| |
| |
| |
Genum
Zowel de Schotanus-kaarten als het kadastrale minuteplan geven aan dat het dorp uit een kerk en slechts enkele boerderijen en woonhuizen heeft bestaan (afb. 395, 132 en 133). Door de schaars aanwezige bebouwing is de dorpsterp rond de eeuwwisseling dan ook voor een groot deel afgegraven. Een deel van de ringweg is ten noorden en ten oosten van de kerk nog aanwezig, terwijl de daarop aangesloten landweg en aangrenzende verkaveling nog iets van de radiale structuur laten zien. Met de aanleg van de Roorda State, aan de westzijde, is daar wellicht die structuur verloren gegaan.
Omstreeks 1856 is de van Ferwerd komende weg verhard; ongeveer elfjaar later de van Reitsum komende weg (Faber, Inventaris, 945).
Met de verharding van het wegenstelsel is het tracé hier en daar verlegd. Bovengenoemde ringweg verloor toen de verkeersfunctie en bleef als landweg bestaan. In het nieuwe beloop zijn de wegen dwars over de terp komen te liggen, de noord-zuid lopende route vlak voor de kerk langs.
De verspreide ligging over het dorp en de soort bebouwing geven het geheel nog een duidelijk agrarisch karakter.
| |
| |
| |
Het kerkgebouw
Kerk
De kerk ligt op een terprest aan de noordoostzijde van de kleine dorpskom. Kerk en toren zijn eigendom van de Stichting Alde Fryske Tsjerken. Het terprestant is beschermd als archeologisch monument uit de voor-Romeinse ijzertijd (afb. 131, 134-145, 147).
| |
Litteratuur
r.v.g.o. 104; iii, 93; r.v.g.o. 64; van der Aa iv, 358; Algra v, 149; van Buijtenen, Dorp 106; Herma M. van den Berg, De kerken van Genum en Lichtaard in Publicatieband a.f.t., 87, 1972; Nieuwsbulletin k.n.o.b. 1973, 101; J.D. van der Molen, De restauratie van de kerken te Genum en Lichtaard en Herma M. van den Berg, Nadere gegevens over de bouwgeschiedenis van Genum en Lichtaard, beide in Publicatieband a.f.t. ii, resp. 96 en 84.
| |
Bronnen
Rekeningen kerkvoogdij 1717-1842 bij kerkvoogdij te Reitsum.
| |
Afbeeldingen
Tekeningen door J. Stellingwerf 1721 (afb. 137), tekening Jac. Eekhoff, 1862 naar A. Cannegieter (afb. 138), tekening door Ids Wiersma, 1910 (afb. 147), alle in collectie Fries Museum.
| |
Geschiedenis
Restauratie
Blijkens een acte van 1550 over het uitgraven van de kerkhofgracht te Hallum waren parochianen van de Flieterpen Genum, Reitsum, Lichtaard en Jislum verplicht daaraan mee te werken. Deze kerken zullen dus dochterkerken van die van Hallum geweest zijn.
In de 16e eeuw komen slechts patroons- en pastoriegoederen voor te Genum; in 1580 vermeldt men dat er ruim tweeduizend kerkpannen en zevenduizend estrikken betaald zijn: ‘En van altaarstenen omtrent acht tonnen dufsteen is overgebleven’, die met enige andere friese steen door Wybrand Aylva gekocht zouden worden. Algra weet te melden dat de kerk in 1687 vernieuwd zou zijn. In 1877 is het interieur gewijzigd (zie doopbekken). De kerk is in 1973 hersteld door de Stichting Alde Fryske Tsjerken onder leiding van architecten Van der Molen en Van der Zweep te Sneek en heeft geen functie meer als kerk.
