig en volgt kennelijk de oude loop van de Ee. De Damzijl bij Bornwird, waarmee op de Ee werd geloosd, lag ongeveer 500 meter noordelijk van de tegenwoordige Ee. De bij doorgraving van de bochten ontstane ‘kegen’ behoren dan ook nog steeds tot Dantumadeel. In 1925 is het grondgebied van de stad uitgebreid ten koste van de Dongeradelen. Tot dat jaar reikte het stadsgebied niet buiten de grachten rond de omwalling. In 1960 werd de grens met Westdongeradeel gewijzigd, waardoor Betterwird bij de stad kwam; ook aan de oost- en noordoostzijde werd de bouwgrond van de stad aanzienlijk vermeerderd, waardoor het zogenaamde Vogelland en de plaats Osseweide nu onder de stad vallen. | |
De afwateringTot in de 15e eeuw was de Paesens, die van Betterwird ten westen van Dokkum met enige grote bochten tot aan het gelijknamige dorp aan de waddenkust loopt, naast het Dokkumerdiep, de belangrijkste afwateringsstroom. In Oostdongeradeel liep bovendien de Zuider Ee van Dokkum meer oostwaarts naar de latere Ezumazijl aan de Lauwerszee. Aanvankelijk bestond deze waterloop uit een tweetal kleinere, die na doorgraving van de eerdergenoemde rug Metslawier-Jouswier-Ee met elkaar in verbinding werden gebracht. De naam ‘Zuider Ee’ lijkt alleen verklaarbaar, wanneer men rekening houdt met een kaartbeeld dat een kwartslag naar rechts is gekeerd, waarbij de Ee tussen Dokkum en Leeuwarden de noordelijke stroom moet hebben gevormd. Een dergelijke afwijkende oriëntatie, in het Westnederlandse en Vlaamse kustgebied een betrekkelijk bekend verschijnsel, was in Noord-Nederland een zeldzaamheid (J.W. Muller, Eene cartographische vraag nopens de oriëntering in vroegeren tijd, Tijdschrift k.n.a.g. xl, 1923, 120-126). Ook de naam | |
[pagina XIII]
| |
en de ligging van het dorp Ee, op 2,5 kilometer ten zuiden van de Zuider Ee en slechts een kilometer noordelijk van het Dokkumer Grootdiep zijn in dit verband raadselachtig. In een later stadium heeft men de afwatering in de Dongeradelen geregeld door middel van sluizen, de Raarder- en Bornwerderzijl. Ook oostelijk van Dokkum moest na de bedijking door middel van zijlen in de dijk op het Diep gespuid worden. Door het bedijken van de Waddenzee moest ook de uitstroming van de Paesens geregeld worden door een sluis. De noordelijke dorpen verenigden zich voor het onderhoud daarvan in het zogenaamde Pagstrazijlvest; hetzelfde gold voor de uitstroming van de Zuider Ee; de Ezumazijl werd beheerd door het Ezumazijlvest, waarin een aantal dorpen van Oostdongeradeel deelnam. De zeedijken hadden aanvankelijk niet veel weerstand en zeker niet tegen stormvloeden, zoals die in 1219, 1287-88, 1318, 1409 en herhaaldelijk in de 16e eeuw plaats hadden (M.K.E. Gottschalk, Stormvloeden en rivieroverstromingen in Nederland, Assen 1971-77). Na de dijkdoorbraak van 1570 werden afdoende maatregelen genomen door bij Holwerd en Ternaard de dijk verder buitenwaarts te leggen en kwelders in te polderen. De 17e-eeuwse bronnen wijten afslag bij Wierum en Nes aan het terugdringen van de zee bij Holwerd. Verder oostwaarts daarentegen kon weer land gewonnen worden: de Anjumer- en Lioessenser polder dateert van 1592. Wegens dichtslibbing moest de Paesenser sluis in 1449 reeds gesloten worden en de afwatering werd nu westwaarts gericht en via het Bornwerderzijl naar de Dokkumer Ee geleid. Hier ligt waarschijnlijk de