| |
| |
| |
Ferwerd
Hoofdplaats van en naamgever aan de Grietenij. Het dorp komt onder de naam Fatruwerde in de oudste Fuldalijst voor uit de tweede helft van de 8e eeuw (Dronke c. 7).
Blijkens oude kaarten is de bebouwing vanouds op de zuidoostelijke zijde van de hoge dorpsterp gelegen en daarop aansluitend, langs de doorgaande weg naar Marrum en Blija. Deze weg moet vermoedelijk opgevat worden als de oudste waterkering. (K.A. Rienks, G.L. Walter, Binnendiken en slieperdiken yn Fryslan, Bolswert, 1954, 119). Een dijkachtig karakter is hier evenwel niet meer te onderscheiden.
Tussen deze weg en de kruin van de terp is de radiale structuur nog in het beloop van enkele straatjes te herkennen. Het meest oostelijke hiervan werd verlengd als pad naar de kerk voor de bewoners van Cammingha State (afb. 49 en 50).
De radiale structuur is eveneens terug te vinden in de oostelijke en westelijke begrenzing van het Vrijhof. Dit plein ten zuiden van het kerkhof is te beschouwen als overblijfsel van het terrein dat met kerk, kerkhof en pastorie binnen het rechtsgebied van de kerk viel en ‘gevrijd’ was, d.w.z. buiten gesloten was van het wereldlijk recht (Van Buijtenen, Dorp, 29, 55, 58, 104). Aan dit plein stonden de pastorie en het vicariehuis, dat in 1580 aan ‘het recht van Ferwerderadeel’ was verhuurd. In 1723 wordt het laatste verplaatst naar de pastorie, die door bemiddeling van de Grietman de functie van grietenijhuis krijgt. In 1840 wordt een zelfstandig grietenijhuis gebouwd ten westen van de terp.
Het zwaartepunt in de bebouwing aan de zuidoostelijke zijde van het dorp is mede veroorzaakt door de aanwezigheid van een haven, die overigens in 1950 werd gedempt. Recente uitbreidingen van het dorp hebben ook steeds in zuidoostelijke richting plaatsgevonden.
| |
| |
Afb. 49. Copie van het kadastrale minuteplan omstreeks 1832. Schaal 1:7500.
| |
| |
Afb. 50. Luchtfoto van het dorp, schaal 1:6500. Opname april 1973.
| |
| |
| |
Het kerkgebouw
Hervormde kerk
De Hervormde kerk ligt op een ruim omheind kerkhof aan de noordzijde van het dorp. Het kerkhof was van ouds toegankelijk door een overbouwde poort in de noordelijke bebouwing van het Vrijhof geheten rechthoekig plein, dat ten zuiden van de kerk ligt. Kerk en toren zijn eigendom van de Hervormde gemeente (afb. 51, 52 en 54-73).
| |
Litteratuur
r.v.a. i, 91, iii, 49; Benef. 139; r.v.g.o. 79; Wumkes I, 246, 380; berichten en discussie over de restauratie, Maandblad voor Beeldende Kunst xiii, 149, 280; Oudh. Jrbk., 1930/31, 177, 1932, 70, 1933, 113; Van Buijtenen, S. Vitus, 43.
| |
Afbeeldingen
Tekening van J. Stellingwerf 1723 in coll. Fries Museum (afb. 58).
| |
Bronnen
Kerkvoogdijrekeningen 1654-1828 r.a. Leeuwarden; H.G. Ehrentraut Friesisches Archiv ii, Oldenburg, 1849, 375.
| |
Geschiedenis
Blijkens stukken in het archief van de stad Oldenburg verzette Sibrand Heslinga, een leek, zich in 1296 ertegen dat het recht op het patronaat van de kerk van Ferwerd hem ontzegd werd en aan de abt van Bethanië werd verleend. Het recht zou blijkens een conjectuur in de tekst van ouds tot de bisschoppelijke tafelgoederen behoord hebben. Daarmede strookt o.i. als patroonheilige S. Martinus, zoals wij zulks lezen uit het opschrift van de grote klok van 1457. Reitsma gebruikte dit opschrift waarschijnlijk eveneens als bron voor zijn opgave dat S. Vincentius de patroon zou zijn. Ook de kleine klok van 1426 draagt de naam van S. Martinus. In 1511 wordt eenmaal van S. Antonius gesproken, mogelijk vereerd op een ander dan het hoofdaltaar. Muller noemt Ferwerd een seendkerk onder Stiens. In de 16e eeuw blijkt dat Sibrand Heslinga het proces verloren heeft; het Register van Aanbreng van 1511 kent een pastoor Monnik Johannes, waarna in 1540 namens het convent van Foswert bij de opgave van het landbezit optreedt Heer Johannes toe Ferwert van Foswert, mogelijk dezelfde Johannes uit de opgave van 1511. Volgens Schoengen, Mon. Bat. bezat Foswerd een uithof te Ferwerd.
De kerk was rijk met goederen bedeeld; in 1511 en 1540 zijn er in ieder geval drie priesters, Heer Johannes, een heer die het sacristieleen bediende en een vicaris. Zelfs wordt er in 1540 gesproken van vier heren die inkomsten uit een ‘heem’ hadden (r.v.a. iii, 70); het geld bleek echter geschonken om een sacramentshuis te timmeren.
De kerkvoogdijrekeningen leveren niet veel duidelijke gegevens op. In 1667 krijgt Riemer Claesse mr. Kistemaker bedongen loon ‘van de Costeriebanck te maken’. In 1669 is het dak van de toren bij besteding vernieuwd; in 1676 wordt Petrus Overney betaald voor ‘klokspannen en wijsen’, in 1679 W. Henriks voor steen en kalk aan de ‘kerkepylaars gebruyckt’ (steunberen). In 1689 wordt een ‘gebroken arm aende koperen kroon hangende in de kerk tot Ferwert’ gerepareerd. In 1704 vinden we een post van 21 gld. aan Rudolff B. ‘wegens 't maken van de pey in de kerk’. In 1705 wordt geld ontvangen uit Marrum wegens ‘vercochte so duyve als andere steen’ en ‘van 15 tonnen kalck int repareren van de toorn en kerk overgebleven’. Onder de uitgaven komen in dat jaar 22000 stenen voor aan de kerk en toren gebruikt, 13 tonnen kalk en een bedrag aan de timmerman dat zo groot is dat het in termijnen betaald wordt. Wyben Wytses tenslotte komt het werk opnemen. Jan Tomas levert twee ‘cantels’ en vermaakt een oud stuk rode steen aan de kerktoren. In 1706 wordt nog eens voor 279 gld. hout gekocht. In 1716 krijgt Sjoerd Idses te Leeuwarden 10 gld. voor vier ‘palmboomen borden in de kercke gelevert’ en mr. Jan Douwes tot Leeuwarden ‘ter-saecke het maken en vergulden van de vier psalmborden in de kercke hangende’ ook 10 gld. Van opmaken en repareren van het orgel wordt pas geregeld boeking gedaan sedert mr. Johannes Radker uit Groningen in 1717 daartoe betaald wordt. In 1718 moet Ede Jacobs schooldienaar op Ameland zich bemoeien met enige ‘caviren’ van het orgel ‘die stom waren, soo geseyt wierde’. Ook Jan Harmens ‘orgelmaker tot Belcum’ verbetert dat jaar het orgel. In 1723 wordt een nieuwe pastorie gekocht. In 1725 worden 2500 estrikken gekocht ‘tot de kerkefloeringe’. Vanaf 1726 onderhoudt F.J.
Formsma te Zweins het orgel; sedert 1729 treedt Michael Swartsberg daarvoor op tot 1748 wanneer ‘A. Anthonie Hing’ hem opvolgt. In 1730 wordt het gestoelte van Allard van Burum († 1729) verplaatst. In 1737 wordt 7 roeden en 75 voet leidak vernieuwd, in 1738 een folio Bijbel gekocht. De ‘textborden’ worden in 1740 verguld. De vrouw van ds. de Schiffart wordt in 1742 begraven ‘benoorden naast de Burmaniakelder’. De timmerman verkoopt in 1745 weer een rest duivesteen en verdient in vier posten samen 410 gld. In 1747 worden er weer oud hout en oude stenen verkocht evenals oude leien; vervolgens in
| |
| |
1761 bijna 14 ton en later nog ruim 1 ton ‘duivesteen van de toren’ voor 80 gld. waarna men veel steen en cement koopt en er gesteigerd is. I. Hardenberg levert een steen om op de noordwesthoek van de toren te leggen. Ook het orgel krijgt een grote beurt door A.A. ‘Hinsz’. Aan de preekstoel komt een doopbekken in een ring. In 1763 koopt men een balk lang 33 voet. In 1768 wordt een stuk dakbeschot en leiwerk vernieuwd; het orgel wordt afgedekt met kleden. In 1770 lijkt de balk eerst verwerkt te zijn, waarbij nog een aantal voeten hout verwerkt worden ‘tot de pylaer onder 't orgel’. Er wordt arbeidsloon geboekt ‘aan de graven van Bucquoy’ (Thomas de Bucquoy komt in 1662 voor als organist en notaris). In 1774 verkoopt men weer een ton ‘duivesteen’. Nieuwe knoppen, 37 stuks, en spijltjes aan het vierkant komen in 1775 op de rekening, wanneer ook Taeke Pluimker koperwerk betaald krijgt aan de nieuwe lessenaar op de preekstoel. In dat jaar ook is het peischut en de predikstoel ‘glad hout geverfd’ en betalen de kerkvoogden voor verf en ‘glans’. Er worden acht kaarsblakers gekocht. In die jaren ook wordt A.A. ‘Hinz’ als orgelmaker opgevolgd door ‘A. Snitger’. In 1778 wordt er opnieuw bijna 6 ton duivesteen verkocht van de toren, en komt er een uitgavepost voor opperen aan de toren en kosten voor bouwmaterialen, steigers en arbeidsloon ter grootte van ong. 1250 gld. Lieuwe Geerts uurwerkmaker te Dokkum levert onderdelen voor het uurwerk in de toren en brengt de wijzers in orde. Sedert 1780 komt voor orgelonderhoud G. Heineman voor die in 1787 opgevolgd wordt door A. Gruisen. In 1790 koopt men een nieuw deksel op het doopbekken. In 1792 krijgt de kerk een grote beurt. Er worden bestekken en tekeningen gemaakt en aanbesteding gedaan voor het verwulft, vier halve binten in het koor en het bekleden der balken. Voorts wordt er geverfd en
verguld. Oene Pieters levert vaste banken in het koor, het portaal en buitendeur en een kozijn in de kerk. Dirk Emdervelt krijgt 18 gld. voor snijwerk in de kerk en hardstenen neuten en drempels. De snijstukken worden per schip naar Ferwerd gebracht. De armvoogden krijgen 1000 gld. voor een nieuw armhuis in de Boterhoek. Hendrik Botes levert nieuwe mannebanken voor 800 gld. en vrouwebanken voor 45 gld. Op de Vrijhofspomp komt een vaas. In 1798 worden er nog 65 nieuwe stoelen gekocht.
| |
Restauratie
De kerk is in 1926-'27 gerestaureerd o.l.v. arch. H. Kramer te Leeuwarden met grote inbreng van arch. de Hoogh van het toenmalige ‘Rijksbureau’ voor de Monumentenzorg; de toren in 1934 o.l.v. architect Wielenga te Ferwerd naar aanwijzingen van arch. H. Onnes van het bureau voor de Monumentenzorg. Voor het interieur gaf J. Por kleur-aanwijzingen. De beschieting en leien zijn in 1974 - '75 vernieuwd, twee wijzerplaten toegevoegd in 1961. Over de afdekking van de toren is in 1936 een polemiek gevoerd, waarbij de directeur van het Rijksbureau zegt dat uit financiële overwegingen voor deze vorm gekozen is. Van de bestaande topgevels zou op deze wijze het metselwerk behouden kunnen worden.
| |
Beschrijving
De kerk bestaat uit een schipgedeelte en een koorgedeelte verbonden door een bouwnaad ten oosten van de zesde steunbeer en tezamen acht traveeën diep met een vijfzijdige koorsluiting. Het schip is nagenoeg even breed als de zware bakstenen westtoren, zodat er geen westelijke vleugelmuren zijn.
| |
Materiaal
De eerste twee geledingen van de toren bestaan uit afbraaksteen van 29,5-31,5 × 8,5-9 cm, 10 lagen 102 cm. Inwendig is op de verdieping tot 3,5 m hoogte tufsteen toegepast met bakstenen omlijsting van de nissen, een en ander in verband met elkaar verwerkt. Op de tweede verdieping meet de baksteen 30-32 × 8,5-9,5 cm, 10 lagen 104 cm, op de klokkeverdieping zijn de maten kleiner: 29-31 × 8-9 cm, 10 lagen 98 cm.
