| |
| |
| |
Voor de tweede maal.
September!
Parijs.
Voortzetting van het Wereldkampioenschap.
De rangen van de baan in het Parc des Princes zijn vol gestroomd, alhoewel ook de regen stroomde.
Zal het een mislukking worden, zooals te Liverpool?
Neen! zegt Desmarets, de dikke directeur van de baan die bij een meteorologisch instituut informaties heeft ingewonnen, ‘het weer zal straks opklaren en de wedstrijden gaan in ieder geval door’.
Het klaarde op en drie kwartier later dan hij verwachtte, wordt Moeskops aan den start geroepen. Reeds te New Brighton hadden de wedstrijd-commissarissen de halve beslissingen ingedeeld en Moeskops heeft te rijden tegen Moretti en den Belg De Bunne.
Hij is zeer nerveus. Hij vreest niet den strijd, maar hij vreest een stom ongelukje.
De wedstrijd-commissarissen toch hebben het aan de renners overgelaten om, bij onderling goedvinden, over te rijden wanneer binnen de laatste 200 M. een der deelnemers een lek bandje krijgt.
Neen! heeft Moretti gezegd, en hij heeft het voor de Jury en de Pers uitgebazuind: als Moeskops binnen de laatste 200 M. pech krijgt, rijd ik niet over.
De Italiaan weet, dat Moeskops sterker is. Hij zoekt zijn kans in een bitse weigering; hij speculeert op het misfortuin van zijn gevreesden tegenstander.
Ja! Moeskops is nerveus. Zal hij nu door een schilfertje cement, door 'n steentje, zoo groot als een speldeknop, dat in het zijden bandje dringt, moeten verliezen?
Maar plotseling komt er rust in zijn oogen. Hij heeft zijn tegenweer gevonden; zijn plan is gemaakt. Bedaard gaat hij naar den start.
Hij rijdt midden in de baan en als de laatste ronde ingaat (de baan is 666 M. lang) neemt hij de leiding en versnelt hij iets. Even verder - er moeten nu nog 600 M. gereden worden - komt Moretti aan de buitenzijde naast hem liggen.
‘Wat is dat?’
‘Is Moeskops gek geworden?’
‘Gaat hij nu, op 600 M.! reeds, den spurt inzetten?’
Hij demarreert en springt van Moretti weg en als hij dan van den Italiaan los is, zwaait hij meteen omhoog en houdt hij in.
| |
| |
Moretti heeft hem ingehaald en ligt nu aan den binnenkant.
Zoo gaan zij de groote, wijde laatste bocht in. Moretti versnelt en zet den spurt in. Hij is blij, want Moeskops, die immers aan den buitenkant zit, moet nu in die wijde bocht de reis buitenom maken.
Naast elkaar spurtten zij de bocht door. Steeds blijft Moeskops precies gelijk met Moretti liggen.
‘Wat mankeert Moeskops toch?’
‘Waarom spurt hij niet uit volle macht?’
Op 100 M. van de streep lag hij nog precies met Moretti gelijk en op 50 M. nog.
De Italiaan denkt te kunnen winnen nu hij nog steeds gelijk ligt en spurt wat hij kan. Maar dan, als Moeskops de streep daar voor zich ziet, kromt zijn rug zich, gaan de schouders omhoog en duikt zijn kop omlaag, zijn machtige armen staan gestrekt en het is dan, dat hij met een verschrikkelijken ruk, vol bravoure van Moretti wegvliegt en met meer nog dan een lengte wint.
‘Maar lieve God! ... Moeskops! ... wat heb je dien rit toch raar gereden!’
‘Raar!’ roept Moeskops uit, ‘noem je dat raar? Ik heb hem zoo goochem gereden als maar kan.’
‘Maar waarom reed je dan zoo?’
‘Dat zal ik je vertellen. Je weet, Moretti wou bij 'n lek bandje niet overrijden. Nu moet je goed luisteren. Op 600 M. komt hij naast me liggen, aan den buitenkant! Wat kan ik nu doen, als hij aan den buitenkant ligt? Niets! Geen bliksem! Ik moest aan den buitenkant zitten. Om nu aan den buitenkant te kunnen komen en meteen geen hinder meer van den derden man, De Bunne, te hebben, demarreerde ik. En Moretti kwam toen aan den binnenkant naast me. Daar moest ik hem hebben en houden. Ik bleef expres precies met hem gelijk liggen, omdat ik steeds maar aan de mogelijkheid dacht, een lek bandje te krijgen.’