Het meubilair is ten dele opgeslagen. De ruimte onder de toren is met de kerkruimte in verbinding gebracht. Tijdens de restauratie is door de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek een bodemonderzoek ingesteld waarbij de westelijke beëindiging van de tufstenen kerk gevonden is en de doorgaande fundering van de noordmuur en het koor in zicht is geweest. Ter hoogte van de gedichte bogen in de noordgevel zijn geen grondsporen van aanbouwen aangetroffen.
| |
Beschrijving
De kerk bestaat uit een aan de noordzijde grotendeels tufstenen schip, aan de oostzijde door een driezijdige sluiting van baksteen beëindigd en aan de westzijde in baksteen verlengd, aansluitend tegen de eveneens bakstenen toren.
| |
Materiaal
Het tufsteenmateriaal dat aan de noordzijde uitwendig is toegepast, vertoont hier en daar zeer grote blokken (tot ruim 50 cm lang), maar nergens staande platen. De koorsluiting en een groot gedeelte van de zuidermuur bleken inwendig ook uit tufsteen te bestaan. De baksteen van de westelijke verlenging aan de noordzijde is grauw rood van kleur en meet 30-32 × 9-9,5 cm, 10 lagen 101 cm. Het materiaal is verwerkt in verband van twee strekken afgewisseld door een kop. De koorsluiting en de zuidergevel bestaan uitwendig uit afbraak kloostersteen. Aan het koor beloopt de 10-lagenmaat 100 cm aan de zuidergevel daarentegen slechts 88 cm.
| |
Toren
De toren bestaat uit secundair toegepaste mopsteen van 29 × 30 dikte, verwerkt met een tien-lagenmaat van 100 cm.
De toren gaat onversneden en gesloten op met uitzondering van een spitsbogig venster in de westgevel beganegronds en heeft bovenaan aan elke zijde twee gekoppelde galmgaten binnen een segmentbogig gedekte nis. De slechts flauw hellende topgevels zijn in de late 18e- of 19e-eeuw ontstaan. Inwendig is het muurwerk tweemaal versneden, eenmaal bij de eerste vloer en de tweede maal bij de galmgaten. De noord- en zuidmuur van de begane grond zijn voorzien van hoge rondbogig gesloten nissen, waarboven een gewelf loopt waarvan de kruin ontbreekt. In de oostwand is een hoge rondbogig gesloten doorgang naar de kerk, waarvan de noordkant verbreed was en een uitgekapte lampnis bevatte. Op de verdieping is in noorder- en zuiderwand een nis aangebracht, die geen sluiting heeft en waarvan de rechtstanden een balk dragen. Aan de oostzijde is een segmentbogig gedekte doorgang ter hoogte van de trekbalken van het schip.
| |
Schip en koor
De tufstenen noordmuur is geleed door tweemaal een trits van ondiepe, door lisenen gescheiden en door rondboogjes gedekte spaarvelden. De westelijke groep bevat in het midden een bij de restauratie in 1973 met tufsteen gedicht rondbogig venster. De oostelijke
| |
| |
Afb. 131. Middeleeuws kerkgebouw en toren. Plattegrond en doorsneden benevens aftekening van gevonden fragmenten van onderdelen van een gewelf en van sierende elementen. Getekend 1976 naar opmeting 1972 met gebruikmaking van opmeting 1944.
1. | lijst onder dakvoet |
2. | zijmontant schipvenster |
3. | waterhol vensterdorpel |
4. | segment pijler of pilaster |
5. | segment kapiteel of basement van nr. 4 |
6. | rib van voormalig stenen gewelf |
7. | omlijsting gemetseld kastje (zie sleuf). |
| |
| |
groep heeft het venster in het meest westelijke veld gehad, dat bij een reparatie in baksteen aan het bovendeel der muren de afsluitende rondboogjes verloren heeft. Dit venster is in 1973 gedicht. Het middelste veld van de oostelijke groep is vijf boogjes breed en omsluit een grote rondboog, die blijkens de naar beneden doorlopende loodvoegen een doorgang gevormd heeft. Van een aanbouw zijn langs de fundering geen sporen gevonden, mogelijk daar deze met baksteen verbeterd was. Ook een kapmoet ontbreekt overigens. De vulling van de doorgang bestaat geheel uit tufsteen en vormt in het midden van het boogveld een uitgemetselde liseen vanaf de versnijding van het spaarveld. De westelijke tooggeboorte is verstoord door een later daar ingehakt en weer gedicht venster of hagioscoop, die inwendig met grote baksteen en uitwendig met tuf is dichtgezet. Het oostelijke van de trits spaarvelden eindigt aan de oostzijde onregelmatig wegens de bakstenen bemetseling van de koorsluiting. In de brede dam tussen beide groepen spaarnissen kan zich een ingang bevonden hebben, waarvan uitwendig in het muurwerk flauwe aanduidingen te zien zijn. De tegenwoordige ingang staat in de westelijke bakstenen verlenging van het schip en is segmentbogig gedekt. Nog verder westelijk was een latere ingang gebroken, die thans gedicht is. Het zuidoostelijke venster in de koorsluiting is gotisch; het heeft een flauw hol geprofileerde zijmontant. Het middenvenster heeft dagkanten van kleine steen en is later ingebroken.