De westelijke topgevel bestaat uit kleine steen van 10 lagen 52 cm.
Aan koor en schip is eveneens afbraaksteen gebruikt van 30-32 × 8-9 cm, 10 lagen 93-95 cm. In de westelijke traveeën noordzijde is wat tufsteen verwerkt. De steunberen zijn van kleine steen 20,5 × 4,3 cm, 10 lagen 47 cm.
| |
Toren
De toren bestaat uit drie door kleine versnijdingen met roodzandstenen waterslagen gescheiden geledingen, waarvan de benedenste vlak is. De tweede en derde geleding zijn door telkens drie nissen aan de vrije zijden geleed. De toren is gedekt door een zadeldak, dat aanvankelijk tussen de topgevels aangebracht was (afb. 57) doch in 1934 overkappend is gemaakt, waarbij de schouderstukken en de middenpinakel vervielen.
De ingang van de toren bevindt zich aan de westzijde in een hoge geprofileerde flauw spitsbogige nis over bijna de gehele hoogte van de benedenste geleding. De dagkant is geleed door een samengesteld profiel van twee hollen en een afschuining. De doorgang is korfbogig gesloten en het bovenlicht is in 1934 weer geopend en bovenaan gevuld met een vorktracering (afb. 59 en 60).
| |
| |
Afb. 51. Hervormde kerk en toren. Plattegronden van het schip en de toren op verschillende verdiepingen, doorsneden over het schip en het koor, benevens een detail van de benedenste beëindiging van de makelaar van de 16e-eeuwse houten constructie over het koor. Getekend en bijgewerkt 1976 naar opmeting 1945.
| |
| |
Afb. 52. Hervormde kerk en toren. Lengtedoorsneden naar het zuiden gezien benevens detail van de houten gewelfconstructie bij de overgang van de twee delen daarvan. Getekend en bijgewerkt 1976 naar opmeting 1944.
De tweede geleding is aan de drie vrijstaande zijden met telkens drie spaarvelden versierd, waarbinnen tot 1934 de moeten van telkens twee montants te zien waren, die op twee plaatsen naar de middellijn afbogen, zodat kon worden aangenomen, dat daar een tracering als nisvulling aanwezig geweest was. In 1934 heeft men boven deze tracering de nissen korfbogig gesloten, waardoor boven de spaarvelden nog een zone van ongeveer 1,50 m overbleef, die in het veld van de dammen aangemetseld werd. Meer aannemelijk lijkt het thans, dat de nissen spitsbogig waren, waarbij de top van de tracering door een verticale uitmetseling verbonden was met de top van de nis, zoals in de nissen van de verwante toren van Stiens.
De derde geleding is eveneens versierd met telkens drie hoge spaarnissen aan elke zijde, die korfbogig gesloten zijn. In de bovenste helft staan de vrij kleine galmgaten, het middelste in het hart van de nis, de buitenste, die smaller zijn, tegen de liseen. Aan de noordzijde staat slechts één galmgat in het middenveld. De dammen tussen de spaarvelden van de derde geleding zijn tot de aanzet van de galmgaten verzwaard met dubbel geprofileerde
| |
| |
lisenen. Inwendig versnijdt de toren daarboven sterk en vangt een jongere bouwperiode aan.
| |
Toren, inwendig
De begane grond is met een hoge spitsbogige doorgang geopend naar de kerk en bevat aan de westzijde een dergelijke nis waarin de ingang is gevat. De noord- en zuidwand zijn ongeleed. In de noordwand is een kleine toegang naar de gemetselde spiltrap, die in de noordoostelijke hoekmassa van de toren opgaat en via een onregelmatig begrensde koker uitmondt op de verdieping in een diepe nis in de oostwand. De torenwanden zijn daar geleed door hoge spitsboognissen, die met baksteen omlijst zijn in het met tufsteen beklede muurwerk. De oostwand vormt een evenhoge veel diepere nis, die zich aan de buitenzijde (onder de kap) door een afschuining aftekent en kennelijk uit een later gedichte boog bestaat. De trap stijgt aan de zuidzijde wederom in een kromme koker op en gaat in de zuidoosthoek als spiltrap omhoog, waarna hij zich in een rechte koker in de zuidwand voortzet. Op twee plaatsen is door een poort in de zijwand verbinding gemaakt naar de binnenruimte; de tweede doorgang wordt oversneden door de balklaag; de trapkoker is daarboven afgedicht. Hier zal een planwijziging zijn uitgevoerd, waarbij een verzakking is gecorrigeerd. De beide benedenste geledingen van de toren blijken namelijk volgens de opmeting vrij sterk naar het westen te hellen. In de derde geleding is uitwendig een correctie aangebracht, inwendig loopt de muur door in de oude lijn tot een sterke versnijding bij de derde geleding in de zeer zware oostmuur waarin de trapkokers lopen. De klokkestoel rust op de tweede balklaag. Aan de buitenzijde van de oostmuur is de moet van een vroegere overkapping van het schip waar te nemen, waarvan de nok tot juist onder de waterslag reikte en die nauwkeurig boven de opening in de oostmuur gestaan heeft. De tegenwoordige nok staat iets ten zuiden daarvan.
| |
Schip en koor
De gehele noordwand van het schip is gesloten (afb. 61), behoudens een kleine ingang in de tweede travee. Het koorgedeelte heeft in de laatste travee een later gedicht venster. Het muurwerk heeft een ongeveer 1 m hoge plint met roodzandstenen lijst, die in het rechte koorgedeelte aan de zuidzijde het ingehakte jaartal Anno 1525 vertoont. Aan de zuidzijde staat in elke travee met uitzondering van de tweede waarin de ingang is, een breed spitsbogig gesloten venster, waarin bij de restauratie bakstenen vorktraceringen zijn aangebracht. Voor de restauratie waren de vensters voor het benedengedeelte gedicht en daarboven van houten kozijnen voorzien met kleine ruiten tussen houten roeden (afb. 57). Aanzetten van montants waren aanwezig. In de koorsluiting zijn de vensters wat hoger en smaller zodat slechts een enkele vorktracering is toegepast. Alle dagkanten zijn afgeschuind. De steunberen die later van kleine steen zijn vernieuwd, zijn eenmaal versneden boven het hoge omlopende plint.
De ingang in de tweede travee zuidzijde lijkt eens zijn bekroning verloren te hebben en heeft een classicistische omlijsting van natuursteen met ionische kapitelen (1792). In de ingang een oude opgeklampte deur. Ook aan de oostzijde is een ingang aangebracht met soortgelijke omlijsting. In de zevende travee is in het muurwerk een bouwnaad te onderscheiden ten westen van het venster.
| |
Inwendig
De muren van het schip zijn bovenaan versneden t.w. aan de zuidzijde boven de toppen van de vensters en aan de noordzijde ongeveer een meter lager (afb. 62). Aan deze zijde zet de versnijding zich voort over de eerste travee van het koor. De muren zijn verankerd door trekbalken, die blijkens de opmetingstekeningen van H. Kramer uit 1926 aan de noordzijde korte muurstijlen hadden, die op de versnijding rustten en door een korbeel met de trekbalk verbonden waren. In de koortravee was voor de twee korte stijlen die op de versnijding stonden een iets langere stijl aangebracht, terwijl moeten van stijlen van normale lengte te zien waren. Deze leken ooit verbonden te zijn geweest door een dwarsbalk of raveling (tekening archief r.d.m.z.). Aan de zuidzijde steunden de trekbalken op een sleutelstuk in de versnijding. Alle sleutelstukken waren kwartrond geprofileerd. Thans zijn onder de trekbalken aan beide zijden lange sleutelstukken en muurstijlen met korbeels aangebracht, die tegen een vulstuk van metselwerk in de versnijding staan. De korbeels zijn alle aan de voorzijde flauw uitgehold naar voorbeeld van de aangetroffenen.
Het tongewelf komt neer op een verbrede voorlijst en is verbonden met de spanten van de kapconstructie. In het schip bestaan deze uit twee schaargebinten boven-elkaar, waarop een rij standvinken onder de haanhouten; tegen het onderste spant is een spant getimmerd waarin ribben voor een tongewelf. In het koor gaat het onderste schaargebint veel hoger op en is daarin een rib voor een tongewelf gevat, waaronder het tongewelf in het verlengde van dat over het schip is voortgezet uit grenenhout (afb. 51). In het koor is de neuslijst
| |
| |
van de ribben rood geschilderd geweest. De koningsstijl is aan de onderzijde pijnappelvormig afgewerkt; daarboven is een wapenschild gesneden met als wapenfiguur een kruis met gelijke armen, mogelijk het wapen van het Bisdom Utrecht verbeeldend. Boven het tongewelf een klein gebint met een nokgording. De overgang van de twee kapgedeeltes loopt iets westelijk van de bouwnaad in het muurwerk. De afstand tussen het hogere tongewelf over het koor en het lagere over het schip is een tijdlang door een schot gedicht geweest.
| |
Bouwgeschiedenis
Toren, schip en koor zijn in vier fasen tot stand gekomen, waarvan de eerste de beide benedenste geledingen van de toren behelst van afkomend materiaal waaronder vrij veel tufsteen, dat blijkens de kerkrekeningen in de 18e eeuw uitwendig door baksteen werd vervangen. Zij vertonen blijkens de opmeting een vrij aanzienlijke verzakking naar het westen, die in de bovenste geleding gecorrigeerd is, uitwendig reeds van de aanvang van de derde geleding af, inwendig aanvangend bij de derde balklaag. Tegen de toren werd een nieuw schip gebouwd, eveneens van afkomend materiaal, waaronder wat tufsteen dat aan de noordzijde verwerkt werd. Gezien de grote boog in de oostwand van de torenverdieping, moet het schip aanvankelijk met een ziende kap overdekt geweest zijn, waarvan de nok boven het hart van de boog stond volgens de moet daarvan op de oostelijke torengevel. Ook de nog aanwezige kap, die een andere helling heeft en de nok niet geheel in het hart van de boog heeft, zal aanvankelijk ziend geweest zijn; het meest westelijke spant, noch de gordingen zijn met het muurwerk van de toren verbonden. Ook van de vorige kap zijn geen aanhechtingen aanwezig in het torenmuurwerk, zodat het niet onmogelijk is dat de moet op de torenwand toch de kap van een vorig schip betreft.
Onder de aanwezige kap is een eiken tongewelf gemaakt, dat op een verbrede voorlijst neerkomt. Ten behoeve daarvan zal de boog in de torenverdieping gedicht zijn. Het koor is in de waterlijst 1525 gedateerd, hetgeen goed te rijmen valt met de kapconstructie met nokgording en de fraaie ribben voor een tongewelf met de gesneden koningsstijl. Het voor dit gewelf staande gedeelte van de schipkap is door een schot gedicht geweest. Eerst daarna zal de toren voltooid zijn met het lichter geconstrueerde bovengedeelte, waarin de boogvelden korfbogig gesloten werden, xviib. De onderbouw van de toren en het schip zullen in de loop van de 15e eeuw ontstaan zijn. Tenslotte is waarschijnlijk eerst in 1792 het tongewelf over het schip uit grenehout doorgetrokken over het koor onder de gotische kap.
| |
Inventaris
De kerk bezit:
| |
Preekstoel
Een eiken preekstoel met achterschot en klankbord, xviib (vergelijk die te Marrum). De kuip met bordes heeft op de hoeken gecanneleerde en voor een derde geornamenteerde korintische zuiltjes, waartussen de gecorniste panelen zijn gevat; gebombeerde kroonlijst. Aan het achterschot zijn de kolommetjes alleen gecanneleerd (afb. 70). In het klankbord het alliantiewapen van Vierssen-van Geersma duidend op het huwelijk van Assuerus van Vierssen met Jisca van Geersma, te Harlingen gesloten in 1637 (Stamboek Friese Adel) (afb. 71).
Doophek van paneelwerk met spijltjeszone en bollen boven de stijlen xvii-xviii (bollen en spijlen 1775 vernieuwd).
Op de kansel twee koperen kandelaars, xviii of xix.
Op de lezenaar een kanselbijbel gedrukt bij Keur 1756 in band met koperen hoeken.
| |
Orgel
Aan de westzijde staat op een groot balkon dat in de voorkerk op drie kolommen rust het orgel (afb. 68).
