| |
| |
| |
Na de Middeleeuwen
Er wordt in geschrifte meermalen met overdreven droefenis opgesomd wat er sinds de Middeleeuwen teloor is gegaan. Toegegeven: dat is heel veel. Maar tegelijk dient men te bedenken, dat er zeer belangrijke dingen in hoofdlijnen bewaard zijn gebleven. Hierbij kan in de eerste plaats worden gedacht aan de grond (hoewel die in Dantumadeel en in het westen van Kollumerland ter wille van de turfwinning is vergraven), aan de globale indeling van het veld (hoewel die door recente ruilverkavelingen lichtelijk wordt aangetast) en aan de oude bewoningsorde. Voorts is een niet gering tal middeleeuwse kerkgebouwen met of zonder toren overgeleverd - deels tamelijk gaaf, deels helaas evenzeer door veranderingen aangevreten als de terpen, waarop ze staan. Zelfs is er in de Friese Noordoosthoek nog een echte stins naast enkele buitenhuizen en een statepoort overgebleven.
Voor het overige echter zijn er slechts nog indirecter herinneringen aan de monumenten van vóór 1500 voorhanden - in de vorm namelijk van Latijnse en Oudfriese oorkonden zoals ook verhalen van kroniekschrijvers of 18de-eeuwse prenten, die oude stijlelementen tonen of doen vermoeden aan afgebeelde gebouwen van die tijd. Daarnaast schuilen er belangrijke aanwijzingen betreffende continuïteit van middeleeuwse cultuurelementen in de overgeleverde benamingen. Niet alleen de nederzettingsnamen van eeuwen her hebben zich, naast talloze veld- en waternamen, tot nu toe gehandhaafd, ook familienamen van middeleeuwers kan men nog onder ogen krijgen: namen uit de destijds heersende bevolkingslaag. Buiten de oorkonden en de kronieken zijn die namen vooral te zien in, aan of rondom de hervormde kerken, en wel op grafzerken, 17de- tot 19de-eeuwse heren- of familiebanken, uit dezelfde tijd stammende rouw- of wapenborden en hier en daar een gedenksteen naar aanleiding van verbouw of herbouw van kerk of toren, waartoe de opvolgers van de middeleeuwse adel dikwijls een niet onbelangrijk steentje hebben bijgedragen.
De geestelijke bovenlaag uit de Middeleeuwen - de kloosterlingen, dekens en pastoors - mochten in de 16de eeuw nog slechts tachtig jaar mee-functioneren, maar de opvolgers van de hoofdelingen kregen, ondanks staatkundige hervormingen, de kans om veel langer leidende posities in te nemen. Voor de goede orde zullen we eerst de veranderingen in bestuur en rechtspraak na de middeleeuwen schetsen tegen de achtergrond van wat algemener geschiedenis.
| |
Hof en staten
Toen de behoudende Schieringer partij - als uiterste redmiddel tegen de welhaast volkomen overheersing van Friesland door de stad Groningen, sinds jaren begunstigd door de Vetkopers - in 1498 de hertog van Saksen als landsheer (potestaat van Friesland) had binnengehaald, kwam er een begin van centraal gezag na alle particularisme, dat de gedeeltelijke democratie al enkele eeuwen had doorkruist.
In 1499 riep Albrecht van Saksen als belangrijkste regeringscollege het Hof van Friesland in het leven, dat (samen met de landsheer of diens stadhouder) zowel het bestuur als de rechtspraak moest uitoefenen. De leden van het Hof, de raadsheren, werden door de landsheer benoemd. Weliswaar was er ook een soort
| |
| |
Fragment van een kaart van omstreeks 1524; Universiteitsbibliotheek Leiden. Tussen de afbeeldingen van kerken en kloosters wordt de state van ‘Sits opper Gheest’ afgebeeld.
volksvertegenwoordiging, de Staten van Friesland, doch deze had slechts indirect invloed op het bestuur en de wetgeving. De Staten benoemden namelijk uit hun midden een commissie - Gedeputeerde Staten - om met de Stadhouder en het Hof te onderhandelen over diverse zaken zoals belastingen en traditionele privileges.