Aan de uitwendig bakstenen zuidgevel staan vier spitsboogvensters waarvan de beide oostelijke breder zijn dan het tweede. Het westelijke venster heeft in de kop tufsteenblokken. Plm. 30 cm westelijk van het tweede venster loopt een bouwnaad. In de verlenging is de toegang in 1973 weer geopend.
| |
Inwendig
Het inwendige bleek bij de restauratie duidelijk aanwijzingen te geven voor de bouwfasen van het kerkgebouw. In de eerste plaats zag men daar, waar uitwendig de bakstenen verlenging westwaarts aanvangt, inwendig de moet van de oude tufstenen westmuur waarvan de grondverbetering voor de fundering uit lagen schelpen en klei, op het middengedeelte na, aantoonbaar was. Aan de noordwestelijke hoek van de tufstenen westmuur bleek een smalle liseen gelopen te hebben.
Voorts zag men ter plaatse van de gedichte doorgang ook inwendig de moet van een zorgvuldig dichtgezette doorgang. Het lage venster in de westelijke rechtstand is zichtbaar gelaten, de boog zelf is weggepleisterd. Het venster had een neggesteen voor glasdichting. Meer westelijk ter plaatse waar uitwendig slechts vaag de aanduiding van een eventuele ingang te zien was, was inwendig een brede rondbogige nis waarvan de boog op een later ingebrachte houten latei rustte. De boog is dan ook veel groter dan een romaanse ingang geweest kan zijn.
De zuidermuur bleek inwendig van tufsteen te zijn in oud verband als de noordermuur. Aan de zuidkant was tegenover de gedichte grote rondbogige doorgang van de noordermuur een evengrote dichtgezette boog te zien. Verder westelijk, niet in het hart van de vermoede noordelijke ingang, was de dichting van de zuidelijke romaanse ingang te zien onder het tweede venster.
De koorsluiting bleek inwendig ook uit tufsteen te bestaan. De fundering was gelijk aan die van het schip: lagen schelpen en klei. Onder het zuidoostelijke venster was een piscinanis met een dorpel van roodzandsteen uitgespaard. In de oostelijke sluitingszijde staan nog twee vierkante nissen, rond het 17-eeuwse sluitingsvenster een grote rechthoekige uitsparing, mogelijk voor een altaarretabel en in de noordelijke zijde een rechthoekige uitsparing, mogelijk om een vleugel van een altaar te kunnen inlaten. Op de muur was daar een eeuwwigheidssymbool geschilderd.
Aan de noordzijde zijn voorts de duidelijke sporen aan het licht gekomen van een overwelvingssysteem op lage rondbogige muralen ter breedte van de volledige westelijke verlenging (afb. 144). Ten westen loopt de boog thans te niet tegen de westelijke vleugelmuur, waaruit blijkt dat deze jonger is. Onder de muraal was de muur bovendien geleed door twee gekoppelde spaarbogen, die van een bakstenen console opgaan. Het spoor van een tweede gewelfschelp tekende zich af ontspringende in de afgekloofde tufstenen westmuur boven het westelijke romaanse venster tot aan de brede ingangsboog. Van een derde schelp was de aftekening te zien tegen de zuidmuur ten westen van het derde venster. Aan de zuidzijde tekende zich de eerste gewelfschelp niet af, waaruit aangenomen moet worden dat dit gedeelte na verwijdering van de overwelving is opgetrokken.