Blijkens een brief van orgelbouwer Verbeek (nr. 1080 coll. Handschriften Provinciale Bibliotheek) herstelde deze in 1635 een orgel, dat door Willem Meinerts gebouwd kan zijn geweest. In 1704 werd dit instrument naar Irnsum verkocht en een nieuw gemaakt door Arp Schnitger, dat in 1711 gereed kwam en waarschijnlijk geschonken was door Idzard van Burmania en Dodonea van Schwartzenberg. Dit orgel is in 1872 ingrijpend vernieuwd door Adema (een tekening van het front berust in het Fries Museum) en nogmaals in 1927. In 1931 is het in een kas en front geplaatst dat Adema in 1866 voor de Dominicanenkerk te Leeuwarden had gemaakt, die toen afgebroken werd. Dispositie bij M. Seybel, Orgels in Friesland, Baarn 1970. In de torenhal staat een houten beeld van de Wijsheid, waarschijnlijk van het Schnitgerorgel afkomstig. Op de kas van het orgel plaat met ‘In memoriam Age Jan Looxma, B. van Welderen Rengers’.
| |
Banken
Tegenover de preekstoel overhuifde herenbank met vazen op de hoeken van de voorbank; de overhuiving rust op gegroefde korintische zuiltjes met manchetten xviiia. Voorzijde met kussenpanelen (afb. 72). Daar de kussenpanelen grote gelijkenis vertonen met die van
| |
| |
de bank Westerhuis te Marrum door J. Bruinsma en het bekend is dat Bruinsma voor Allard van Burum gewerkt heeft, is ook deze bank mogelijk door J. Bruinsma gemaakt en zou dit de bank van Allard van Burum kunnen zijn.
Twee niet overhuifde dubbele banken met knoppen op de hoeken xviii (afb. 62).
Tegen de koorafscheiding twee overhuifde banken waarvan de zuidelijke met wapens op de bovenrand, heraldisch rechts met dubbele friese adelaar en uitkomend twee handen, links klimmende leeuw naar links, uitkomend eveneens een leeuw (afb. 66). De noordelijke met kolommetjes als aan de preekstoel, xvii.
Een aantal mansbanken van 1794 (Wumkes i, 380).
| |
Portaal
Voor de oostelijke toegang een eiken portaal bekroond door een gebombeerde kroonlijst waarboven driehoekig fronton waarin gekruiste palmtakken, volgens de kerkrekeningen in 1792 gemaakt en van snijwerk door D. Emdervelt voorzien (afb. 69).
| |
Zerken
In de voorkerk staat tegen de muur opgesteld een dubbele Gerbrandazerk, in 1936 opgehakt. Randschrift Anno 1677 den 14 Xbris sterf de eersame Gerryt Deirks van Gerbranda geboren Anno 1609 op St. Stephanusdag oud int 68 jaar ende leid alhier begraven. Anno 1644 den 8 Augusti sterf de eerbare Hiske Folkerts dor huisfrou van Gerryt Dirks oud 33 jaar. Voorts opschriften 1724 Pier Foppes Tania, Sjouckie Gerryts Gerbranda out 62, 1746 Bauke Piers Tania. In de processtukken van J.S. Bruinsma komt een zerk voor Gryttie Gerbranda te Ferwerd voor, die hij in 1725 leverde (S. ten Hoeve in Vrije Fries 1976).
Voorts de zerk voor ds. Joh. de Schiffart en zijn vrouw Cath. Varinga, uit 1774 met een afbeelding van een schip (afb. 67).
Volgens de schoolmeester (hs 1858, p.b. Leeuwarden) lag er een zerk met opschrift ‘Int jaar ons Heren mdxvii Dollert Heemmert Pastor to Ferwert op St. Joh dach onthoet...’. Op Harsta State te Hogebeintum staat in de tuin een zerk voor Fokko van Aysma en Ympk van Jeltinga, die uit de kerk van Ferwerd afkomstig is (zie aldaar).
| |
Kronen
Een grote koperen bolkroon met twee maal acht armen (afb. 73). De stam is bekroond door een dubbele gekroonde adelaar. Tegen de stam staan een aantal losse figuren. De armen bestaan uit twee gedeelten, verbonden door een dolfijnfiguur en eindigen tegen de stam in gehelmde en gebaarde kopjes. Tussen de armaanhechtingen zijn tegen de stam voluten aangebracht. Al deze details komen voor aan 16e-eeuwse kronen uit Mechelen (G. van Doorslaer, l'Ancienne Industrie du Cuivre à Malines, Malines 1922 dl. iv. pl. xxix). Op de bol is gegraveerd: ‘1682 den 13 Augustus is Vrouw Hillegonda van Vierssen getrout binnen Middelborgh met de Heer Johan Honingh die hebben deze croon aan de kerk van Ferwerd vereert’.
| |
Klokken
Klok diam. 113 cm, de beugels versierd met touwornament; bovenrandopschrift ‘a.d.m ccc l xxx iii fudit me Seghebodo o re(x) glorei vēi cū pace Ulbodus curatus tūc.
Klok diam. 96 cm, aan de beugels touwornament. Bovenrandopschrift ‘a d m cccc xx vi Jhs̄ Maria Johēs S. Martinus ep̄s’.
Klok diam. 137 cm, de beugels versierd met touwornament; bovenrandopschrift ‘Maria bin ick gheheten dat Kerspel to Ferverd let mi gheten Anno dnī m cccc l vii’. Dit opschrift wordt afgewisseld met halve figuren van de twaalf apostelen wier naam rond hun hoofd te lezen valt: ‘S. Johann, S. Andrea, S. Bartolom, Jacobus, Mateus, S. Tomas, Matias, Jacobus, Philipp, Simonius, S. Petrus, Paulus’. Boven het randschrift en tussen de genoemde namen staan nog de namen van de Heiligen ‘S. Maria Salome, Katerīa, Margareta, Ghertrut, S. Lucia, Barbera, Doreta (sic), Cecilia, S. Maria Magdalena, S. Maria Iacobe’.
Op de mantel voorstellingen van de kruisiging, met boven de hoofden ‘Inri, Ave Maria, Iohannus’ (sic); van Catherina met opschrift ‘S. Katerina Virgo’; van Maria met opschrift ‘Ave Maria Gr.’ en ‘S. Martinus, van een Heilige met opschrift ‘S. Vencencius’. (afb. 63-65). Langs de keel staat bovendien: ‘Henricus Kokenbacker mi ghegoten heat Got gheve sinen sele raet; men sal mi in de ere des hillighen crusses liuden dat sal uns de pasctie(?) beduden dat Cristus heft ghelleden vor uns den dot des help uns Got ut not defunctos plango vivos voco fulgura frango vox mea vox vite voco vos ad sacra venite o rex glorie veni cum pace Dominus Dowo Gama’.
| |
Zonnewijzer
Op de zuidmuur van de toren is een zonnewijzer van zandsteen aangebracht opschrift: ‘Rienck van Burmania Anno 1640’ en ‘Anno 1704 is dese bovenstaende Sonnewijszer vernieuwt door de... geboore Idzard van Burmania vrij en erfheer van Ameland Grietman over Ferwerderadeel en de Raad ter Admiraliteit op de Mase tot Rotterdam ontvanger
| |
| |
generaal van Rauwederhem En de Hoog Edel geb. Vrouwe Anna Doedenea geboren.... Schwartzenberg vrij en erfvrouwe van Ameland’ (afb. 54).
| |
Windvaan
Op de kap van de toren staat een windvaan met de gekroonde wapens Burmania-Schwartzenberg en Cammingha, duidend op Idzard van Burmania overleden 1632 en zijn twee echtgenotes Susanna van Schwartzenberg overleden 1624 en Jel van Cammingha overleden 1632. Hij woonde op Cammingha State (Friese Volksalm. 1884). Op de windvaan staat bovendien ‘S en KW als Kvoogd 1786’.
| |
Pastorie, prebendarishuis en pomp aan het Vrijhof
Vrijhof 5
Voormalige pastorie en later grietenijhuis, in de noordwestelijke hoek van het Vrijhof gelegen en sedert 1973 eigendom van de gemeente (afb. 53 - 75 - 76 - 79 - 80).
| |
| |
Bronnen
Reëelkohieren van Ferwerderadeel 1741-1805; Proclamatie en recesboeken, c10, 161, c7, c8; Floreenkohieren 1700 e.v. alle in r.a. Leeuwarden (bronnenonderzoek door B.H. de Vries); Processtukken wed. Lauerman-Tania in gem. archief Ferwerderadeel, (Faber, Inventaris nrs. 32-9 t/m 24), 1790-1810.
| |
Geschiedenis
Het pand wordt wel vicarie- of prebendehuis genoemd. Dit berust waarschijnlijk op de vermelding in het register van Geestelijke opkomsten 1580, waar het prebendehuis voorkomt dat dan verhuurd is aan het ‘recht van Ferwerderadeel’. Deze plaats betreft echter een verdwenen oud rechthuis aan de oostzijde van het Vrijhof (zie hierna). Het centrale archiefstuk over Vrijhof 5 is de koopacte uit 1723 (Procl. en Recesboek c7) waaruit blijkt dat Grietman Allard van Burum het pand kocht, dat voordien pastorie was en als zodanig voorkomt sedert het ons bekende begin van de floreenkohieren. Nog in 1741 en volgende jaren komt het pand als grietenijhuis voor onder de van floreen vrijgestelde ‘pastorielanden’. Uit de kerkvoogdijrekeningen weten we dat er in 1723 een andere pastorie gekocht is, nl. ‘Aysmahuisinge’.
De erfgenamen van Allard van Burum verkopen in 1730 een gedeelte van het pand aan J. Stickersma, die in 1771 als ontvanger Stickersma buurman genoemd wordt bij de verkoop van het pand, dat tegenwoordig Vrijhof 5 genummerd is. De eigendom gaat in 1771 over van Vrouwe Titia Hillegonda van Burum, wed. van Mr. Horatius Hiddema van Knijff te Leeuwarden aan Imilius Josinus de Schepper, Grietman van Ferwerderadeel als gelastigde van de stemdragende ingezetenen. Speciaal wordt bedongen dat de gevel staande tot een scheiding tussen dit pand en Stickersma-huisinge nooit mag worden afgebroken, geen openingen daarin gebroken of enige ‘uitsigt’ daardoor gemaakt mag worden, maar deze ten eeuwige dage op zijn of haar kosten moet onderhouden worden en dat het huis geen vrijheid heeft in de hof van Stickersma dan alleen aan de zuidkant (Uit de koopacte blijkt dat men het kerkhof ten westen rekent). In 1772 wordt de Grietenij dan ook als eigenaar aangemerkt in het Reëelkohier. Het pand wordt daar van 1741-1749 als een geheel geboekt als rechthuis gecombineerd met woning van J. Stickersma. In 1749 wordt het in twee nummers gesplitst.
In een langdurig voor de overheid smadelijk proces over een lening uit 1781 wordt in 1795 beslag gelegd op het rechthuis, dat dan het Vrijhof ten oosten heeft en Hooghiemstra aan de drie andere zijden. Het beslag wordt als onwettig opgeheven en de schuld ten slotte in 1810 voldaan.
De Grietenij heeft het huis in 1840 met aangrenzende percelen, tuin en schuur verkocht aan G.F. Ypey, gardenier. In dat jaar wordt een nieuw grietenijhuis gebouwd. Verscheidene particuliere eigenaars waaronder de secretaris Heymans van 1869-72 volgen elkaar op tot de gemeente het eigendom verwerft en in 1973 het pand restaureert.
| |
Beschrijving
Het huis is blijkens de zware in topgevels eindigende noord- en zuidmuur in oorsprong een middeleeuws pand. De muren bestaan uit secundair toegepaste kloostersteen van 28-29 × 7,5-8,5 cm, 10 lagen 94 cm. De noordelijke top is in de kleine steen vernieuwd met vlechtingen langs de zijden. De zuidelijke top is alleen bovenaan vernieuwd en heeft daar vlechtingen langs de zijden. Het benedendeel is echter origineel en vangt aan boven een uitgekraagde bloklijst, die om het gehele gebouw gelopen kan hebben en mogelijk pinakels op de hoeken had. De oostgevel is eens vernieuwd van geringere dikte. De achtergevel is nog wel origineel, doch inwendig deels afgekloofd. In de zuidgevel zijn bij de restauratie twee doorgangen gevonden, een beganegronds en een, door een sluitboom vergrendelbare,
| |
| |
Afb. 53. Voormalige middeleeuwse pastorie. Vrijhof 5. Situatie, plattegronden, doorsneden en details. Getekend en bijgewerkt 1977 naar opmetingen Gemeente Werken en r.d.m.z. 1973.
op de verdieping. Het pand was dus oorspronkelijk van het belendend pand of terrein uit toegankelijk.