‘Maar Moeskops! als je nu een lek bandje had gekregen, wat had je dan gedaan?’
‘Wel man, dan had ik hem meegenomen het middenterrein op! Je weet, soms slinger je, wanneer je een lekken band krijgt, dan raakt je velg de baan. Als ik nu een lek bandje had gekregen, had ik per sé een slingering gemaakt en was ik met hem op het middenterrein terecht gekomen en dan had de Jury moeten laten overrijden ... Ja! ik zal daar m'n wereldkampioenschap verspelen door zoo'n pest-steentje. Snap je, als ik den binnenkant had, kon ik niets doen. En ben ik een eind voor en ik krijg een lekken band, nou, dan fietst hij kalm langs me heen. Neen, ik moest bij hem blijven aan den buitenkant ... bij hem blijven tot het laatste moment.’
| |
| |
‘Vind jij nu maar, dat ik dien rit “raar” heb gereden.’
‘Zeg! Ik zie dat smoelwerk van Moretti al, als ik daar met hem op het middenterrein lig te spartelen.’
De tweede halve beslissing was gewonnen door Spears, die Poulain en Van Bever had geslagen. En de derde had de verrassing van den dag gebracht door de regelmatige overwinning van Degraeve op Bailey en Kaufmann, die bij den aanval een slingering had gemaakt welke even zijn tempo brak. Doordat Degraeve dien dag uitstekend reed, was Kaufmann er niet meer bij kunnen komen.
En zoo kregen we dus een beslissing tusschen Moeskops, Spears en Degraeve.
Degraeve ging vooraan en Moeskops, die angstvallig bij Spears bleef (ge herinnert U nog wel den gelanceerden spurt) volgde op eenige lengten. Er kwam geen verandering meer in deze positie en tot op 225 M. toe, ging Degraeve met wel 10 M. voorsprong aan het hoofd. Toen zette Moeskops het eerst den spurt in en met Spears aan zijn wiel passeerde hij bij het uitkomen van de bocht den Belg die zich toen reeds gedecideerd geslagen voelde.
Er stond op het laatste rechte eind een krachtige tegenwind en Spears bleef achter Moeskops wegschuilen. Hij had een prachtigen windvanger aan hem. Straks op 40 M., zou hij achter hem wegspringen en den aanval doen, maar toen de aanval geschiedde, versnelde de formidabele Hollandsche athleet tot verrassing van Spears nog zoodanig, dat de Australiër nauwelijks naast hem kon komen. Hij werd ondanks alle inspanning en ondanks het feit, dat Moeskops den wind voor hem gebroken had, met een halve lengte geslagen.
Moeskops noemde het een eenvoudige overwinning.
Ze staan er van te kijken, zeide hij, dat ik, terwijl ik toch wist juist op het laatst, ongeveer 150 M. tegenwind te hebben, mijn hooge versnelling heb gereden, maar daar denken zij verkeerd over.
Ze zeggen: met 'n hooge versnelling moet je met wind mee hard beginnen, dan vlieg je op vol tempo den wind in. Maar ik zeg: als je er met wind mee al 'n 150 M. hebt opzitten, dan duw je tegen den wind in lang niet meer op volle kracht. 'n Hooge versnelling kan je tegen den wind in best rijden, maar dan moet je nog op volle kracht zijn. Dan duw je hem er fijn doorheen. Want op het langzamer draaiend kamwiel van een hooge versnelling kan je veel harder duwen. Het is absoluut fout om als je een hooge versnelling rijdt, met wind mee hard weg te spurten. Als je dan tegen den wind in gaat, ben je in de laatste meters
| |
| |
net precies dood en tippelen ze zoo langs je heen. Maar daarom ben ik ook zoo laat begonnen. Ik moest 'n betrekkelijk korten spurt hebben, om op volle kracht tegen den wind in te beginnen. Je snapt toch wel, dat toen ik Degraeve eenmaal voorbij was, ik gewacht heb met alles te geven tot Spears naast me kwam.
Na deze tweede overwinning wijdde de geheele Europeesche pers en de geheele Amerikaansche pers beschouwingen aan de geweldige verrichting van den Hollander.