aanleiding van eeuwen wateroverlast. Ook de bouw van een nieuw Leppezijl in 1478 bracht voor de Dongeradelen geen verbetering. In 1527 werd deze opnieuw oostwaarts verlegd en ten slotte bij de omwalling van de stad Dokkum in 1580-83 in de stad gebracht. Een sluis tussen de stad en Oostdongeradeel in 1633 en een tweede bij het Schapedijkje in de Zuider Ee hadden op den duur evenmin voldoende resultaat. Eerst de afsluiting van de open zeearm door middel van de Nieuwe Dokkumer Zijlen in 1729, waarvoor sedert de Kerstvloed van 1717 plannen gemaakt waren, maakte beheersing van de waterstand mogelijk, daar men het zeewater met zijn eb en vloed tot de Lauwerszee kon beperken. De hogere waterstand van Westdongeradeel ten opzichte van die van het oostelijk deel bleef echter een strijdpunt vormen. Eerst in 1820 is een afdoende regeling getroffen door een dijk te leggen van Dokkum naar Holwerd en het gehele gebied oostelijk daarvan tot één poldergebied te maken en als waterschap te beheren. In de tweede helft van de 19e eeuw kwamen aanvullende afwateringen tot stand door de poldermolen Damzijl bij Bornwerd in 1871 en een aparte bemaling van het Hantumerleeg in 1880. In die tijd zijn vele poldermolens gebouwd en soms ook spoedig daarna weer afgebroken. De Paesens en de Zuider Ee werden uitgediept en verbreed. Plannen voor stoomgemalen, die in de 19e eeuw reeds gemaakt waren werden eerst in 1924 goedgekeurd en in de volgende jaren uitgevoerd. Windmolens werden toen overbodig en verdwenen langzamerhand; ook de levendigheid van sluizen en bruggen verdween nu het waterpeil mechanisch beheerst werd. De strijd met het water was onzichtbaar geworden. De ruilverkaveling heeft de laatste bruggen doen verdwijnen (J. ter Steege en C. Boers, De strijd om en tegen het water in de Dongeradelen. Dokkum 1973). | |
BestuurscentraAls vroegste woonplaats van een grietman van de Dongeradelen wordt Anjum genoemd in 1242 (Van Buijtenen, Leppa, 12). Ruim een eeuw later komt Riowrd Jarichsma voor als ‘grietman in Dongredelen’ (Sipma i, 5). Waarschijnlijk woonde hij op Jaarsma State te Metslawier, dat blijkens de ligging in de onmiddellijke nabijheid van de kerk en op de dorpsterp vroeg een belangrijke state geweest moet zijn. Deze situatie kennen we in de Dongeradelen slechts te Metslawier en te Engwierum, waar Dotinga direct ten westen van de kerk lag op de dorpsterp. Een Jaarsma State te Holwerd aan de zuidwestelijke rand van de dorpsterp lijkt dan ook minder in aanmerking te komen als woonplaats van de 14e-eeuwse grietman. Eerst in de 16e eeuw was het Holwerdse Jaarsma State de woning van een | |
[pagina XIV]
| |
grietman, die dan een collega heeft in Oostdongeradeel. In 1418 is Dongeradeel nog één gebied en wordt het bestuurd door Liowe Dikstera (Sipma i, 29 en iv, 6). Dijkstera State lag aan de oude zeedijk onder Lioessens tegen de grens met Anjum en mogelijk vanouds onder Anjum. Kort daarna komen Westdongeradeelster edelen als grietman voor over een nog ongedeeld Dongeradeel en in 1488 worden er twee delen genoemd (Sipma ii, 163), waarna in 1497 een grietman van Dongeradeel ‘easterside der Paesens’ voorkomt (Sipma i, 426). Alleen de Dokkumer Kroniek (18e-eeuws handschrift Hesman, archief Dokkum) noemt bij een privilege van rechthuizen binnen de stad, dat in 1469 gegeven zou zijn, reeds twee Dongeradelen. Het ziet er naar