De grietman werd voortaan door de landsheer benoemd; hij was dus, behalve voorzitter van grietenijbestuur en -gerecht, tevens de zetbaas van de landsheer ten plattelande. Zelf mocht hij zijn mederechters benoemen uit inwoners van enig gezag in zijn grietenij en bovendien zijn plaatselijke vertegenwoordigers, de dorpsrechters (meestal een boer, maar ook wel eens een schoolmeester). Voorts had de grietman in de regel invloed op de verkiezing van de volmachten, welke de grietenij naar de Statenvergadering (de landsdag) zond.
Nadat de (in de Friese onderworpenheid zwaar teleurgestelde) Saksische heren in 1515 de landsheerlijkheid hadden overgedaan aan de hertog van Bourgondië, die
| |
| |
Gedeelte uit de provinciekaart door Jacob van Deventer gedrukt in 1559 te Antwerpen met opdracht uit 1545 aan Maximiliaan van Egmond, stadhouder van Friesland van 1540-'48. De provinciekaarten zijn in 1941 gepubliceerd door B. van 't Hoff; de enig bekende exemplaren te Breslau zijn in 1945 verbrand.
Behoudens kerken en kloosters zijn in noordelijk Oostergo slechts enkele states weergegeven: twee Burmaniahuizen en ‘Tyarda’ te Rinsumageest, benevens (niet op deze afbeelding) Ropta bij Metslawier.
we kennen als Karel v, bestendigde deze de doorgevoerde staatsrechtelijke organisatie. Dit was begrijpelijk, want dankzij de overheersende positie van het Hof - dat steeds bij uitstek trouw was aan de landsheer (ook later aan Philips ii) - viel eventueel dwarsliggen van de Staten steeds te corrigeren door een gerichte grietmansbenoeming. De belangrijkste verdediger van Friese traditionele privileges tegenover de landsheer woonde in dit gebied: het was Syds Tjaerda te Rinsumageest, grietman van Dantumadeel, olderman van Dokkum en lid van Gedeputeerde Staten. Hij was dermate vermaard, dat op een (overigens zwaar mistekende) kaart van omstreeks 1524 tussen de aanduiding van dorpen, steden en kloosters slechts één stins is aangegeven: die van ‘Sits opper gheest’!
Na de opstand tegen ‘Spanje’, de Pacificatie van Gent en de Unie van Utrecht - beide door Friesland pas na enige aarzeling omhelsd - kwamen er enkele ingrijpende veranderingen. De landsheer verviel, ofschoon de Koning een tachtigjarige oorlog aandurfde ter wille van een come back, en het Hof (waarin de konings- | |
| |
gezinde raadsheren in 1576 waren vervangen) moest een grote stap terug: het mocht zich sinds 1581 uitsluitend met de rechtspraak bezighouden. De Staten daarentegen werden de dragers van de soevereiniteit en als zodanig het hoogste gezag. Zij benoemden dan ook sinds 1584 de Stadhouder en deze benoemde samen met Gedeputeerde Staten, de grietmannen-echter met invloed van de stemgerechtigden in de betrokken grietenij.
| |
Grietmannen en hun familie
Uit bovenstaande vereenvoudigde weergave zou men de indruk kunnen krijgen van een rustige ontwikkeling. Daarvan kan in de 16de eeuw eigenlijk alleen worden gesproken met betrekking tot de kwart eeuw nadat Karel v zijn gezag had doorgevoerd - d.w.z. na 1525 - want weldra begon de onrust in verband met de godsdienstplakkaten, culminerend in 1567, toen vele hervormingsgezinden moesten uitwijken.