Zoo schreef l'Echo des Sports:
‘Voor de tweede maal heeft de Hollandsche reus den wereldtitel bemachtigd en dat op een wijze, die geen enkele aanleiding geeft tot discussies dan wel bedenkingen. Moeskops heeft gewonnen als een groot athleet, groot kampioen; hij is als eerste de eindstreep gepasseerd, omdat hij ongetwijfeld de beste is.
Terwijl hij in zijn serie niet de minste moeite had zich van Moretti te ontlasten, die deed wat hij kon doen, had Moeskops in de finale te kampen tegen menschen, die gisteren zeker de snelsten met hèm waren, want het dient gezegd, Spears en Degraeve gingen verbazend hard en de Hollander heeft des te meer verdienste, dat zijn overwinning is verkregen op dergelijke tegenstanders, die hij overvleugelde met al zijn spierkracht, al zijn wil en al zijn snelheid.
Wij wijzen nog op het regelmatig verloop van den wedstrijd op de Parc des Princes baan; dit geeft aan de overwinning van Moeskops een nog hoogere sportieve waarde.’
En verder:
‘In de finale passeerde Moeskops de eindstreep gelijk een kanonskogel, met een Spears, vastgenageld aan zijn wiel, gelijk een hazewindhond aan de flanken van een hert.’
En l'Auto schreef:
‘Met spanning werd de ontmoeting Moeskops-Spears tegemoet gezien. De strijd tusschen beide kampioenen was subliem. Door te toonen, dat hij zekerder van zichzelf was dan zijn tegenstander heeft Moeskops een goede ½ wiellengte voorsprong bij de finish behouden, waarbij hij een geweldigen aanval van Spears, misschien wel een beetje te laat ingezet, heeft afgeslagen. Degraeve heeft bij dezen kampioen-strijd een voorzichtige neutraliteit aan den dag gelegd. Ziet daar dus Moeskops voor de tweede achtereenvolgende maal wereldkampioen, 'n verrichting tot dusver alleen door den Deen Ellegaard overschreden, die dezen titel driemaal achtereen bemachtigde, in 1901, '02 en '03. De overwinning van den Hollandschen reus zal hen, die van hem hun favoriet hadden gemaakt, geenszins verwonderd hebben. De “loco-
| |
| |
motief” met haar machtige beweging, die zich zoo schitterend twee jaar geleden voor de Parijzenaars op de Winterbaan ontpopte, heeft weer eens getoond in staat te zijn tot de grootste verrichting. Het is al spurtend, dat Moeskops zich op Spears verzekerd heeft van zijn kampioenstitel. De groote Bob Spears. die verbazend snel was, is slachtoffer van zichzelf geworden, doordat hij zich te lang heeft willen beschutten tegen den wind, die in het rechte eind pal tegen stond.
Zonder twijfel hebben deze twee sterren gisteren vele andere verre overtroefd.’
Niet alleen de sportbladen, doch de geheele groote buitenlandsche dagbladpers, wijdde artikelen aan den grooten Hollander en - en passant - aan Holland.
Zijn dubbele overwinning vormde een reclame voor ons land.
Maar toen Moeskops wederom feestelijk in Den Haag was ingehaald en hem een ware zegetocht was bereid, waarbij tienduizenden hem toejuichten, toen kwamen hier weer diezelfde stemmen los, die ach en wee riepen, dat het publiek wel zoo'n sportvent toejuicht, maar zijn geleerden niet.
Wij hebben toen in 1922, na de dubbele zegepraal van Moeskops in de Nieuwe Rotterdamsche Courant een artikel over zijn overwinning geschreven en aan het slot van dat artikel hebben wij toen op het geschrijf dier jammeraars gereageerd.
Wij schreven toen het volgende:
‘Wij hebben kennis genomen van tal van spottende, spijtige en sarcastische opmerkingen over de huldiging, welke succesvollen sportsmen is ten deel gevallen. Er wordt ook wel lawaaierig in het openbaar gehuldigd, waar een bedaarde felicitatie in besloten kring meer naar verhouding zou zijn geweest. Daar zijn wij het over eens. Doch ook is de verwijtende opmerking gemaakt, dat het publiek wel zijn sportlui huldigt, maar zijn groote wetenschappelijke mannen niet.
Een dergelijke opmerking doet het terdege. Naar onze meening echter, hebben de auteurs, toen zij bedoelde opmerking neerschreven, een weinig gelukkig oogenblik gehad.