uit, dat Oostdongeradeel, waar ook in tegenstelling met het gebied ten westen van de Paesens, twee vrouwenkloosters bestonden en dat aan de monding van de Lauwers grensde, aanvankelijk het zwaartepunt van het gebied vormde en dat het gebied westelijk van het riviertje de Paesens minder bevolkt was. Oostdongeradeel moet meer dan andere grietenijen open hebben gelegen voor invloeden van het oosten en noorden en ook voor belagers. In de 15e eeuw zijn verscheidene verdragen aangegaan met de machtige stad Groningen (Pax Groningana, Groningen 1975). In de 16e eeuw heeft het gebied de nadelen daarvan ondervonden daar het open lag voor landingen zowel van Geuzen als van de Spaanse vloot. Volgens Schotanus werd in de 17e eeuw in Oostdongeradeel het recht gesproken te Metslawier, wat overeenkomt met bovengenoemde traditie; voor Westdongeradeel noemt Schotanus Hantum als rechtsplaats. Ook in stukken komt een ‘waarhuis’ te Hantum voor. Sedert de 18e eeuw is echter Ternaard het bestuurlijke centrum van de grietenij geweest. Holwerd had in de 14e eeuw marktrechten (Van Buijtenen, Marktrechten, 26 e.v.). In de 17e eeuw noemt Schotanus daar nog een paardenmarkt, waarnaast, volgens hem en Winsemius, Nes een jaarmarkt had. | |
Middelen van bestaanAkkerbouw en veeteelt zijn steeds de voornaamste middelen van bestaan geweest. In enkele grotere dorpen is het agrarische karakter naar de achtergrond gedrongen door bestuurs-, markt- of ambachtelijke functies, zoals te Ternaard, Holwerd, Anjum en Metslawier. In de kustdorpen Paesens en Wierum is de visserij van belang geweest; aan de westelijke oever van de Paesens is in de 18e eeuw zelfs een geheel nieuwe nederzetting ontstaan, Moddergat genaamd. Aan de oostkust ontstond bij de schans Oostmahorn een aanlegplaats, waarvandaan tot de bedijking van het Lauwersmeer in de 20e eeuw een bootverbinding met Schiermonnikoog werd onderhouden. Ook bij Ezumazijl is een nederzetting geweest rond het bedrijf van de sluizen. Voordien zou er volgens de kronieken een stad gelegen hebben, Esonstad of Warden geheten, waarvan men resten meende te zien bij laagwater. De archeologie heeft niet meer dan zoutwinningsputten kunnen aantonen. Wel moet er aan de monding van de Zuider Ee in de 15e eeuw een versterking gelegen hebben. Overwegende dat er een vaarroute door de Lauwers liep, die ook naar Groningen leidde, lijkt dit aannemelijk. | |
Versterkte huizenOok langs de zeedijken en langs de Paesens moet menig verdedigbaar huis hebben gestaan. Daarvan is evenmin iets meer over dan sporen in de bodem, onder meer van een steenoven ten noorden van Anjum. Daar de aldaar gevonden mopsteen lichter van kleur is dan die van de kerk, kan men aannemen, dat de steen diende voor het bouwen van een of meer versterkte huizen, zoals de woning van Rombert van Anjum van 1242. De steenhuizen (stinsen) stonden aanvankelijk op ‘wieren’; bij dorpsterpen ontstonden ze vervolgens aan de voet van de terp. In tegenstelling tot de sporen van oudere kerken, hebben sporen van stenen huizen weinig aandacht gehad van bodemonderzoekers, daar deze terreinen ofwel spoedig weer bebouwd moesten worden ofwel in agrarisch gebied liggen. De ingrijpende ruilverkaveling en het daarbij behorende nieuwe wegenplan zal daaraan slechts voor zover het beschermde terpen betreft, iets kunnen verbeteren. Overige ontwikkelingsaanduidingen in het landschap verdwijnen daarentegen definitief. In de oudere litteratuur worden sporadisch aanduidingen gegeven van gevonden | |