Felle tegenstellingen, zoals die toen heersten, waren er ook vóór 1525 geweest. De bevoorrechting van belangrijke Schieringers door de achtereenvolgende Saksische hertogen prikkelde de Vetkopers: zij riepen in 1514-'15 de hertog van Gelre te hulp om Friesland van de Saksers te bevrijden. Welnu, Karel van Gelre was gaarne van de partij en gewapenderhand hielp hij Friesland aan een tweede landsheer en zo konden van 1515 tot 1523 alle vijf grietenijen in de Noordoosthoek zich beroemen op twee grietmannen - een Bourgondische en een Gelderse... Deze situatie mocht noch een gericht bestuur, noch ook de rechtszekerheid ten goede komen, de heren waren niettemin aan beide kanten dragers van in de Middeleeuwen reeds roemruchte namen en bovendien - hetzij door afstamming, hetzij door verzwagering - dikwijls familie van elkaar; een Gelderse edelman op de grietmanszetel van die kant in Kollumerland vormde een uitzondering. Ook buiten die onverkwikkelijke periode hielden de oude families in principe de touwtjes in handen, al schoven later Karel v en Philips ii wel eens een vreemdeling, die meer op de landsheerlijke lijn zat, tussen de streekeigen grietmannen. Vooral toen de verhouding tussen de Friezen en de Koning ernstig leed door de tegenstelling tussen het verlangen naar tolerantie in godsdienstzaken ener- en fanatieke onverdraagzaamheid in dezen anderzijds, kwam het herhaaldelijk de koningsgezinde regering wenselijk voor om ‘spaansgezinde’ grietmannen te benoemen - en vaak waren dat dan nog eer Friese heerschappen uit de sfeer van het Hof dan echte vreemdelingen - zoals trouwens de Staten, na de breuk met Philips ii, van hun kant onverdacht anti-spaanse en vooral ook niet-roomse grietmannen verkozen, desnoods van buiten de te bemannen streek.
Maar in grote lijn werd het ambt zoveel mogelijk binnen enkele, meestal onderling verwante families gehouden. We hebben Ferwerderadeel als voorbeeld gekozen om de opvolging van de grietmannen aan te geven en wel van 1470 tot 1670. In die tweehonderd jaar werd de zetel bezet door achtereenvolgens:
1. | Oene Syds Sythiema te Hallum; |
2. | Oentse Ernsts Unema te Blija - verre neef van 1; |
3. | Syds Oenes Sythiema te Hallum - zoon van 1; |
4. | Worp Juckema te Hallum - zwager van 3; |
5. | Tjalling Syds Botnia te Westernijkerk - neef van 1; |
6. | Jemme Herjuwsma te Ferwerd - relatie niet duidelijk; |
7. | Juw Feikes Botnia te Marrum - neef van 5; met tegenover of althans naast zich als ‘Geldersen’:
7a. | Tjepke Goslinga te Hallum - oomzegger van 2; |
7b. | Jancke Unema te Blija - neef van 7a en zoon van 2; |
7c. | Abe Sjuxma te Waaksens/Ferwerd - wat onduidelijk; |
|
8. | Douwe Burmania te Ferwerd - getrouwd met weduwe van 6; |
9. | Haring Sythiema te Hallum - zwager van 8 en zoon van 3; |
10. | Anthonis Colibrant - gestuurd door de stadhouder; |
11. | Pilgrom ten Indyck - idem; |
12. | Allert Siercksma - idem; |
13. | Aleph Aylva - idem; |
14. | Doecke Aysma - vermoedelijk eveneens; |
| |
| |
15. | Taco Aylva te Blija - zoon van 13; |
16. | Rienick Burmania te Ferwerd - kleinzoon van 8; |
17. | Epe Douma te Hallum - familie van 2, 8 en 16; |
18. | Bartold Douma te Hallum - zoon van 17; enz. |
De relatie tussen de nummers 13 en 15 wekt de indruk, dat de familie Aylva hier geïntegreerd is. Wat niet zó verwonderlijk is, want - Aleph mocht dan uit de Witmarsumer tak stammen - de oorsprong van de Aylva's ligt in de Noordoosthoek en wel te Bornwerd onder de rook van Dokkum. Na een bloeiperiode in Westergo kwam de familie als een niet te stuiten vloedgolf terug over de vijf grietenijen hier.