De laatste dagen zijn helaas eenige onzer groote mannen heengegaan. Prof. Wertheim ging heen en Prof. Pekelharing. Hun verdiensten zijn in uitvoerige artikelen geschetst. Wij hebben die artikelen aandachtig gelezen.
Wij doen ook nog wel iets anders dan over sport schrijven.
Maar ruiterlijk zij hier erkend, dat de grootheid en de beteekenis van bijv. Prof. Pekelharing niet tot ons is doorgedrongen. En dat kon ook niet. Om deze eenvoudige reden niet, dat wij niet gestudeerd hebben in het “vak” van Prof.
| |
| |
Pekelharing. De juiste beteekenis van zijn werk moest ons dus wel verborgen blijven.
Een onzer goede bekenden heeft een aantal lezingen gehouden over de Relativiteitstheorie van Dr. Einstein.
Wij hebben die lezingen gevolgd en in tal van leerrijke uurtjes heeft de puntige kop, welke die lezingen hield, ons bijgebracht, waar het bij Einstein om gaat. Welnu, wij verklaren met de hand op het hart, dat, wanneer het publiek, de menigte, Einstein zou gaan huldigen, zulks een weerzinwekkende aanstellerij zou zijn, evenals het aanstellerij van de menigte zou zijn geweest, als zij Prof. Pekelharing zou hebben gehuldigd.
Men huldigt niet, waar men niet bij kan en dat is maar goed ook.
En wij voor ons achten het een ridicule eisch, van de menigte te vorderen, dat zij bij haar groote geleerde mannen zou kunnen.
Alleen wanneer een groot wetenschappelijk man iets heeft tot stand gebracht, hetwelk, zonder bepaalde studie, tot de menschen spreekt, dan is er voor een huldiging “en masse” gezonde grond. Maar dan ook huldigt de massa, zooals bewezen is, toen Marconi de draadlooze telegrafie uitgevonden had.
Verrichtingen nu als die van Moeskops spreken tot de menigte, en voor een huldiging van dezen, op zijn gebied, zeer bijzonderen man, bestaat o.i. niet alleen alle aanleiding, maar zulk een huldiging heeft ook een gezonden aard.
Het is geen toeval, dat landen, die op verschillend gebied laag getaxeerd staan en die er als staat, èn economisch èn wetenschappelijk, slecht voorstaan, op sportgebied weinig in de melk hebben te brokkelen.
Landen als Spanje en Rusland presteeren op sportgebied nagenoeg niets.
Toonaangevende landen hebben altijd op sportgebied mede wat te vertellen gehad, en uit dezen hoek bekeken, is de dubbele overwinning van Moeskops aanduidend voor ons geheele land.
Maar voorts is in Moeskops een physiek ideaal belichaamd.
En als wij Moeskops toejuichen, juichen wij mede toe, hetgeen wij onzen kinderen toe bidden: een kerngezond, athletisch lichaam, een sterk zenuwgestel en een groote mate van energie. Wij juichen in hem toe, hetgeen ons steeds voor oogen is gesteld om op aan te sturen: te trachten de grootste onder de grootsten te worden.
En diezelfde menschen, die het geestdriftig over de oude Grieken hebben, maar die vijf minuten later fulmineeren tegen
| |
| |
“die” sport, moeten toch eindelijk eens leeren inzien, dat de Grieken groot en gelukkig waren met hun sport, en dat zij hunne weergalooze spelen en hun buitengewone sportverrichtingen hebben gekend, juist doordat zij groot, gelukkig en gezond waren.’
Dit schreven wij, zooals gezegd, in 1922.
Wij hebben het nu nog maar eens afgedrukt, omdat er na zijn kapitale vijfde overwinning nog steeds insolvente breinen zijn, die meenen, het voor kunst en wetenschap op te nemen door de menigte te verwijten, dat zij niet huichelt, en niet te hoop loopt voor hetgeen zij niet aanvoelen kan, wijl het buiten haar bevattingsvermogen ligt.
Een volk, dat niet zou juichen voor Lindberg die den Oceaan overvloog en wel zou juichen voor den man die helium vloeibaar maakte (weten ze veel!) zou een record van huichelachtigheid hebben gevestigd. Het eeren van den grooten sportman is een van de gezondste uitingen waartoe een gezond volk komt.
|
|