Ook van de zolderbalklaag af was een doorgang, die echter door de bloklijst was heengebroken en niet origineel is. De benedenruimte was blijkens gevonden sporen met een tongewelf overkluisd; een oost-west lopende scheidingswand op ongeveer een derde van de volle breedte van het pand, was onder en op de overwelving gebouwd. De vloer van een rechthoekig gedeelte in het zuidoosten is verhoogd, kennelijk ten behoeve van de monumentale ingang aan het Vrijhof en nadat de overwelving verwijderd was. Op de verdieping staan twee grote zesruitsvensters, waarvan het noordelijke gelijk met de nieuwe gevel is aangebracht en het zuidelijke later is ingekapt (afb. 76). Ook het keldervenster aan deze zijde is later ingekapt. Voorheen was de verdieping verlicht door twee smalle vensters in de noordwand ter weerszijden van een rookkanaal. In de vernieuwde topgevel staan twee smalle tweelichtskozijnen met luiken in de benedenste helft.
| |
Inwendig
Het inwendige is door de oost-west lopende muur in een smaller en breed gedeelte gescheiden. In het smalle gedeelte is de spiltrap naar de verdieping aangebracht. De trap overdekt een tweede ingebroken ingang beganegronds. In het brede gedeelte is langs de voorgevel beneden een gang gemaakt. De grote zaal op de verdieping, eens als grietenijkamer gebruikt, had tegen de westgevel een betimmering met kastenwand, thans bewaard bij gemeentewerken. De schouw had een halfronde vrij hoge en door een boog gesloten achterwand, die gelijk met de ingang aan de oostgevel en de grote vensters gemaakt kan zijn, xixa; de rondhouten kap is bij de restauratie beschoten.
| |
Bouwgeschiedenis
Het laatmiddeleeuwse stinsvormige huis, dat tot de pastoriegoederen behoorde en als pastorie aangemerkt moet worden, bestaat uit een oorspronkelijk door een tongewelf overkluisde kelder en een grote ruimte daarboven. Het was toegankelijk van een aan de zuidzijde aangrenzend gedeelte uit door een vergrendelbare deur op de verdieping. In 1723 is het pand van bestemming veranderd tot grietenijhuis. De ingang zal aan de zijde van het Vrijhof gemaakt zijn, misschien met een bordes direct naar de verdieping. Indien wij aannemen dat gelijktijdig ook de nieuwe gevel gebouwd is, zal toen ook het keldergewelf verwijderd zijn. Gelijk met de nieuwe gevel werd de kap vernieuwd en de top van de
| |
| |
noordelijke gevel en het bovenste gedeelte van de zuidelijke top.
De ingang over de volle hoogte zal begin 19e eeuw zijn aangebracht, waarbij een tweede venster aan de zijde van het Vrijhof werd ingehakt en het kelderraam. Inwendig werd daartoe een gedeelte van de vloer verhoogd. Uit die verbouwing dateren ook de schouw in de grote kamer op de verdieping en de rozet van het plafond waarin het wapen van Ferwerderadeel is gesneden en die in de verzameling oudheden van de gemeente berust (afb. 79). In 1840 zullen eerst de bedsteden in het vertrek op de verdieping toegevoegd zijn en de woonkeuken in de begane grond. Thans zijn ook aan de westzijde vensters ingebroken.
| |
Oude Rechthuis of prebendehuis
Behalve het in de 18e eeuw als zodanig bekende rechthuis dat tot 1723 pastorie was (thans Vrijhof 5), moet er een ouder rechthuis bestaan hebben, dat ook aan het Vrijhof gelegen was.
| |
| |
Bronnen
Rekeningen kerkvoogdij 1654-1828 en floreenkohieren, r.a. Leeuwarden.
| |
Afbeelding
Tekening door J. Stellingwerf 1723 (afb. 74). Coll. Fries Museum, Leeuwarden.
| |
Geschiedenis
Het door Stellingwerf getekende rechthuis zal het oude rechthuis voorstellen. Het komt regelmatig voor in de kerkerekeningen van de 17e eeuw als rechthuis, weerhuis of weercamer; het wordt schoongemaakt en er wordt herhaaldelijk turf voor gebracht; ook wordt het b.v. in 1665 gerepareerd gelijk met de ‘pastoorshuizinge’. In 1682 komen er 600 nieuwe pannen op. In 1720 worden b.v. nog turf en andere ‘waren’ verantwoord voor het rechthuis. In 1726 heet het ‘oud weerhuis’. In 1730 wordt huur van 't rechthuis verantwoord. In de tweede helft van de 18e eeuw vinden we geen posten meer voor het rechthuis nadat in 1747 nogal wat oude steen en ander oud bouwmateriaal verkocht zijn. Mogelijk is het huis toen afgebroken. Dat het oude rechthuis eveneens aan het Vrijhof stond blijkt uit het floreenkohier van 1718, waar het pand nr. 243 dat aan de oostzijde van het Vrijhof stond, als naastligger het rechthuis opgeeft. Dit oude rechthuis zal dan identiek zijn met het middeleeuwse prebendehuis dat in 1580 aan ‘trecht van Ferwerderadeel en den executeur tsamen’ verhuurd was.
| |
Gebouw
Naar de tekening van Stellingwerf te oordelen bestond het prebendehuis uit een 16e-eeuws gebouw gedekt door een zadeldak tussen twee topgevels, waarvan de ene pinakels bewaard had. In de andere gevel zien we een klein venster in de top. De ingang die ongeveer in het midden van de voorgevel staat lijkt via een brug toegankelijk. Mogelijk is dit de vrijhofsgoot, die in 1765 door de kerkvoogdij hersteld wordt. Boven de deur lijken wapens aangebracht te zijn. Boven de ingang een festoen of een tijdelijke versiering. De stijl van de vensters wijst namelijk eerder op de 16e eeuw dan op het midden van de 17e eeuw, toen gebeeldhouwde festoenen in zwang waren. Ter linkerzijde zijn drie kruiskozijnen getekend, ter rechterzijde slechts smalle tweelichtskozijnen. Het belangrijkste vertrek zal zich dus aan de linkerzijde van het pand bevonden hebben.
| |
Pomp
De pomp op het Vrijhof werd in 1740 door de kerkvoogdij vernieuwd. In 1765 ontvangt D. Emderveld beloning voor ‘enig snijdwerk aan de pomp’. Er is in dat jaar ‘een nieuwe pomp gehaald’ en de Vrijhofsgoot wordt hersteld. Verderop wordt de nieuwe kraan aan de pomp verantwoord en een huis om de pomp, dat meester timmerman Schaap te Leeuwarden levert (Kerkvoogdijrekeningen).
Het middengedeelte van het Vrijhof, dat beplant was, is tot ongeveer 1960 eigendom van de Hervormde Kerk geweest en eerst toen door de gemeente overgenomen.
| |
Kosterij - schoolmeestershuis, gasthuis en armhuis
Schoolmeestershuis vm. ‘costerij’ Kerkpad 4
Het pand Kerkpad 4 is in de 19e eeuw schoolmeestershuis geweest. De ligging aan het Kerkpad pleit ervoor dat hier steeds de woning heeft gestaan van de functionaris die gecombineerd koster, voorzanger en schoolmeester was.
In 1695 woont de schooldienaar ‘achter het kerkhof’, d.w.z. de buurt, die later als Boterhoek bekend staat (lidmaatregister 1695). Waarschijnlijk hebben dus de posten in de kerkvoogdijrekeningen voor Costerij betrekking op het pand dat hier gestaan heeft. In zijn tegenwoordige vorm moet het pand eind 18e- begin 19e eeuw ontstaan zijn; mogelijk betreffen grote bedragen in de kerkerekeningen, verantwoord aan de timmerman in 1799, het vernieuwen van dit pand (afb. 82-83).
| |
| |
| |
Gebouw
Het brede ondiepe pand is gemetseld van kleine rode steen tegen een achterbouw van gele steen die een topgevel heeft waarin twee kleine halfrond gesloten openingen zijn uitgespaard voor lichttoevoer en ontluchting van de zolderruimte; langs de zijden van de topgevel beitelingen. Het hoofdgebouwtje had een smalle ingang en smalle doorlopende gang. Ter rechterzijde was een breed vertrek met vensters in de voorgevel en twee in de zijgevel, waarvan het achterste een hooggeplaatst venster was. Daaruit kan men opmaken dat er aanvankelijk achterin dit vertrek een bedsteden-kastenwand was. Links van de gang was een steektrap naar boven met ernaast een kastenwand in het linkervertrek, dat aan de voorgevel slechts één venster heeft. De ingang was sober omlijst. In een ruit van een venster in de linkerzijgevel is de naam van schoolmeester Klewits (1810-1890) gegrift. Tegen de linkerzijgevel is op oude kadastrale plans een uitgemetselde schoorsteen getekend; de achterbouw die uit de 18e eeuw zal dateren, was mogelijk een ‘vuurhut’ (ook voor de kerkstoven?).
| |
Schoolgebouw
In 1829 is een nieuw schoolgebouw aanbesteed (Faber, inv.nr. 909.3); dit betreft waarschijnlijk het pand dat nog aan de Reinderslaan staat. Volgens een aantekening uit 1944 (schetsen r.d.m.z.) en verklaring van een latere bezitter was er in dit gebouw een gewelfde houten zoldering aanwezig. Ook de school te Hallum had deze blijkens een daarvan aanwezige tekening in het gemeentearchief (inv. Faber nr. 96.8) te Ferwerd.
Het bestek van 1829 noemt ‘vijf balken waar het gewelf op komt’. Het schoolmeestersboekje (p.b. Leeuwarden) tekent ook aan dat de school uit 1829 dateerde en dat deze in 1859 gewijzigd was. Wat later komt de school naast het raadhuis te staan en wordt er voor het hoofd een woning gebouwd aan de Marrumerweg noordzijde.
| |
Gasthuis aan de Havenstraat
Aan het einde van de oude bebouwing langs de voormalige Haven staat het gasthuis van de Hervormde Kerk, in 1966 verbouwd tot drie bejaardenwoningen. Het gasthuis te Ferwerd komt in het register van Aanbreng van 1511 voor als landheer onder Wanswerd (r.v.a., i, 100): in 1540 is het niet vermeld. De hoofdvleugel aan de Haven had voor de verbouwing een smalle ingang in het midden en twee smalle zesruitsvensters ter weerszijden en kan vroeg 19e-eeuws zijn (afb. 85). Het pand is gedekt door een hoog schilddak, waartegen aan de achterzijde een lager schilddak van de haaks op de hoofdvleugel staande achterbouw aansluit. De zij- en achtergevels waren blijkens de venstervormen omstreeks 1860 vernieuwd (afb. 84). De achterbouw had kennelijk een bedstede boven een keldertje. In de hoofdvleugel zijn de bedsteden tegen de dwarswanden opgesteld; waarschijnlijk was er aanvankelijk ook in het midden van het gebouw nog een eenkamerwoning of een gemeenschappelijke keuken. De trap stond tegen de rechter bedstedewand.
| |
Armhuis aan de Boterhoek
Volgens de kerkerekeningen is in 1794 een armhuis gebouwd in de Boterhoek.
| |
Gemeentelijke openbare gebouwen
Raadhuis, Hogebeintumerweg 2
Het Raadhuis is in 1840 als grietenijhuis gebouwd (afb. 86).
| |
Bronnen
Bestek van de bouw in gem.archief Ferwerderadeel, inv. Faber nr. 910.2 (30 januari 1840) en 96.14 inzake reparaties in 1842-43. Koopacte terrein 1838, id. nr. 910.1.
| |
Geschiedenis
In 1838 wordt een terrein gekocht aan de westzijde van de weg van Marrum langs Ferwerd naar Hogebeintum. Het bestek is niet gesigneerd, aannemer was R.W.F. Stoett, timmerman te Leeuwarden. Kort daarop komen in het archief zeer uitvoerige rapporten voor getekend J. Kingma; mogelijk was hij de architect van het grietenijhuis. In het archief van gemeentewerken zijn opmetingstekeningen aanwezig van de gemeentehuizen van Wolvega en St. Annaparochie, die kennelijk ter vergelijking vertoond zijn. Het gebouw heeft echter geen punten van overeenkomst. Een ontwerptekening is niet gevonden. In het grietenijhuis werd een woonvertrek aangebracht. Merkwaardig is het bestek van het verfwerk uit 1841, waaruit blijkt dat de vloeren donkerblauw waren, in de zaal de kasten zwart moesten worden, overigens ‘alles chinees geel met loodwit. Vestibule en bovengang licht chromaat geel, de secretarie licht Amerikaans groen, de secreet donker appelbloesem’. Uitwendig moesten de pilasters naast de toegang blauwe steenkleur geverfd worden met zwarte cannelering; de kozijnen en lijsten wit, de glasramen donker ‘Amerikaans en Fries groen’, alle ijzerwerk zwart over een blauwe grondkleur.