Beide weer geopende ingangen hebben gelijke details en beide een grendelbalk.
De grenen kap bestaat uit een vrij zware spantconstructie waaronder een gedrukt tonge- | |
| |
welf is aangebracht dat geen rekening houdt met de spanten en de trekbalken en niet doorloopt onder de drie westelijke spanten, xviii?
| |
Bouwgeschiedenis
Van een 12e-eeuws tufstenen kerkgebouw is de noordelijke muur grotendeels behouden en de zuidelijke uitwendig beklampt. De westelijke sluitmuur had op de hoek een liseen en was dus mogelijk ook met spaarvelden gedetailleerd. De oostelijke sluiting is later (xvi) bemetseld met afbraakbaksteen doch vertoonde inwendig geen verschil met de tufstenen noord- en zuidmuur. Hoewel ongebruikelijk in Friesland moet hier in de 12e eeuw een driezijdige koorsluiting gebouwd zijn. De wijde later gedichte bogen in de noorder- en zuidermuur wijzen op doorgangen naar aanbouwen, zoals in noord-oost Friesland meermalen voorkomen. Een aangetroffen strook puinspoor haaks op de fundering van de tufstenen westmuur kan op een toren wijzen.
In de 13e eeuw is de kerk westwaarts verlengd en met koepelgewelven overkluisd, waarvan het oostelijke de doorgangen naar aanbouwen mogelijk houdt. Men moet daarbij kleinere vensters ter plaatse van de bestaande aannemen. Van deze romanogotische bouwfase zijn enige fragmenten gevonden van profileringen, (zie tekening afb. 131). De bemetseling van de koorsluiting en van de zuidelijke buitenmuur zijn laatgotisch xv-xvi, waarna de zuidwestelijke hoek nog eens vernieuwd is, mogelijk na het instorten van een westtoren.
De bestaande toren kan 16e-eeuws zijn; wegens de plaats van de doorgang op de verdieping aan de oostzijde moet men een vlakke zoldering in het schip aannemen.
| |
Inventaris
Er bevinden zich in de kerk nog slechts enige zerken:
Zerk met hoekmedaillons waarin alliantiewapens Roorda-Weistra en Hania-(?), Scheltema-Rimmersma en Hanckema(?)-Reiders. In het midden alliantiewapen Roorda-Scheltema en... 23 jaren Gode wijl zijn siel bewaren. Randschrift: Hier leyt begraven dē erentfeste Sybe van Roorda en is gebleven tot Boxū op Sinte Anthonisdach den 17 januarij Ao 1586. Bovenaan 1587.
Zerk voor Syds Roerda overl. 1540 en Esck Donie overl. 1552, hoekwapens weggekapt.
Zerk gemerkt l.c. 1605 voor Feye Roorda den 29 oct. 1605 en Doede vā Oeningha i nov. 1602.
| |
Doopvont
Sedert 1878 berust in de verzameling van het Fries Genootschap (Fries Museum) als geschenk van de Heer Looxma Ypey een doopvont met gebeeldhouwde kuip op een voetstuk versierd met pilasters en ornament (afb. 140-142).
| |
Afbeeldingen
Tekeningen door D. Cannegieter 1861, J. Eeckhoff 1862, A. Martin en Cannegieter 1876 in collectie Fries Museum.
| |
Geschiedenis
Het stuk was door de Heer Looxma Ypey van de kerkvoogdij gekocht bij een wijziging van het interieur van de kerk in 1877. Van der Aa vermeldt het als ‘in de muur gehecht’ en staand op een voetstuk. Eyck van Zuylichem zag het in 1851 ter plaatse en schrijft: ‘onder de toren staat nog op de oorspronkelijke plaats een zandstenen wijwatervat (voor een doopvont schijnt het te klein)’ (Kroniek Historisch Genootschap 1851).