[pagina XV]
| |
‘kelders’ in terpen, zoals op ‘het Heeg’ aan het Dokkumer Diep ten westen van Ee. Ooggetuigen noemen steenvondsten of kelders aan de Fellingsweg onder Engwierum, op Lutjewier bij Wetzens en op Banga ten westen van Hantumhuizen. Exacter gegevens kunnen wij toevoegen inzake een middeleeuws steenhuis op de dicht daarbij gelegen Popta-state en aan de rand van Holwerd op Bongahuis. Of er vóór de baksteenperiode steenhuizen geweest zijn moet sterk betwijfeld worden. Slechts aan kerken komt de veel kostbaarder tufsteen voor. | |
KerkgebouwenEerder dan in de 12e eeuw lijkt geen der nog bestaande kerken gebouwd te zijn. Alle tufsteenkerken of kerkgedeelten zijn met spaarvelden en rondboogfriezen gedecoreerd: het westelijk gedeelte van het schip van Brantgum, de rijk versierde architectuur van Hantum, de kerk van Wierum, zoals die tot 1911 aanwezig was, het westelijk gedeelte van de kerk van Anjum en het gehele kerkje van Wetzens. Voor Lioessens kunnen we daar geen details aan toevoegen, daar slechts een inwendig muurgedeelte uit tufsteen bestaat. In de vroege baksteenperiode, midden 12e eeuw is een groot aantal kerken gebouwd of uitgebreid: toren en voormalig westwerk van Foudgum, dergelijk westwerk te Waaxens, waarvan slechts fragmenten over zijn, het koor van Bornwird, het schip te Nes, waarvan de westgevel over is, het schip van Anjum en van Lioessens, waarvan alleen de noordgevels nog aanwezig zijn en het schip van het kerkje van Aalzum. In de 13e eeuw is vervolgens een aantal kerken uitgebreid en zijn vrij veel kerken van gewelven voorzien. Voorts verrees een aantal forse torens, zoals te Oosternijkerk, Holwerd, Hantumhuizen en mogelijk de in 1869 afgebroken toren van Ee; ook de bescheidener torens van Engwierum en Nes zijn in die tijd ontstaan. Vroeg in die eeuw is de kerk van Hantumhuizen verrezen en die van Nes en Paesens; wat later ontstonden het overwelfde koor te Aalzum en werden de kerken van Wetzens en Bornwird ingewelfd. Ook het schip van de kerk van Hantum en dat van Anjum was in de 13e eeuw reeds van gewelven voorzien. In de tweede helft van die eeuw kreeg de kerk van Hantumhuizen haar nog aanwezige hoge aan Groninger kerken verwante koepelgewelven en werd in die stijl de kerk van Ee gebouwd, die later van de gewelven ontdaan werd. Uit die periode ook dateert de rijk gedetailleerde en oorspronkelijk overwelfde kerk van Morra, die mogelijk onder leiding van de abdij van Dokkum opgetrokken is. Over de 14e eeuw weten we niet veel, evenmin als over bouwactiviteiten van de roerige 15e eeuw, zo die er geweest zijn. In de 16e eeuw is er duidelijk weer veel gebouwd en vergroot. Uit die periode dateert de gehele kerk van Ternaard, het schip van die van Waaxens, het koor te Brantgum en in Oostdongeradeel de kerken van Oosternijkerk, Oostrum en Jouswier en vergroting en verbreding van de kerken van Anjum en het nabijgelegen Lioessens. Uit de 17e eeuw kennen we dan nog de herbouw van het kerkje van Niawier. De 18e eeuw geeft een herleefde bouwactiviteit te zien in Metslawier en Engwierum, waar kennelijk middeleeuwse kerken vernieuwd werden en te Holwerd, waar een veel grotere ruimte gecreëerd werd. In de vroege 19e eeuw vervolgens verving men in Foudgum