Voor het pand lagen een stukje tuin en een sloot waarover een brug voerde; de sloot werd in 1866 gedempt. In 1916 is een achterbouw aangebracht.
| |
| |
| |
Gebouw
Het sobere gebouw bevat een beletage boven een vrij hoge kelderverdieping waarin de woning en mogelijk de gevangenis gesitueerd waren. Het is gedekt door een vierzijdig schilddak met op de hoeken schoorstenen met borden. De ingang in het midden is bereikbaar langs een dubbele stoep en is omlijst door gegroefde pilasters met ionische kapitelen, die aansluiten op de brede kroonlijst met bloklijst onder de fors overstekende goot. Boven de ingang een kleine halfronde dakkapel. In de hoge vensters acht ruiten.
| |
Marrumerweg 3
Landelijk pand uit omstreeks 1870, in 1892 verbouwd tot dokterswoning met apotheek. Het pand is thans gemeente-eigendom en huisvest de dienst gemeentewerken (afb. 97). In de rechtervoorkamer zijn een betimmering en tegeltableaus aangebracht afkomstig uit de voormalige boerderij Mounebuorren 7 te Marrum, die in 1961 is afgebroken (afb. 87 en 88). In een van de kasten is een plankje gevonden met inscriptie: ‘Klaas Blom gemaakt 1790 in de ouderdom van ruim 40 jaar baas te Hallum geweest sedert 1770’. Het was een boerderij van het kop-hals-romptype met lang voorhuis en ingang in het midden van de buitengevel.
De betimmering is wat ouderwets voor 1790. Het tegeltableau is thans in de schouw geplaatst, waarvan de schoorsteenmantel in stijl is met de betimmering. In de schouw is een schildering gevat voorstellende Jezus bij de put in Samaria, afkomstig van een particulier.
| |
Tolgaarderswoning
In 1853 is door de gemeente een tolgaarderswoning aanbesteed ‘aan de grindweg bij Ferwerd’. Op de kaart van Eekhoff staat het gebouwtje getekend aan de oostzijde van de weg naar Blija, die daar tevens heet ‘begrind in 1852-1853’. Het archief van de gemeente bewaart bestek en voorwaarden en de tekening (inv. 914) (afb. 95 en 96).
| |
Overige belangrijkste historische bebouwing in het dorp
Havenstraat i
Breed pand met verdieping en schilddak met twee hoekschoorstenen staande aan het gedeelte Havenstraat tussen Voorstraat en de kop van de voormalige haven (afb. 89-91).
Het pand wordt in 1833 in de eerste kadastrale legger genoemd als bewoond door een bakker; dit blijft zo in ieder geval tot 1891 en opnieuw in het midden van de 20e eeuw. De grote opzet doet vermoeden dat de oorspronkelijke functie een andere was, mogelijk een herberg. Het pand is in 1975 gerestaureerd.
De ingang staat in een middengedeelte dat een steenbreedte uitspringt en voor de restauratie boven de ingang gesloten was. Mogelijk heeft daar een opschriftbord gehangen. Ter weerszijden van het middengedeelte staan op de begane grond en op de verdieping telkens twee vensters, beneden met een hanekamrollaag, boven met een eenvoudige kopse rollaag, direct onder de sobere gootlijst. Voor de kap staat een eenvoudige dakkapel. De ingang met smalle zijlichten is blijkens de rollaag en het metselwerk ernaast niet de oorspronkelijke. De zij- en achtergevel waren blind met uitzondering van een dubbele deur midden achter beganegronds en een luik in de linkerzijgevel, dat toegang gaf tot de ruimte op de verdieping, die als zolder gebezigd werd en ook het middengedeelte besloeg. De steektrap bevond zich achter het rechter vertrek beganegronds. Rond deze toegang en gespiegeld tegen de andere wand en rond de achteruitgang is een gezwenkte zwaar geprofileerde omlijsting aangebracht, van midden of laat 18e-eeuws karakter. In beide vertrekken beganegronds waren tegen de achtergevel overigens bergruimtes aangebracht.
| |
Hoofdstraat
Aan de Hoofdstraat staan enige lage brede woningen uit het begin van de 19e eeuw met kroonlijst en dakkapel (afb. 98).
| |
Hoofdstraat 29
Oorspronkelijk voorhuis van een boerderij, volgens het kadaster in het begin van de 19e eeuw behorend bij een boomgaard (afb. 89 en 90). In 1856 hebben er wijzigingen plaats waarbij de boomgaard grotendeels bebouwd wordt. In 1952 in gebruik genomen bij een verffabriek en sterk gewijzigd. In 1978 gerehabiliteerd als woonhuis.
Volgens een aantekening uit 1944 (r.d.m.z.-schetsen) en bewonersverklaring waren er in de linkerkamer betimmeringen. Voor de gevel stonden blijkens een oude foto stoeppalen verbonden door ijzeren kettingen; ook ziet men dat het pand inderdaad het voorhuis was van een boerderij. De vensters in de zijgevel stonden excentrisch zodat ook in de rechterkamer bedsteden verondersteld mogen worden. De voorgevel was gepleisterd, de zijgevel bemetseld, mogelijk in 1856. In zijn tegenwoordige vorm kan het pand uit het begin van de 19e eeuw dateren behoudens de details die van de restauratie stammen, zoals vensters en ingang en inwendige indeling.
| |
Hoofdstraat 33-35
Dit pand bestaat uit een aan de straat gebouwd woongedeelte onder zadeldak evenwijdig aan de straat gevat tussen topgevels met beitelingen, xviii. Waarschijnlijk later is het
| |
| |
pand vergroot met een boerderijschuur onder hoog zadeldak eveneens evenwijdig aan de straat. Het geheel komt reeds voor op de kadastrale minute van 1832.
| |
Marrumerweg 3
Zie blz. 99 na Gemeentehuis.
| |
Marrumerweg 53
Grote boerderij even buiten de dorpskom gelegen en omstreeks 1860 ontstaan blijkens het type met dwarsgebouwd en onderkelderd voorhuis, waarvan de vensters ronde hoeken hebben.
| |
Vrijhof
Dit plein dat in de middeleeuwen tot het rechtsgebied van de kerk behoorde en tot in de zestiger jaren van deze eeuw nog gedeeltelijk in eigendom toebehoorde aan de kerkvoogdij, is aan drie zijden door bebouwing omgeven. In de noordwesthoek staat de voormalige pastorie, zie blz. 95. Aan de oostzijde stond een gebouw dat sedert de Hervorming als rechthuis dienst deed, zie blz. 97.
| |
Vrijhof 4
Blijkens jaartalsteentje een in 1710 gebouwd of vernieuwd pandje onder zadeldak tegen een gepleisterde klokgevel met gebeeldhouwde aanzetkrullen en bekroning.
| |
Vrijhof 7, 8, 9
De noordzijde van het Vrijhof is bebouwd met lage woningen aansluitend aan de overbouwde poort die toegang geeft tot de ringweg om het kerkhof. De huisjes benevens de poort zijn in 1973 gerestaureerd, wat neerkwam op herbouw met gebruikmaking van oude balken (afb. 75,77 en 78).
De poort met gebeeldhouwde sluitstenen kan in aanleg nog 17e-eeuws zijn geweest; in ieder geval grijpt de bemetseling van de pastoriegevel, Vrijhof 5 over de aangrenzende poort heen (afb. 76). Aan de achtergevel stonden vrij hoge vensters met zes ruiten. Ook de achtergevel van het huisje nr. 7 had deze vensters. Thans is de kap doorgetrokken over de keukenaanbouw. Dit pandje heeft een eenvoudige bedstedewand tegen de achterwand (afb. 81). Het pandje nr. 8 had boven de vensters van de begane grond in de voorgevel luiken naar de zolder. De gootlijst is daarom weggelaten.
| |
De voormalige industriemolens en het molenaarshuis
Molen
In het register van den Aanbreng van 1511 (r.v.a. i, 92) komt een Rummert Moller voor, waaruit men kan afleiden dat er te Ferwerd een molen was in dat jaar. Schotanus geeft een windmolen aan met bijschrift ‘Ferwerder molen’ op de kruising van de wegen van Cammingha State naar Albada State en van Ferwerd naar Hogebeintum. Ook op latere kaarten heet deze plaats ‘Oude molen’. Op de lijst van havencherchers en molenopzichters 1796-'97 (Inventaris archief Lands- en gewestelijke besturen 1795-1813 nr. 628) komt in 1750 een molenchercher voor te Ferwerd. Waarschijnlijk ging het om deze molen.
| |
Cichoreimolen
Volgens het zg. Schoolmeestersboekje (p.b. Leeuwarden) zouden er te Ferwerd in 1863 twee cichoreifabrieken gestaan hebben, waarvan er één door windkracht en één door paardekracht aangedreven werd. De windmolen stond volgens de topogr. kaart van 1850 langs de Ferwerdervaart aan de noordzijde.
| |
Korenmolen
Ten westen van het dorp stond tot 1927 aan de Molenlaan de rogge- en pelmolen het Bruine Paard uit 1832. Volgens oude afbeeldingen was het een achtkante stellingmolen met gepotdekselde voet op een lage gemetselde onderbouw (Wijnja, Windmolens) (afb. 93 en 94).
| |
Molenlaan i
Het molenaarshuis is thans genummerd Molenlaan i en is ouder dan de molen van 1832. Het pand heeft een dwars zadeldak tussen topgevels en boven de ingang in het midden een zg. Vlaamse topgevel met natuurstenen lijstwerk. Op de neuten onder de aanzetkrullen staat Anno 1764. Rond de toegang is bij de restauratie een omlijsting aangebracht daar sporen aanwezig waren dat deze er geweest was en een foto de details weergaf (archief gemeente Ferwerderadeel); de twee maal twee vensters zijn opnieuw aangebracht ter vervanging van 20e-eeuwse brede drielichtskozijnen (afb. 92). Beide vertrekken ter weerszijden van de brede middengang hebben een onderkelderde bedstedenkastenwand gehad. Voor de laatste wijzigingen liep een steektrap evenwijdig aan de linkergangwand, wat evenmin origineel lijkt als de gezwenkte trap vlak achter de deur, die aan de moderne eisen voldoet.
| |
De states
Cammingha State
De in de 15e eeuw reeds vermelde Cammingha State, sedert het einde van de zestiende eeuw door ‘plantages’ en tuinen omgeven, lag ten noorden van het dorp (afb. 49 en 99).
| |
Litteratuur
r.v.a.i. 95; iii, 51; Charterb. i, 297; D. Cannegieter in f.v.a. 1888, 74; Versl. 's Rijks Oude Archieven 1907, 481.
| |
| |
| |
Bronnen
Verslag landmeting in 1645, archief Beyma thoe Kingma. r.a. Leeuwarden.