Cannegieter tekent als achtergrond schoon muurwerk, wat ook op plaatsing onder de toren kan wijzen. Mogelijk is ten behoeve van de vont de doorgang in de oostelijke torenmuur verbreed en van een kaarsennis voorzien.
Het geheel is 102 cm hoog. De halfronde kuip heeft aan de achterzijde een staartstuk om deze in een muur te bevestigen. Langs de bovenzijde van de kuip staat in gotische letters het opschrift f.i.s. Fei. Roird. Rict... ije sijn wijf; de letters na Rict zullen blijkens de grafzerk van Sijbe Roorda als Hanije gelezen moeten worden. De betekenis van de letters f.i.s. is niet duidelijk. Feije van Roorda komt als grondeigenaar voor in het register van Aanbreng van 1511 en 1540. Op de voorzijde van het voetstuk staat tussen ornament een huismerk. Op de kuip zijn ranken gebeeldhouwd waartussen in het midden een groot schild wordt gehouden door twee in ornament overgaande figuren waarvan de rechtse vroeg 16e-eeuwse details aan de kleding vertoont. Op het schild de vijf wonden van Christus. Het stuk is rond 1540 te dateren.
| |
Preekstoel
De preekstoel van paneelwerk xvii, waaraan in 1877 terracotta kapitelen werden toegevoegd, is opgeslagen evenals het doophek, waarop een lezenaar stond rustend op een pauwenfiguur. De kansel stond tegen de zuidermuur.
| |
Bank
Aan de oostzijde boven het graf van Sybe van Roorda stond een herenbank met spijlenfries, waarschijnlijk de Roordabank. Ook deze is in 1973 niet herplaatst.
| |
Klokken
In de toren hangen twee klokken, de kleinste diam. 61 cm met opschrift Anno Dnī m ccc xliiii Stephanus me fecit Sb Domno Dodoni plebano Sippa foghet.
| |
| |
De grootste klok meet 72 cm en draagt het opschrift Anno Dnī m cccc xc dnō Dirico Eeckama Wibrando Roerda et uxore eius Auck et Hesselo Advocato.
| |
Uurwerk
In de toren staat een smeedijzeren uurwerk gedateerd 1564 (afb. 139) en in 1977 gerestaureerd, zie H. van de Kamp. De torenklokken van Genum en Lichtaard in Publicatieband a.f.t. ii, 99 e.v. De oorspronkelijke constructie bestaande uit een gaande loop en een slagwerk die beide rechtstreeks door middel van een handwiel werden opgewonden, is gewijzigd tot slingeruurwerk, later voorzien van een zg. Grahamgang.
| |
De states
Roorda State
Ten westen van de kerk ligt het omgrachte terrein van Roorda State (afb. 132 en 133).
| |
Litteratuur
r.v.a. i, 104, iii, 98; r.v.g.o. 64; Tegenw. Staat ii, 95; Wumkes i, 26; Ons Friese Platteland 16 juni 1960.
| |
Bronnen
Genealogische gegevens bewerkt door drs. J. Visser.
| |
Geschiedenis
De Tegenw. Staat weet te melden dat Syds Roorda in 1481 bewoner was van Roorda State. Volgens de torenklok van 1490 was in dat jaar Wybrand van Roorda medestichter van de klok. In het Register van Aanbreng van 1511 en van 1540 komt een Syds Roorda voor als landheer; in 1580 is dat Wybrand. De doopvont uit de kerk die omstreeks 1540 gedateerd kan worden, is gesticht door Feye en zijn vrouw Rixt, die volgens de grafzerk van Sybe uit 1586 Hania heette. Volgens Wumkes (i, 26) woonde er omstreeks 1607 te Genum Wick Roorda en haar zusters en in 1656 Wybrand van Roorda. Het stemkohier van 1640 noemt erfgenamen van Bocke van Burmania; deze was in tweede echt in 1622 gehuwd met Ursel Feyedr. Roorda van Genum. Haar vader Feye was een kleinzoon van bovengenoemde Feye. In 1698 staat de stem op naam van burgemeester Recalf voor de helft en van Pijtje Luytjens weduwe van Tjepke Taekes voor de andere helft; in 1718 is Pijtje Luitjens volledig eigenaresse en in 1738 haar dochter Rinske Tjepkes gehuwd met Otto Lambergen. Hun zonen Prof. Tiberius en dr. Sybrandus Lambergen zijn tot 1778 eigenaars, wanneer J. Stikkersma als zodanig optreedt met Botte Claes voor een vierde deel. In 1790 is een Roorda gebruiker, in 1818 is Jacob Bottes Roorda eigenaar met P.J. Goslinga. Het goed blijft in de familie Roorda tot 1850 wanneer de familie Tilma eigenaar wordt. In 1858 wordt de plaats verdeeld en komt het huis aan Pier Jans Tilma.