Aleph Aylva werd in 1577 als duidelijk Spaansgezinde grietman benoemd in Ferwerderadeel, een jaar vóór Ernst Aylva in gelijke functie in Westdongeradeel aantrad (hij ging in 1586 over naar Oostdongeradeel) en beide heren hebben in deze streek een dynastie gevestigd, welke alles omvatte. In de 290 jaren van 1500 tot 1790 - in de vijf grietenijen tezamen zijn dat 1450 zittingsjaren - zaten de Aylva's 412 jaren op een grietmanszetel, hetgeen 28,4% van de tijd betekent. De families Schwartzenbergh en Burmania (beide op den duur met de Aylva's verwant) komen daar het dichtst bij met resp. 6,4 en 6,3% van de tijd, gevolgd door de Tjaerda's (afgezien van hun langdurige middeleeuwse rol als grietman) en de Saeckma's met resp. 3,1 en 3,0%.
Douwe Burmania nam, naar reeds is aangeduid, mèt de weduwe van zijn tegenstander Jemme Juwsma tevens diens stins en rechten over en de Schwartzenberghs zijn hier ingevoerd geraakt door huwelijken met dochters uit de families Meckema, Holdinga en Aylva.
| |
Stemrecht
In de Middeleeuwen had in de Noordoosthoek elk dorp minstens één hoofdelingenhuis - een tiental kleine dorpen daargelaten. Maar het beeld van diverse dorpen werd verlevendigd door verscheidene adellijke huizen. In dit opzicht spanden Hallum, Holwerd, Ee, Kollum en Rinsumageest de kroon, zodat daar meestal de grietman woonde, met het gevolg, dat daar in de meeste gevallen ook het grietenijgerecht resideerde.
Zo zijn, om een voorbeeld te geven, voor en na alle adellijke huizen in Rinsumageest herhaaldelijk grietmanswoning geweest - zowel de al vroeg verdwenen Juwsma State als Eysinga State (de residentie van de Schwartzenberghs), Melckema State (de woning van de Aylva's) en natuurlijk het al genoemde huis van ‘Sits opper gheest’: Tjaerda State, hoewel dat huis op den duur wat minder als verblijf voor gezagsdragers diende doordat de na de Hervorming rooms gebleven Juckema's en Camstra's daar bij de Tjaerda's introuwden. De onverdraagzaamheid, welke Philips ii was verweten, was ook de tot macht gekomen Staten tot op zekere hoogte eigen: roomsen kwamen niet meer in aanmerking voor ambten noch voor het gebruiken van het aloude stemrecht.
Dat van oudsher aan grondbezit verbonden stemrecht ging zwaarder wegen naarmate de Staten van Friesland in belangrijkheid toenamen - zodat het kiezen van volmachten belangrijker werd - en voorts naarmate andere ambten in de provincie en in de republiek ruimer voorhanden waren. Het uitvallen van de stemmen der roomse eigenaren (aangeduid als ‘papist’) maakte het de zittende grietman gemakkelijker om de zaken, als het op stemmen aankwam, naar zijn hand te zetten.
Het was voor een grietman, die zichzelf wilde doen gelden, zaak om veel stemdragende boerderijen in handen te krijgen. Dat kon bereikt worden door zoveel mogelijk van die ‘stemplaatsen’ op te kopen, maar de praktijk was deze, dat de grietman - die gewoonlijk door erven en trouwen al een springplank naar het gezag had - door zorgvuldig kopen en ruilen voor een krappe meerderheid zorgde. Anders dan in de middeleeuwen had elk dorp - hoeveel stemplaatsen het ook mocht omvatten - in grietenijzaken één stem. Had de grietman in één meer dan de helft der dorpen zijner grietenij één meer dan de helft der stemgerechtigde boerderijen in handen, dan was hij al iedereen de baas: hij kon dan b.v. zonder moeilijkheden zijn voorkeuren doen gelden en zich staande houden in de kring van naburige collega's.