Genealogische gegevens bewerkt door drs. J. Visser.
| |
Afbeeldingen
Tekening door J. Stellingwerf 1721 in coll. Fries Museum (afb. 99) en daarnaar door D. Cannegieter in f.v.a. 1888.
| |
Geschiedenis
In 1399 wordt Gerrolt van Cammingha door Albrecht van Beyeren beleend met Leeuwarden, Wirdum, Stiens en Ferwerd (Charterb. i, 297 en 298). Een Wybrand Cammingha van Blija wordt vermeld in het leven van de Z. Frederik van Hallum, (zie onder Mariëngaarde te Hallum). Cannegieter vond een vermelding van Gerbrand van Cammingha op Cammingha State in 1427; hij was gehuwd met Doedt Bottedr. Helbada. In 1511 wordt in de Aanbreng Gerbet van Mockema als eigenaar van de state vermeld. Na zijn dood kwam Cammingha-goed waarschijnlijk aan zijn zuster Rints van Mockema, die gehuwd was met Syds van Sjuxma. Haar zoon Abe wordt in 1540 als eigenaar vermeld en was van 1520-1528 grietman van Ferwerderadeel. Zijn achternicht Womck van Mockema (plm. 1600) zou de state geërfd hebben; zij was gehuwd met Roeland van Achelen, sedert plm. 1572 grietman van Dantumadeel, die op het einde van zijn leven er een plantage liet aanleggen. In 1640 is Womck van Unia eigenaresse, kleindochter van Roeland van Achelen. Zij verkocht driekwart van de state aan Hendrik van Marssum, burgemeester van Leeuwarden, van wie het goed voor een deel vererfde op een dochter gehuwd met Jurjen van Vierssen. In die periode (1645) valt een meting waarvan het verslag bewaard is. De meting wordt gedaan wegens een acte tussen Oene Andries van Albada requestrant tegen Jac. Marssum c.s. gedaagde. ‘Het hornleger is met de graft, singel ende coy samt uytreed tesamen ruim 23 pondernaat groot bevonden’. Ten noorden van de oprit lag een kooltuin, van het hornleger gescheiden door een bouwland van twee pondemaat.
De broeder van Jurjen van Vierssen, Assuerus was de nu volgende eigenaar, die zich in tweede huwelijk bond aan Jisca van Geersema. Zijn dochter Titia werd de echtgenote van Fr. Azn. van Burum op wiens naam ‘nomine uxoris’ de stem staat in 1698 (stemkohier). Hun zoon Allard van Burum was in 1721 eigenaar (Stellingwerf). Hij was sedert 1722 Grietman en stierf in 1729. In 1730 werd de state verkocht aan Assuerus Vegelin van Claerbergen met wie de weduwe van Allard van Burum in 1731 huwde. Omstreeks 1740 werd de state weer verkocht aan Tj. Homme van Haersolte, die het goed naliet aan drie nichten waarvan er een gehuwd was met A.A. Hiddema van Knijff (1762-1806) die de laatste bewoner van het Huis geweest is. Na zijn dood en die van zijn weduwe twee jaar later, werd het goed verkocht aan D.J. Folkertsma, die de state omstreeks 1818 liet afbreken. De tuinen waren blijkens die verkoop verdeeld in een ‘Naantje hof’ en een ‘ka’tuin, een Vijvertuin, de Noordercingel, de Wildernis.
| |
Beschrijving
De afbeelding van Stellingwerf toont een langgerekt huis uit drie delen bestaande, achter het middelste waarvan een haaks erop gebouwde vleugel stond waarvan men alleen de trapgevel ziet. Het lijkt een vrij eenvoudig huis samengesteld uit enige onderdelen die uit de 16e-17e eeuw dateren. Fraai is de toegangspoort over de gracht, die terzijde zelfs een traptoren met bol op de spits heeft, vergelijkbaar met de toegangspoort van Heringa State te Marssum van 1631 en van Epema State te Ysbrechtum uit 1652. De gevel met gekrulde contouren lijkt vroeger: xvid-xviia. Waar de twee leeuwen gestaan hebben, die thans op het boerderijterrein Groot Sminia de toegang versieren, en van Cammingha afkomstig zouden zijn, is niet duidelijk. Mogelijk stonden zij aan de oprijlaan, die het terrein verbond met de weg ten oosten van het dorp. In het beloop van de terreinen valt voorts een verbindingsweg te herkennen van de Reindersweg in de richting van het terrein van Cammingha State. Deze weg zal van de state naar de kerk gevoerd hebben. Volgens de Tegenwoordige Staat zouden de tuinen onder Allard van Burum opnieuw zijn aangelegd.
Jacob Sydses Bruinsma maakte in 1723 beeldhouwwerk aan het ‘slot van Burum’ te Ferwerd, waarmede Cammingha State bedoeld is, waar toen Allard van Burum eigenaar was. (S. ten Hoeve in Vrije Fries, 1976).
| |
Herjuwsma State (Burmania)
Herjuwsma State lag aan de Burmaniavaart die ten zuidwesten van Ferwerd liep.
| |
Litteratuur
r.v.a. i, 96, ii, 77; D. Cannegieter in f.v.a. 1884, i, 1889, iii; Wumkes ii, 83; Vrije Fries, xxi, 477.
| |
Afbeeldingen
Tekening van J. Stellingwerf in coll. Fries Museum (afb. 100); daarnaar door D. Cannegieter ib. en f.v.a. 1884.
| |
| |
| |
Geschiedenis
In 1511 staat Herjuwsma State ten name van Gemme en is 100 pondemaat groot. Door het Saksische garnizoen zou Herjuwsma State verbrand zijn tijdens de afwezigheid in ballingschap van Gemme. In 1505 zou hij teruggekeerd zijn doch verzette zich tegen nieuwe belastingen en werd namens de keizer gevangen genomen en ter dood gebracht wegens vermeend heulen met Edzard van Oost-Friesland. Zijn weduwe Saepke van Ydsma werd in 1525 weer in bezit gesteld van Herjuwsma State (Vrije Fries iii, 150) en hertrouwde in derde echt Douwe Rienks van Burmania, een broeder van Tjaerd van Burmania, die na de dood van Gemme zijn geconfiskeerde goederen had toebedeeld gekregen. Door dit huwelijk kwam Herjuwsma State aan de Burmania's in welke familie het tot de afbraak van het Huis in 1815 is gebleven. Uit het huwelijk van Saepke van Ydsma met Douwe Rienks van Burmania sproot Gemme van Burmania, wegens zijn houding bij de eed van Philips ii, standfries genoemd. Hij werd dan ook door Alva verbannen en leefde enige tijd te Keulen. Hij stierf op Herjuwsma State in 1602. Zijn testament was het, dat bepaalde dat het Huis steeds aan de oudst in leven zijnde zoon moest vererven. Toch kwam het Huis aan zijn tweede zoon Rienk, gehuwd met Ulbe van Aylva van Rinsumageest. Rienk stierf in 1645 kinderloos en liet Herjuwsma State na aan zijn neef Edzard die gehuwd was met Susanna van Schwartzenberg uit Beetgum, dochter van Georg Wolfgang en Doedt van Holdinga. Hun zoon Jarich wordt daarna Heer van Herjuwsma; hij overleed in 1661 en werd tot 1722 overleefd door zijn echtgenote. Zijn opvolger was zijn zoon Idzerd die in tweede echt in 1690 Anna Dodonea van Schwartzenberg huwde. Uit dat huwelijk sproot Idzart Hobbe die in 1727 Johanna Wilhelmina van Schratenbach huwde. Hun zoon Willem Frederik Schratenbach Burmania, ontvanger Generaal der florenen en schrijver van een juridisch werk, kreeg de bijnaam zwarte Burmanje en was de laatste bezitter van het erfgoed. Nog
voor het overlijden van zijn tweede vrouw moest het huis in 1816 verkocht en gesloopt worden.
| |
Gebouw
De afbeelding van Stellingwerf laat een groot samengesteld huis zien met volledige verdieping boven de begane grond, opgetrokken langs een vierkant gedeelte onder een zelfstandig tentdak. Mogelijk was dit laatste een middeleeuws stinsgedeelte, waaromheen jongere vleugels werden opgetrokken. De linkertopgevel met zijn getorste pinakels kan uit het einde van de 16e eeuw dateren en zou door Gemme van Burmania gebouwd kunnen zijn met de zeshoekige traptoren aan de lange gevel. Ook de trapgevelvleugel ter rechterzijde vertoont nog de smalle vensters, waarvan het benedengedeelte door een luik gesloten kan worden. Het lage gedeelte nog verder rechts op de tekening zou een 17e-eeuwse aanbouw kunnen zijn. Het middeleeuwse gedeelte had kennelijk in 1722 een vrij recente ingang. De uitbouw aan de voorzijde van het oudste deel dat met een leien dak gedekt lijkt zou de oorspronkelijke traptoren geweest kunnen zijn. Blijkens een bericht in de n.r.c. van 12 juni 1912, afgedrukt in de Vrije Fries xxi, 477 waren bij de afgraving van de Burmaniaterp de grondvesten van Burmania State te zien. In de gepubliceerde verslagen van het Fries Genootschap zijn echter geen nadere gegevens hierover te vinden. De archeologica uit de terp hebben alle belangstelling opgeëist.
| |
Het voormalig klooster Foswerd of Bethanië
Klooster Bethanië of Foswerd
Ten zuiden van Ferwerd, halverwege Wanswerd, lag de terp, waarop het Benedictijner klooster Foswerd of Bethanië gestaan heeft (afb. 101-114). Het klooster was aan Johannes de Doper gewijd, waaruit de naam Bethanië te verklaren valt. De terp is grotendeels afgegraven in de jaren 1913 e.v. en zou voor de afgraving binnen de grachten elf pondemaat groot geweest zijn. De singel is nog te herkennen en bij de onlangs plaatsgevonden ruilverkaveling deels weer hersteld evenals de omringende gracht. Op het terprestant staan twee boerderijen. De terp is beschermd en wordt gedateerd in de 11e eeuw.
| |
Litteratuur
r.v.a. i, 113; A. Miraeus, Origines Benedictinae, 1614, 204; Occo Scarlensis iii, 149; D. Cannegieter, Het Klooster Foswerd, f.v.a. 1846, 44; Mon. Bat. ii, 43; Nederl. Kloosterzegels I, 33; N. Ottema, Friesche Kloosterterpen, in Een kwart eeuw, 1947, 446; D.P. Blok, De Hollandse en Friese kerken van Echternach, Naamkunde 1974, 167.
| |
| |
Geschiedenis
Volgens Miraeus zou Hugo van Cammingha, heer van Ameland in 866 een klooster op Ameland hebben gesticht dat met Benedictijner monniken werd bevolkt, volgens Occo Scarlensis door de Utrechtse bisschop Adelbold. Wegens herhaalde aanvallen van rovers
| |
| |
zou het klooster in 1109 overgeplaatst zijn naar het vasteland, waarbij een Vrouwe van Cammingha een rol gespeeld zou hebben. Het klooster kreeg de naam Bethanië. Volgens een 11e-eeuwse oorkonde door Blok aan het licht gebracht, bezat Echternach toen een kerk op Ameland. Blok vermoedt dat de legende over de oorspronkelijke zetel van Foswerd op Ameland teruggaat op dit oude Echternachse bezit, dat later aan Foswerd gekomen kan zijn. Dat Foswerd uitgebreide bezittingen op Ameland had blijkt uit Sipma i, 326 uit 1483.
Volgens het Register van den Aanbreng bezat het klooster in 1511 420 pd. Volgens Schoengen had het klooster uithoven te Ferwerd, Blija, Coldehol, Hardegarijp, Hogebeintum en een refugiehuis te Leeuwarden.
Het klooster is blijkens het zegel aan Johannes de Doper gewijd geweest. Het was mogelijk van den beginne af aan een dubbelklooster; in de 16e eeuw was dit in ieder geval zo. In die tijd voegde het klooster zich onder de Bursfelder Congregatie, een Benedictijner Hervormingsbeweging. Occo Scarlensis wijdt uit over de weelde van de 14e eeuwse-kerk, die in hout overwelfd zou zijn geweest, waarop schilderingen waren aangebracht. In het koor stonden koorbanken voor twee maal 24 monniken. De kerk had een zeer hoge toren, die met lood bekleed was. Deze zou in concurrentie met die van Klaarkamp zijn aangebracht. Klaarkamp had evenwel, noch volgens de bouwvoorschriften, noch volgens de opgegraven fundamenten een toren, hoogstens een vieringstoren midden op de kerk. In 1369 zou de kerk verbrand zijn, volgens Occo door toedoen van de conversen van Klaarkamp. Na de brand werd het muurwerk ondergraven zodat het instortte waarna men een nieuwe kerk bouwde, die korter, smaller en lager was en met stenen gewelven overdekt, zodat ze niet weer verbranden kon.
| |
Zegels
Nederlandse kloosterzegels voor 1600, i, nrs 51,52 (afb. 103 en 104).