het kerkje door een nieuw van ongeveer gelijke afmeting. Onder de indruk van de ramp met de toren van Hallum in 1805 werden in dat jaar plannen opgesteld tot afbraak van de torens van Raard en Hantum. Beide werden kort daarop vervangen door nieuwe torens met een spits. Later in de 19e eeuw werden de kerken van Hiaure en de toren van Ternaard vernieuwd. Ook verdwenen de torens van Bornwird en van Paesens en in 1841 die van Wetzens, waarna ook die van Aalzum en Morra door nieuwe westgevels met een dakruiter vervangen werden. | |
Herinneringen aan leidende familiesDe aanwezigheid van vermogende families in een dorp blijkt dikwijls uit fraai meubilair, grafzerken of monumenten in de kerk. Dit is het geval geweest in Waaxens, waar nog een bank van de Harinxma's van Sjuxma State over is. Holwerd heeft veel gebeeldhouwde grafzerken en heeft een grafmonument gehad, waarvan nog iets over is. De kroon spant in Westdongeradeel het kerkinterieur van Ternaard, dat omstreeks 1660 door de Aylva's gesticht moet zijn. In Oostdongeradeel liggen grafzerken van de laatste Ropta's en hun nazaten in de kerk van Metslawier. | |
[pagina XVI]
| |
Rouwborden zijn daar nog in de kerken van Jouswier, Oostrum en Ee, in welke laatste kerk ook een aantal gebeeldhouwde zerken over is. Het landschap werd in de 18e eeuw nog verlevendigd door een groot aantal states, waaronder het kasteelachtige Holdinga bij Anjum. Holwerd en Ternaard en ook Metslawier bezaten zelfs verscheidene states in het dorp, die soms zoals te Metslawier en Ternaard door vrij grote tuinen en boomgaarden omgeven waren, zoals tekeningen van Stellingwerf, beschrijvingen en zelfs nog de kadastrale minuutkaarten van de ‘wandelingen’ van ds. Potter uit de eerste decennia van de 19e eeuw getuigen. Enig nog zichtbaar overblijfsel van deze oude wooncultuur op het platteland is het toegangspoortje van Sjuxma State te Waaxens en de naamsaanduiding met ‘state’, die op sommige ter plaatse van edelmanswoningen aanwezige boerderijen te vinden is. Ook stichtingsstenen aan kerkgebouwen en opschriften op kerkzilver en kerkklokken spreken van de invloed, die deze families lang in het wel en wee van het gebied hebben gehad. | |
BoerderijenDe boerderijen hebben in het gehele gebied tot in de 19e eeuw vrijwel uitsluitend de kop-hals-rompvorm gehad, waarbij in de lage gebieden soms een melkkelder onder het voorhuis aanwezig was (Bornwird). De meeste hebben een lang voorhuis en de melkkelder in de schuur of zijn zuivere bouwbedrijven zonder melkkelder. In het midden van de 19e eeuw dringt een type door, waarbij de woning dichter bij het bedrijfsgedeelte wordt gebouwd en onder de kap van de schuur wordt getrokken (Waaxens, Jouswier, Obbema te Ee, Mennerda onder Brantgum en herhaaldelijk in het oosten van Oostdongeradeel). Een voor het bedrijfsgebouw in de breedte gebouwd voorhuis is een eveneens 19e-eeuwse tussenvorm: Kinnema State in Hantum, boerderij ten westen van Holwerd, Doumastate in Oostrum. | |
Andere bedrijvenSchotanus geeft op zijn kaart van 1718 een aantal molens weer bij dorpskernen en bedoelt daarmede dus korenmolens aan te geven. Daarvan zijn die te Anjum, Paesens en Holwerd nog aanwezig. De melkfabrieken die in de 19e en 20e eeuw zijn ingericht, zijn alle buiten gebruik of zelfs geheel verdwenen in de laatste decennia (Morra, Anjum, Holwerd, Ee, Engwierum). |
|