Mogelijk is het huis voor 1723 afgebroken daar er geen tekening van Stellingwerf bekend is. Op de kadastrale minute van omstreeks 1830 komt een kop-hals-rompboerderij voor, die kennelijk nadien vervangen is door de tegenwoordige.
| |
Boerderij
Op het omgrachte terrein staat een boerderij met een gaaf dwars gebouwd voorhuis, dat door middel van een halsgedeelte verbinding heeft met de schuur (afb. 146). De ingang is in het midden van de voorgevel, ter weerszijden zesruitsvensters, midden 19e eeuw.
Volgens M.S.E. Visser in 1960 zou er een toegangspoort geweest zijn tegenover de plaats waar de stookhut van de boerderij stond; onder de karnhoek zou een kelder zijn.
| |
Aylva State
Ten zuidoosten van de kerk stond Aylva State op een omgracht terrein (afb. 132 en 133 en 395). Volgens Wumkes (i, 15) zou er in 1602 Wibrand van Aylva gewoond hebben met zijn zoon Thonis, waarschijnlijk dezelfde die in 1580 afbraaksteen van de kerk koopt (zie aldaar). Op het omgrachte terrein staat een 20e-eeuwse boerderij.
| |
| |
Genum van het zuiden gezien in 1915.
| |
| |
Afb. 132. Copie van het kadastrale minuteplan schaal 1:7500, omstreeks 1832.
Afb. 133. Luchtfoto schaal 1:6500. Opname april 1973.
Afb. 134. De middeleeuwse kerk en toren van het noordoosten gezien. Opname 1976.
| |
| |
Afb. 135. De kerk en toren op het terprestant van het zuidwesten gezien. Opname 1960.
Afb. 136. De tufstenen noordgevel met de romaanse spaarvelden en de gedichte doorgang. Opname 1970. Het venster is bij de restauratie in 1973 gedicht. Het cijfer 15 (grafvak) staat op een gedichte hagioscoop.
| |
| |
Afb. 137. De kerk en toren naar tekening door J. Stellingwerf 1721.
Afb. 138. De kerk en toren naar tekening door J. Eekhoff naar D. Cannegieter 1862.
Afb. 139. Datering 1564 op het uurwerk in de toren. Opname 1973.
Afb. 140. Het 16e-eeuwse doopvont uit de kerk van Genum met de naam van Feye van Roorda en ‘Rixt(Ha)nije sijn wijf’. Sedert 1878 in het Fries Museum. Opname 1978.
Afb. 141. Tekening van het vont met details van het renaissance beeldhouwwerk door A. Martin.
Afb. 142. Tekening van het vont ter plaatse in Genum door D. Cannegieter 1861.
| |
| |
Afb. 143. Kerk en toren van het zuidoosten gezien. Uitwendig bakstenen muurwerk met gotische vensters en ingang. Opname 1978.
Afb. 144. De kerk inwendig, westelijk gedeelte van de noordermuur met inkassing voor stenen overwelving uit de 13e eeuw. Opname 1976.
Afb. 145. De kerk inwendig naar het oosten te zien na de restauratie van 1973 en voor de inrichting tot expositieruimte. Opname 1976.
| |
| |
Afb. 146. De 19e-eeuwse boerderij Roorda State op het omgrachte state-terrein. Opname 1966.
Afb. 147. Kerk en toren van Genum op het terprestant getekend door Ids Wiersma 1910.
|
|