Het conventszegel geeft een voorstelling van Johannes de Doper en twee kleine figuren aan zijn voeten. Randschrift: [S(igillum c(on)v]entus monasteri(i) S(an)c(t)i Joh(ann)is Baptiste in Bethan[ia]. Ovaal, hoog c. 4,3 cm, breed c. 3,6 cm. Oudste bekende exemplaar van 1465. Op het abtszegel is de H. Maagd afgebeeld met twee heiligen waarvan een een kromstaf draagt. Randschrift: Sigill(um) ab[bat(is)] monast(er)ii S(an)c(t)i Joh(ann)is Bapt(ist)e in Beth(an)ia. Ovaal, hoog c. 6 cm, breed c. 4,3 cm. Het oudste exemplaar dateert van 1297.
| |
Overblijfselen
Bij de terpafgraving in 1913 en volgende jaren zijn een aantal fragmenten naar Musea overgebracht of anderszins gered.
| |
Zg. Doopvont
In het Fries Museum berusten:
Een houten bakvormig voorwerp hg. 62 cm inv. nr. xxvii (86e jaarverslag 1914) met een komdiepte van 25 cm (vgl. R. Steensma, Doopvonten in N. Nederland in Jaarbk. voor de eredienst 1963/4, 146). Het is gevonden in een put (afb. 113). Het is onwaarschijnlijk dat men ooit doopvonten van hout gehad heeft, laat staan in een Benedictijnerklooster. Wij nemen een andere bestemming aan voor dit voorwerp, bij voorbeeld een vijzel.
| |
Tegels e.a. bouwfragmenten
Twee tegels met ornament, inv. 7433, groot 17 × 17,5 × 7 en 6,5 cm. (afb. 106), xiii-xiv. Een aantal bakstenen fragmenten en tegels, inv. nrs. 145, 18, 193-202, 281, 337-352, een baksteen met een ramskop, inv. 145, 63 (87e verslag Friesch Genootschap 1915). Deze waren wegens verbouwing van het Museum tijdens de voorbereiding van deze tekst niet voor bestudering beschikbaar.
Bij K.D. Miedema, Marrumerweg 4 te Ferwerd, voorheen landbouwer op het terrein van Foswerd, berust een aantal fries- en gewelfstenen, waaruit een aantal details te reconstrueren valt: (afb. 107) dagkantprofielen met een kraal aan de binnenzijde zowel als aan de buitenzijde, geprofileerde muurpilasters en gewelfribben. Daar er niets nader over de vindplaatsen bekend is, is het niet duidelijk of de profielstenen van de kerk dan wel van de kloostergebouwen afkomstig zijn. Als datering komt de 13e eeuw in aanmerking en niet tweede helft 14e eeuw, wanneer volgens Occo de kerk herbouwd zou zijn met stenen gewelven. De fragmenten zullen dus indien de datering van Occo juist zou zijn, niet van de kerk afkomstig zijn doch van overwelfde bijgebouwen, zoals de kapittelzaal of een refectorium. Er waren namelijk blijkens fragment nr. 9 vensters die door luiken gesloten konden worden. Overigens behoeven de fragmenten niet van eenzelfde onderdeel van het gebouwencomplex afkomstig te zijn, wel van onderdelen, die uit eenzelfde periode stamden. Tenslotte een baksteen met geschroefde beëindiging, xvi? (afb. 114).
Geschonken door de familie Timmermans uit Ferwerd bewaart het Museum Admiraliteitshuis te Dokkum een vloertegel dik 6,5 cm in stroken geornamenteerd, xiv (afb. 105).
| |
| |
In het museum Princessehof te Leeuwarden berust een aantal tegels en tegelfragmenten, die volgens de inventarisatielijsten mogelijk uit Foswerd afkomstig zijn. In de eerste plaats lineair geornamenteerde tegels, waarover Ottema (Een kwart eeuw) schrijft, dat ze uit Foswerd afkomstig zijn (afb. 110-111). In de tweede plaats een aantal tegels met slibornament van franse lelies in verschillende variatie, waaronder de tot ongeveer 8,5 × 8,5 te breken grotere tegels met vier Franse lelies per blokje, (afb. 108 en 109), waarvan er de laatste decennia vooral rond Utrecht gevonden zijn en die uit een Utrechts atelier afkomstig kunnen zijn. Zij zijn ook bekend uit Rinsumageest en Klaarkamp. Ook het Museum te Dokkum bezit er een, waarvan de herkomst als Foswerd wordt vermeld, xiv.
Ten slotte zijn er twee bouwfragmenten over, een in het Museum Princessehof en een in 1944 bij Timmermans te Ferwerd, die mogelijk ook van Foswerd afkomstig zijn en een kraalsteen met ringvormige profiellijst vormen. Die uit het Museum Princessehof heeft een scherp profiel, de andere heeft een afgeplatte lijst. Omringde kralen komen in de romano-gotiek voor, xiii (afb. 112).
De archeologische afdeling van het Fries museum bevat voorts een groot aantal scherven en fragmenten van gebruiksvoorwerpen afkomstig van de terp van Foswerd.
| |
Funderingsresten
Op het weinig afgegraven gedeelte voor de westelijke boerderij zijn volgens de Heer Miedema funderingen gevonden van ongeveer 6 m vierkant.
| |
Boerderijen
Zuidelijke boerderij
Aan de noordoostzijde staan op het terprestant twee grote boerderijen van het kop-halsromptype (afb. 115-119). De zuidelijke draagt in de achtergevel de jaartalankers 1817 en heeft een lang halsgedeelte en in de voorgevel een stichtingssteen met opschrift Rienck Alberda den eersten steen geleidt den 7 May 1806.
| |
Noordelijke boerderij
De noordelijke heeft eveneens een lang halsgedeelte en is minder door modernisering aangetast.
In de 18e eeuw was volgens het floreenkohier eigenaar Douwe Romkes, die later met de naam Roula wordt aangeduid. Eind 18e eeuw zou het goed eigendom van een Wijmstra zijn geweest en later vererfd zijn aan de Van der Mey's (Fries Landbouwblad 5 april 1959).
| |
Gebouw
In de achtergevel van de schuur staan de jaartalankers 1789. De schuur heeft in de zijgevels kleine houten vensters; in het niet onderkelderde binhús zijn zesruitsvensters herplaatst.
| |
Overige terpen en de bebouwing daarop
Albada State
In de Ferwerderkloosterpolder ligt een omgracht terrein waarop een vernieuwde boerderij Albada geheten. Het verhoogde terrein is als archeologisch monument beschermd en kan een laat middeleeuws stinsterrein zijn (afb. 397).
| |
Litteratuur
r.v.a. i, 94, iii, 49, 70; Benef. 139; r.v.g.o. 81; N. Dokk. Crt. 9 mei 1961.
| |
Bronnen
Genealogische gegevens bewerkt door drs. J. Visser.
| |
Geschiedenis
Helbadagoed wordt in de Registers van den Aanbreng reeds genoemd, evenals in het Beneficiaalboek van 1543. In 1511 is Jan Alboeden pachter en er zijn vier eigenaars onder wie Jancke van Unema en Tjepke Goslinga. In 1543 behoort een rente uit dit goed tot de pastoralia, waar echter een proces over loopt. In 1581 trekt de pastorie huur uit mied bij Helbada. In 1761 koopt de weduwe van Lieuwe Taekles het goed. De verkopers hadden het bekomen bij legaat van Philippus van Vierssen, gekocht van Assuerus en Johan Vegelin van Claerbergen en de kinderen van J.A. Schorer. Philippus was de zoon van Gijsbert van Vierssen wiens weduwe en erven eigenaren waren volgens het stemkohier van 1698. In 1761 was het goed verhuurd aan de ‘bijsitter’ F.J. Wijmstra, die met de dochter van de weduwe Taekles trouwt. Dit echtpaar woonde op de state tot zijn dood in 1774. Door huwelijk van hun dochter kwam het goed in handen van de familie Looxma, die de boerderij in de 19e eeuw verpachtte.
| |
Overige terpen
Tersted
Ten westen van Ferwerd komt op oude kaarten het gehucht Tersted voor. Ten noorden van de tegenwoordige autoweg ligt een beschermd perceel dat een verhoogde woonplaats uit de xiie-xiiie eeuw vormt (afb. 397). In 19e-eeuwse stukken wordt nog een ruïne op de terp vermeld. De boerderij aan de zuidzijde van de autoweg bewaart de naam nog (afb. 125). Het is een grote boerderij van het kop-hals-romptype; de grotendeels met riet gedekte schuur had in 1966 nog jaartalankers 1817 in de achtergevel. Het lange voorhuis heeft een kelder in het midden.
| |
Molenlaan
Aan de Molenlaan bij de Terstedslaan ligt een archeologisch beschermde verhoogde
| |
| |
woonplaats uit de late middeleeuwen. Iets verder westelijk aan de oude zeedijk een dergelijk terrein (afb. 397).
| |
De Smidterij
In de Blijaerpolder aan het eind van het kavel waar aan de zeedijk de boerderij Groot Sminia staat, ligt een archeologisch beschermd terrein de Smidterij geheten, een laat middeleeuwse verhoogde woonplaats (afb. 397).
Halbertsma geeft bovendien nog een terp aan ten noorden van de Foswerder kloosterterp (Halbertsma, Terpen, kaart 6 west).
| |
Belangrijkste boerderijen niet op terpen gebouwd
Boerderijen
Kahoolsterlaan 2
Boerderij Groot Kahool van het kop-hals-romptype met lang voorhuis (afb. 120-124). In de achtergevel van de schuur staan jaartalankers 1783. Het lange voorhuis heeft de ingang in het midden van de buitengevel; aan het andere uiteinde van de gang waartoe deze deur toegang geeft, staat een venster. Ingang en bovenlicht zijn omlijst door pilasters en een kroonlijst. De voorkamer heeft een kasten-bedsteden-wand tegen de oostgevel boven een keldertje; de vensters in de voorgevel staan daardoor niet in de middenas van de gevel. De wand is door pilasters met gesneden kapitelen in drieën gedeeld; in het midden de kast waarvan de deuren binnen een rondbogig gesloten kozijn staan. Tussen de vensters staat de omtimmerde schouw. De achterkamer heeft de schouw tegen de achtergevel; erboven is een spekhok aangebracht.
| |
Zeedijk 25
De boerderij Groot Sminia is gebouwd volgens het kop-hals-rompplan met een lang voorhuis (afb. 126 en 127). De noordgevel is geheel gesloten daar er aanvankelijk bedsteden tegen gebouwd waren boven een huishoudkelder. De ingang bevindt zich aan de zuidzijde van het voorhuis. Daar staan thans twee zandstenen leeuwen opgesteld, die, naar in 1944 vermeld werd, van Cammingha State afkomstig zouden zijn. Volgens de tekeningen van Stellingwerf stonden dergelijke leeuwen op de hekpalen van Jeppema State te Westernijkerk.
| |
Bouwmalaan 2
Aan de Bouwmalaan bij de Kooilaan staat een boerderij van het kop-hals-romptype, op de topografische kaart Feitsma State geheten (afb. 129 en 130). Het voorhuis heeft aan de buitenzijde een omlijste ingang tussen telkens twee vensters met zes ruiten. Boven de ingang halfrond gesloten dakkapel, midden 19e eeuw. De ‘binnengevel’ is op een mogelijk jonger venster na gesloten; daar tegen stond vanouds de bedsteden-kastenwand.
| |
Molen
Poldermolen Kloosterweg 27
Ten zuidoosten van Ferwerd staat in de Ferwerder Kloosterpolder een achtkante grondzeiler gedateerd 1846, jaar waarin de polder bedijkt werd. Thans eigendom van de stichting ‘de Fryske Mole’ (afb. 128).
| |
Litteratuur
Molens van Friesland, blz. 135.
| |
Geschiedenis
Restauraties en reparaties werden verricht in 1955, 1959, 1966 en 1978-1979. In 1959 werd een nieuwe stalen vijzel aangebracht. Tijdens een storm in 1973 liep de molen grote schade op. Hierbij werd de bovenas uit de pensteen gelicht en brak de kop van de as af die daarna met de overgebleven buitenroe neerstortte. Een nieuwe bovenas (afkomstig uit de in 1973 verbrande molen aan de Zuidhoekstermiddelweg 23 te Het Bildt) en stalen roeden werden tijdens de restauratie van 1978-1979 aangebracht. Ook werd o.a. een deel van de staart vernieuwd en het gewelf van de achterwaterloop opnieuw opgemetseld.
| |
Het staande werk
De stiepen waarop de molen gefundeerd is lopen in het onderachtkant door en zijn op de hoeken als pilasters in het opgaande werk te zien. Hiertussen bevinden zich de veldmuren, min of meer met de stiepen (‘klippen’) in het verband gemetseld.