| |
| |
Als voorbeeld moge dienen de uitgekiende claim, welke Tjaerd van Aylva, grietman van Dantumadeel, wonend op Melckema State te Rinsumageest, in 1698 had op de basisstemmen in de dorpen zijner grietenij:
|
Aantal stemmen per dorp |
Aantal stemmen voor de grietman |
|
totaal |
papist |
geldig |
eigen |
familie |
vrienden |
|
Driesum |
36 - |
2 = |
34 |
9 + |
2 + |
1 = |
12 |
Wouterswoude |
29 |
= |
29 |
3 + |
10 |
= |
13 |
Dantumawoude |
26 - |
2 = |
24 |
7 + |
3 |
= |
10 |
Murmerwoude |
16 |
= |
16 |
4 + |
6 + |
1 = |
11 |
Akkerwoude |
28 |
= |
28 |
|
4 + |
14 = |
18 |
Rinsumageest |
40 - |
9 = |
31 |
|
15½ + |
1 = |
16½ |
Sibrandahuis |
14 - |
1 = |
13 |
|
2 + |
2 = |
4 |
Janum |
9 |
= |
9 |
2 |
+ |
1 = |
3 |
Birdaard |
13 - |
2 = |
11 |
6 + |
1 |
= |
7 |
Roodkerk |
22 - |
1½ = |
20½ |
|
2 + |
6 = |
8 |
Veenwouden |
33 - |
2 = |
31 |
6 + |
1 + |
3 = |
10 |
Zwaagwesteinde |
13 |
= |
13 |
8 |
|
= |
8 |
|
279 |
|
261½ |
45 |
|
120½ |
Op 't eerste gezicht lijkt het hoogst onwaarschijnlijk, dat Aylva met zijn 45 (slechts 16% van alle) stemmen de grietenij in handen zou hebben gehad. Uit eigen bezit had hij alleen de meerderheid in Zwaagwesteinde - waar de grond goedkoop was. Voor het overige moest hij grotendeels bouwen op de stemmen in het bezit van zijn nabije verwanten en van zijn vrienden.
Onder de laatstgenoemde categorie vielen de door hemzelf benoemde bijzitters en dorpsrechters (in dezen van gewicht als zij eigenaar waren van een stemplaats) en voorts de grietmannen in de omgeving met wie hij afspraken had, dat ze elkaar niet zouden dwarsbomen. Zulke akkoorden regelden diverse benoemingen en opvolgingen voor een aantal jaren. In de 16de eeuw kwam zoiets al incidenteel voor - zo sloot in 1560 Johan Bonga een akkoord over het grietmanschap van Westdongeradeel - in de 17de eeuw werden soortgelijke afspraken algemener en in de 18de eeuw waren ze regel: buitenstaanders kregen geen voet aan de grond.
Om terug te keren naar onze Aylva: in vijf van de twaalf dorpen kon hij rekenen op een uit de stemkohieren duidelijk blijkende meerderheid. Wellicht zal hij ook nog ons verborgen gebleven relaties hebben gehad en in elk geval kon hij door geringe manipulaties nog kerkelijke stemmen tot zijn supporters rekenen, zodat, mocht het spannend worden, Wouterswoude en Dantumawoude mede rond zijn hemelbed stonden. En dat betekent volgzaamheid van tenminste zeven van de twaalf dorpen!
Een vakkundig verworven meerderheid op basis van 45 eigen stemmen - en die omvatten dan nog niet eens allemaal de complete stemdragende boerderijen: in zeventien gevallen bezat hij alleen maar het hornleger (huisstede en erf), waaraan men langzamerhand het stemrecht was gaan verbinden. Merkwaardig was de situatie in Rinsumageest, het dorp waar Aylva woonde. Hij had daar zelf geen enkele stem, maar hij kon, door op anderen te steunen, op de meerderheid rekenen doordat de stemmen in roomse handen werden afgetrokken.
| |
Veranderingen
Al met al was Friesland in enkele eeuwen tijds wel ver afgedwaald van de min of meer democratische patronen van weleer. Behalve onmogelijke praktijken in de belastingheffing verdrietten ook de wijze van stemmen, de onderlinge afspraken
| |
| |
tussen de heren en andere oligarchische toestanden juist die bevolkingslagen, die voor invloedrijke baantjes niet aan bod kwamen. In 1748 is er een algemene volksbeweging geweest - gekenmerkt door relletjes in grotere plaatsen, maar zelfs voortgezet op het platteland in de Dongeradelen - als inleiding van een poging om langs de op intimidatie volgende weg van onderhandeling de oligarchie wat in te tomen.