Het achtkant is met riet gedekt en geheel in grenehout uitgevoerd. Gebouwd volgens het algemeen in ons land toegepaste systeem. De veldkruisen zijn echter op de middenschreven aangebracht. In het achtkant bevinden zich slechts twee bintlagen, niettegenstaande de vrij grote afmetingen van de molen met een vlucht van 18 m. De kapspanten, de lange en de korte spruit en het achterkeuvelens zijn van grenen, verder is de kap van eiken. De lange spruit is volgens de gewoonte van deze streek middelbalk en tevens als ijzerbalk gebruikt. De kap is kruibaar op slepers, de staart heeft een kruilier. Op de baard staat geschilderd: ‘Kloosterpolder, 1846’.
| |
Het gaande werk
Wieksysteem: binnenroe oud-Hollands, buitenroe fokwieksysteem van Ir. Fauël. De roeden zijn van staal, de vlucht bedraagt ca. 18 m. Een kleine gietijzeren bovenas in 1871 gegoten door de firma ‘De Prins van Oranje’ te 's-Gravenhage. Stalen vijzel (‘schroef’) in een betonnen vijzelkom (‘schroefbak’).
| |
| |
Afb. 54. De zonnewijzer tegen de zuidgevel van de toren aangebracht door Rienk van Burmania in 1640 en in 1704 vernieuwd door Idzard van Burmania, heren van Herjuwsma State. Opname 1978.
Afb. 55. De laat-middeleeuwse kerk en toren van het noordwesten gezien; rechts achter de bomen de middeleeuwse pastorie. Opname 1978.
Afb. 56. De Hervormde kerk met de toren van het zuiden gezien, uit de tuin van de voormalige pastorie. Opname 1978.
| |
| |
Afb. 57. De toren en een gedeelte van de kerk voor de restauraties van 1926-1935, bij welke gelegenheid de kap van de toren over de topgevels werd doorgetrokken. Opname plm. 1925.
Afb. 58. De kerk en toren naar J. Stellingwerf 1723.
| |
| |
Afb. 59. De benedenste twee geledingen van de toren voor de restauratie van 1934. Veel inboetingen in kleine steen onder andere ter plaatse van de montants in de nissen van de tweede geleding. Opname plm. 1925.
Afb. 60. De benedenste twee geledingen van de toren sedert de restauratie van 1934, toen de nissen korfbogig gesloten werden. Opname 1978.
Afb. 61. De geheel gesloten noordzijde van de kerk. Opname 1978.
| |
| |
Afb. 62. De Hervormde kerk inwendig gezien naar het oosten. De muurstijlen dateren van de restauratie in 1927. Opname 1975.
Afb. 63. Op de klok, gegoten door H. Kokenbacker in 1426, staan voorstellingen van S. Katherina, van de Kruisiging met Johannes en Maria en van Maria en S. Martinus. Opname 1943.
Afb. 64. Op de klok, gegoten door H. Kokenbacker in 1426, staan voorstellingen van S. Katherina, van de Kruisiging met Johannes en Maria en van Maria en S. Martinus. Opname 1943.
Afb. 65. Op de klok, gegoten door H. Kokenbacker in 1426, staan voorstellingen van S. Katherina, van de Kruisiging met Johannes en Maria en van Maria en S. Martinus. Opname 1943.
| |
| |
Afb. 66. Banken aan de zuidzijde in de kerk met 17e-eeuwse onderdelen. Opname 1975.
Afb. 67. Op de zerk van ds. de Schiffart overl. 1774 (thans tegen de muur geplaatst in de voorkerk) staat een schip als wapenfiguur afgebeeld. Opname 1975.
Afb. 68. Het kerkinterieur met de orgelkas uit 1866. Opname 1975.
| |
| |
Afb. 69. Het toegangsportaal aan de oostzijde uit 1792 met snijwerk van D. Emderveld. Opname 1975.
Afb. 70. De preekstoel uit het midden van de 17e eeuw en het doophek. Opname 1975.
Afb. 71. In het klankbord van de preekstoel is het wapen van Jurjen van Vierssen en Jisca van Geersema verwerkt, die kort na 1645 Cammingha State betrokken. Opname 1975.
| |
| |
Afb. 72. De herenbank aan de noordzijde uit het einde van de 17e eeuw behoudens herstellingen. Opname 1975.
Afb. 73. Grote koperen bolkroon blijkens de motieven in de 16e eeuw te Mechelen gegoten, en in 1682 door Hillegonda van Vierssen aan de kerk geschonken. Opname 1975.
Afb. 74. Het oude rechthuis dat aan de oostzijde van het Vrijhof gestaan heeft naar tekening door J. Stellingwerf 1723.
| |
| |
Afb. 75. Het Vrijhof met links de middeleeuwse pastorie gedekt door een jonger zadeldak tegen de deels nog middeleeuwse noordgevel. Daarnaast de doorgang naar het kerkhofpad. In het midden de pomp. Opname 1978.
Afb. 76. Vrijhof 5, het middeleeuwse pastoriehuis, in de 18e eeuw grietenijhuis en thans weer woning. De voorgevel is in de 18e eeuw vernieuwd; deur en omlijsting eerste helft 19e eeuw. Opname 1978.
| |
| |
Afb. 77. Poortje tussen Vrijhof en Kerkpad en de achterzijde van de noordelijke bebouwing van het Vrijhof in 1966.
Afb. 78. Situatie als afb. 77 na de herbouw in 1970. Opname 1978.
Afb. 79. Houten plafondversiering met de zeven sterren van het wapen van Ferwerderadeel, afkomstig uit Vrijhof 5 uit de periode waarin het gebouw als grietenijhuis dienst deed, eind 18e-begin 19e eeuw. Opname 1979.
| |
| |
Afb. 80. Vrijhof 5 gezien van het kerkhof. In de noordgevel de gedichte oorspronkelijke vensters. Opname 1978.
Afb. 81. Betimmerde kasten-bedstedenwand in Vrijhof 7. Opname 1979.
| |
| |
Afb. 82. Kerkpad 4, voormalig schoolmeesters-kostershuis. Opname 1979.
Afb. 83. Waarschijnlijk 18e-eeuwse achtertopgevel van Kerkpad 4. Opname 1979.
Afb. 84. Achterzijde van het Gasthuis voor de verbouwing van 1966. Opname 1966.
Afb. 85. Het Gasthuis aan de Havenstraat voor de verbouwing. Opname 1966.
| |
| |
Afb. 86. Het Gemeentehuis uit 1840 aan de sindsdien aanzienlijk verbrede weg naar Hogebeintum. Opname 1966.
Afb. 87. Schouw in Marrumerweg 3 behorend bij de betimmering afb. 88. Opname 1966.
Afb. 88. Betimmering in Marrumerweg 3, afkomstig uit Molenbuurt 7 te Marrum, voorheen een boerderij met gevelsteen 1790. Opname 1966.
| |
| |
Afb. 89. Havenstraat i na herstel in 1977 en Hoofdstraat 29 tijdens het herstel. Opname 1979.
Afb. 90. Hoofdstraat 29 naar oude foto als voorhuis van een boerderij. Opname omstreeks 1940.
Afb. 91. Havenstraat i, lang als bakkerij in gebruik geweest, einde 18e-begin 19e eeuw, gerestaureerd in 1977. Opname 1966.
| |
| |
Afb. 92. Molenaarshuis uit 1764 met zg. Vlaamse topgevel; in 1978-'79 gerestaureerd. Opname 1979.
Afb. 93. Molen Het Bruine Paard tijdens de afbraak in 1927. Naar prentbriefkaart.
Afb. 94. Voormalige molen Het Bruine Paard uit 1832 van het westen gezien, naar oude foto.
| |
| |
Afb. 95. Ontwerp voor de tolgaarderswoning uit 1853 aan de grindweg naar Blija. Archief gemeente Ferwerderadeel.
Afb. 96. Ontwerp voor de tolgaarderswoning uit 1853 aan de grindweg naar Blija. Archief gemeente Ferwerderadeel.
Afb. 97. Woonhuis Marrumerweg 3, plm. 1870, in 1892 tot dokterswoning verbouwd, thans bureau Gemeentewerken. Opname 1966.
Afb. 98. Woonhuis Hoofdstraat 25 met midden 19e-eeuwse details. Opname 1966.
| |
| |
Afb. 99. Cammingha State in 1721 getekend door J. Stellingwerf. Toegangspoort over de gracht met verdieping en traptoren.
Afb. 100. Herjuwsma State in 1723 getekend door J. Stellingwerf.
| |
| |
Afb. 101. Terrein van het voormalig klooster Foswerd. Copie van het kadastrale minuteplan omstreeks 1832. Schaal 1: 7500.
Afb. 102. Luchtfoto van het terrein van klooster Foswerd, schaal 1:6500. Opname april 1973.
Afb. 103. Het zegel van de abt van Foswerd (ware grootte); bovenaan is de H. Maagd afgebeeld, beneden twee Heiligen. Opname 1978.
Afb. 104. Het zegel van het klooster Foswerd met de voorstelling van Johannes de Doper. Origineel 4,3 cm hoog. Opname 1978.
Afb. 105. Vloertegel afkomstig uit de terp van Foswerd 14e eeuw. Museum Admiraliteitshuis Dokkum. Opname 1979.
Afb. 106. Vloertegel afkomstig uit de terp van Foswerd, 13e-14e eeuw Fries Museum Leeuwarden. Opname 1979.
| |
| |
Afb. 107. Details samengesteld uit bouwfragmenten in bezit van K.D. Miedema te Ferwerd, voorheen wonend op de terp van Foswerd. Tekening W.J. Berghuis 1979.
| |
| |
Afb. 108. Tegel afkomstig van de terp van Foswerd. Museum Princessehof Leeuwarden.
Afb. 109. Tegels versierd met franse lelies, 14e eeuw, waarschijnlijk afkomstig van de terp van Foswerd. Museum Princessehof Leeuwarden. Tekening W.J. Berghuis 1978.
Afb. 110-111. Tegels afkomstig van de terp van Foswerd, Museum Princessehof Leeuwarden. Tekening W.J. Berghuis 1978.
| |
| |
Afb. 112. Bouwfragmenten waarschijnlijk afkomstig van klooster Foswerd. Collectie Timmerman te Ferwerd en Museum Princcssehof te Leeuwarden. Tekening W.J. Berghuis 1978.
Afb. 113. Houten bak op voetstuk gevonden in een put op het terrein van het voorm. klooster Foswerd. Fries Museum Leeuwarden. Opname 1978.
Afb. 114. Bakstenen beëindiging gevonden op het terrein van Foswerd. Collectie Miedema Ferwerd. Opname 1978.
| |
| |
Afb. 115. De boerderijen op het terprestant van Foswerd gezien van het zuiden. Opname 1978.
Afb. 116. De zuidelijke boerderij op het terrein van Foswerd blijkens stichtingssteen gebouwd in 1806. Opname 1978.
| |
| |
Afb. 117. De noordelijke boerderij, in de schuur gedateerd 1789. Opname 1978.
Afb. 118. De gevel van het ‘binhús’ van de zuidelijke boerderij. Opname 1978.
Afb. 119. De achtergevel van de noordelijke boerderij, met ankers 1789. Opname 1978.
| |
| |
Afb. 120. Boerderij Groot Kahool aan de Kahoolsterlaan, in de schuur gedateerd 1783. Opname 1966.
Afb. 121. De betimmerde schouw in de voorkamer van het ‘binhús’ van Groot Kahool. Opname 1979.
Afb. 122. Betimmering in de voorkamer van het ‘binhús’ van Groot Kahool. Opname 1979.
| |
| |
Afb. 123. Plattegrond van Groot Kahool naar opmeting bureau Offringa 1977. Tekening 1979.
Afb. 124. Groot Kahool van het zuidwesten gezien met vierdeurs wagenhuis voor de schuur. Opname 1979.
Afb. 125. Boerderij Tersted aan de Leeuwarderdijk voorheen gedateerd 1817. Opname 1979.
| |
| |
Afb. 126. Boerderij Groot Sminia aan de Zeedijk 25. Opname 1966.
Afb. 127. Bij de toegang van Groot Sminia liggen twee zandstenen hekleeuwen van een voormalige State. Opname 1979.
| |
| |
Afb. 128. De poldermolen van de Ferwerderkloosterpolder uit 1845 aan de Kloosterweg 27 ten zuidoosten van Ferwerd. Opname 1969.
| |
| |
Afb. 129. De boerderij aan de Bouwmalaan 3 heeft aan het ‘binhús’ een gave midden 19e-eeuwse gevel. Opname 1979.
Afb. 130. De ‘binnenzijde’ van de boerderij aan de Bouwmalaan 3 op omgracht terrein. Opname 1979.
|
|