Er werd niets belangrijks bereikt, maar de afvaardiging der grietenijen naar de vergaderingen in Leeuwarden (om hervormingsvoorstellen te maken en die aan de Staten en de stadhouder voor te leggen) leert ons iets over de herkomst van het verzet. Uit de vijf grietenijen van de Noordoosthoek praatten daar mee: een zestal boeren (van wie één bijzitter was), een jeneverstoker, een oud-ontvanger, een predikant en een notaris - mensen van het slag, dat later met de Patriotten meedeed, al hadden die dan tevens ontevreden aristocraten in hun midden. Tot de meest opvallende Patriotten mogen gerekend worden Coert Lambertus van Beyma (die als grietenijsecretaris deftig woonde in Ternaard), zijn grietman, Sicco Douwe van Aylva op Hania State te Holwerd, en Horatius Hiddema van Knijff op Cammingha State te Ferwerd.
Deze dissidente heren moesten in 1787 de wijk nemen naar Frankrijk, maar ze kwamen in de winter van 1794-'95 samen met Franse troepen zegevierend terug. En een van de eerste maatregelen na de Bataafse revolutie was de afschaffing van het aloude stemrecht. Misschien zijn zij het minder eens geweest met het bevel van de provinciale overheid, dat de adellijke wapens en titels op herebanken, grafzerken en dergelijke onverwijld uit de kerken verwijderd moesten worden - een verlate beeldenstorm... Blijkbaar zijn toen vele rouw- en wapenborden tijdelijk in veiligheid gebracht, want het vernielen van wapens en het wegkappen van titels valt achteraf in hoofdzaak op onverwrikbare grafzerken te zien.
Het zogenaamde Kollumer Oproer, een poging om een te Kollum gevangen gehouden prinsgezinde te bevrijden, een actie die uitgroeide tot een amateuristische aanval op Dokkum, heeft in 1797 noch de ene noch de andere kant goed gedaan. Het volk miste op den duur de kijk op de ontwikkelingen. Zo was het bijzonder verwarrend, dat men de ten tijde van de revolutie afgezette regenten de een na de ander in hoge functies zag terugkeren in het bezette gebied.
Men schenke ons de achtereenvolgende stromingen en staatsregelingen, het Koninkrijk Holland, de inlijving bij Frankrijk en de tijdelijke verdeling van de grietenijen in mairieën. De restauratie herstelde de grietenijen - zonder het stemrecht in de oude vorm en ook zonder de rechtspraak door het grietenijbestuur: men was onder het koninkrijk van de weer geïnstalleerde Friese Nassaus op weg naar de gemeentewet van 1851, die, met behoud van de grenzen, de grietenijen tot gemeenten maakte en het college van grietman en bijzitters tot burgemeester en wethouders.
Enkele potentaten van oude naam bleven tot omstreeks die verandering hun grietenij besturen - een Heemstra, een Feytsma en een Sythiema, al werd zijn naam langzamerhand als Sytzama gespeld; de laatstgenoemde heeft zelfs nog de burgemeestershamer van Dantumadeel gehanteerd van 1851 tot 1876.
| |
Afbraak
Die burgemeester Van Sytzama woonde op Rinsma State te Driesum, een buitenhuis dat nog bestaat en dat sinds 1970 gemeentehuis van Dantumadeel is. Vóór de 19de eeuw was er in deze hoek met uitzondering van het aloude Ferwerd nauwelijks een raadhuis te bekennen. De taken van de grietenijbestuurders waren weinig omvattend, zodat het recht werd gehouden in de herberg en de gerechtelijke afkondigingen plaatsvonden in de kerk. Behoudens Ferwerd had alleen Kollum een rechthuis, maar dat dorp had dan ook deels het karakter van een vlek (een minder agrarisch georiënteerd dorp) zodat het niet al te zeer kon achterblijven bij de oude stad Dokkum met zijn fraaie stadhuis.
Als het over allure gaat, moet hier even worden vastgesteld, dat Dokkum reeds in de 15de eeuw de voorsprong had, dat plattelands-edelen uit de omgeving daar 's winters in royale woningen verbleven. De trek van de ‘buitenlui’ naar de stad is trouwens op den duur meer gericht op Leeuwarden sinds daar een stadhouderlijk hof voor de bovenlaag de toon aangaf. Weliswaar bleven naast de griet- | |
| |
mannen en grietenijsecretarissen lange tijd raadsheren, gedeputeerden, afgevaardigden bij de Staten-Generaal, hoge provinciale ambtenaren en vooral ook hoge militairen in de bekende buitenhuizen wonen (dikwijls alleen in de zomer), maar toch zien we die voorname huizen voor verweg het grootste deel reeds vervangers van de oude stinsachtige gebouwen - vrij snel in aantal afnemen.
Van vele vermaarde huizen is niet bekend wanneer ze zijn afgebroken. Voorzover we, zonder speciaal onderzoek, in dezen iets weten, wil het ons voorkomen, dat er in de 18de eeuw minstens zoveel ‘states’ zijn verdwenen als in de 19de, die er toch maar de naam van heeft bij uitstek de slopershamer vrij spel te hebben gegeven. Het vertrek van de Friese stadhouder naar Den Haag, waar hij - als stadhouder Willem iv - gaarne Friezen als adviseurs en functionarissen aan zijn hof verbond, heeft de belangstelling voor de Friese buitenhuizen als woning doen afnemen en de ‘Franse tijd’ was niet de geschikte periode om die weer op peil te brengen. Integendeel: er zijn toen in de Noordoosthoek minstens zeven states gesloopt.
Een en ander heeft de meeste dorpen niet alleen van meer of minder indrukwekkende gebouwen beroofd, maar ze tevens een stuk kaler gemaakt. De singels, tuinen en parken - gewoonlijk voorzien van zwaar geboomte en dan ook wel plaatselijk aangeduid als ‘het Bosch’ - zijn met de huizen verdwenen. De echte of vermeende grandeur, stoelend op traditionele voorrechten, tot uitdrukking komend in de bestuurlijke rol, ging samen met een landschappelijke beschutting, die romantiek bood aan weinigen, doch voortleeft in de herinnering van velen - zij het ook in de meeste gevallen louter uit overlevering.
Wat er rest, moge uit de beschrijving per gemeente blijken.
j.j. spahr van der hoek
| |
Litteratuur
A.J. Andreae, Kollumerland en Nieuw Kruisland geschiedkundig beschreven, Kollum 1883; dez., Oudheidkundige plaatsbeschrijving van Kollumerland en Nieuw Kruisland, Kollum 1885. Herdruk met inleiding door J.J. Spahr van der Hoek, Leeuwarden 1975. |
A.J. Andreae, Nalezing op de nieuwe naamlijst van Grietmannen van jhr. mr. H. Baerdt van Sminia, Leeuwarden 1893. |
Beneficiaalboeken van Friesland, uitgave Provinc. Bestuur van Friesland 1850 met inleiding door J. van Leeuwen. |
J. Botke, De gritenij Dantumadiel, Dokkum 1932. |
J.A. Faber, Drie eeuwen Friesland, Leeuwarden 1972. |
Geschiedenis van Friesland, Drachten 1968. |
Kohieren der stemmen van Oostergo van 1640 en 1698, gedrukt 1698. |
Register van den Aanbreng van 1511 en verdere stukken tot de floreenbelasting betrekkelijk, uitg. door I. Telting, Leeuwarden 1879. |
P. Sipma, Oudfriesche Oorkonden, 4 dln., 's-Gravenhage 1927-'77. |
J.J. Spahr van der Hoek, Samenleven in Friesland, Drachten 1979. |
Stamboek van den Frieschen vroegeren en lateren adel door M. de Haan Hettema en A. van Halmael, Leeuwarden 1846. |
G.A. Wumkes, Stads- en dorpskroniek van Friesland, 2 dln., Leeuwarden 1930-'34. |
|
|