| |
| |
| |
Liverpool.
Het volgend jaar, in den zomer van 1922, wilde Chapman Moeskops andermaal naar Amerika halen. Na het wereldkampioenschap te Kopenhagen had Moeskops Kaufmann tienmaal ontmoet en achtmaal had hij den Zwitser, die in de pers nog maar steeds voor zijn gevaarlijksten tegenstander werd gehouden, geslagen. Dientengevolge wilde Chapman Kaufmann niet, en wilde hij Moeskops gaarne hebben.
Maar ging hij naar Amerika, dan zou hij niet aan het wereldkampioenschap kunnen deelnemen!
Ai! ... en hij had zich eens laten ontvallen, dat hij voornemens was nog een tijdje wereldkampioen te blijven!
Indien hij het wereldkampioenschap zou moeten missen, nu, dan zou hij Chapman maar het vel over de ooren halen. Het geld moest dan het leed verzachten.
En hij vroeg Chapman dan ook een aanzienlijk bedrag.
Chapman antwoordde zooiets ‘of hij 'n zonnesteek had gekregen’ en brak de onderhandelingen af.
Doch slechts enkele weken voor het wereldkampioenschap polste hij Moeskops opnieuw. Er werd over en weer geseind, maar de Hollander hield hardnekkig aan het hooge bedrag vast, met dit gevolg, dat Chapman ten laatste antwoordde: blijf dan maar in Europa.
Moeskops slaakte een zucht van verlichting.
Hij was blij, dat hij er af was.
Nu zou hij zich nog even duchtig voorbereiden.
Voor dat jaar, 1922, was het Wereldkampioenschap aan Engeland toegewezen. En de Engelschen hadden uitgemaakt, dat het World Championship te Liverpool zou worden verreden.
Nu ja! Liverpool, ... feitelijk te New Brighton, een plaatsje van 10.000 zielen, schuin tegenover Liverpool aan den overkant van de Mersey gelegen, juist in de kromming waar de rivier uitmondt in de Iersche Zee.
De Engelschen uit Liverpool en omstreken zijn verzot op New Brighton, dat volgens hen een badplaats is. Er is ook werkelijk een stukje strand, maar het zand is bruin en vettig. Want de rivier, die hier een zeer sterk verval heeft, laat een kleverig slik op het strand achter. En als het laag water en het strand zeer breed is, hebben de ‘badgasten’ aan dat breede strand toch niets. Groote steenen, stukken van den rotsbodem met glibberig wier begroeid, komen
| |
| |
boven het strand uitkijken en maken het onbegaanbaar. Gebaad wordt er sporadisch en toen wij met de Hollandsche renners langs het strand een verkenningstochtje maakten en wij het uitzonderingsgeval beleefden, dat er ‘iemand te water ging’, werd de opmerking gemaakt, dat de man nu als de bliksem naar Scheveningen moest gaan om zich af te spoelen.
De trek naar de badplaats New Brighton is dan ook aanstellerij.
New Brighton is in trek omdat het een vermaaksoord is. Het heeft een vol seizoen van twee maanden en gedurende die twee maanden wordt er, in vaste gebouwen, doorloopend kermis gehouden. In verhouding tot het plaatsje is het een enorme kermis. Hoeveel draaimolens en stoomcarroussels er zijn ... wij weten het niet, doch wij telden er twaalf dicht bij elkaar, wij zagen twee montagnes russes, een met een baanlengte van een Engelsche mijl. Er waren watershoots en waarzegtenten, wel vijftig werptenten, misschien wel een paar honderd automaten, die cricketters, voetballers, paardjes, Charley Chaplin, apen, clowns etc. in beweging stelden na het inwerpen van 'n penny welke teruggewonnen kon worden, er waren schiettenten en luchtschommels, gelukspelen, bioscopen, theatertjes, enfin, een kermis belangrijk grooter dan de vroegere Hollandsche kermissen, welke trouwens een ander karakter hadden.
Op die herrie kwamen iederen middag en iederen avond duizenden en duizenden ‘van de overzijde’ toegevlogen. Reeds 's ochtends te negen uur begon de kermis-muziek te jengelen en tot 's avonds elf uur toe zeurden de orgels, gilden de fluiten van de carroussels en knalden de hoofden van jut.
Je moet er een whiskey-kop voor hebben, om je op zoo'n kermis te kunnen vermaken.
'n Nuchter sportsman, die voor de Wereldkampioenschappen staat en alles en alles laat om zijn volle conditie te bewaren, voelt zich echter op zoo'n kermis als een nijlpaard in een modemagazijn. Hij weet waarachtig niet wat hij er doen moet.
Inplaats van te vermaken bedierf die kermis de geheele stemming. Er was onrust in de gelederen. En daarbij werkte het klimaat nog deprimeerend.
Hier, aan den rivierkant, hier aan den zeekant was het steeds deizig en hei-ig. De lucht was zwaar en vochtig en verzadigd van roet en steenkoolstof hetwelk de fabrieksschoorsteenen, ginds aan de overzijde, uitstootten. Zelfs op een mooien dag kon de zon er niet geheel doorheen boren; het was alsof zij achter een fijn gaaswerk verborgen bleef.
De Hollanders en de Vlaamsche renners konden er nog het best tegen, maar de renners uit Brussel en de Franschen bijvoorbeeld, waren hoofdpijnerig en nerveus.
De Hollandsche amateurs Jhr. Bosch van Drakestein, Peeters, Mazairac, Maas en wij, wij aten in de Board Residence ‘Rock
| |
| |
Point’ en daar hadden wij het goed. Toch werden wij er mager, alhoewel wij stellig drie maal meer aten dan thuis. Dat doet nu eenmaal het klimaat en de Engelsche keuken. Nog steeds gaan de Hollanders naar Duitschland, naar Bad Nauheim en dergelijke, om afmattende en vervelende vermageringskuren te ondergaan, doch wij die Engeland meerdere malen bezochten en steeds dezelfde ondervinding opdeden zeggen: gaat naar Engeland en leeft er gewoon, zonder kuur te doen, dan word je ook mager en op veel onschuldiger manier.
Enfin, toen wij in Rock Point aan tafel zaten, kwam Moeskops binnen loopen. Hij inspecteerde de schotels en liet er een couvert bijbrengen.
‘Jelui hebt het hier best, jongens!’ en meteen ging de cabbage met roastbeef naar binnen.
‘Heb jij in jouw hotel dan nog niet gegeten?’
‘Jawel! nog geen tien minuten geleden, maar ik heb hier den geheelen dag een gevoel alsof ik hol ben tot aan mijn teenen toe.’
Hij werkte het complete diner mee af en toen gingen we wandelen op den mooien boulevard langs de Mersey, naar Egremont en Seacombe.
Ik voel me hier niet zooals het wezen moet, zei Moeskops, en ik heb een zwaar hoofd in het Wereldkampioenschap. De Engelschman Bailey, die hier thuis is, is van allen physiek in de beste conditie en geloof me, hij die anders weinig kans heeft, doet er hier een heelen gooi naar.
Dan houd ik het nog veel eerder op Kaufmann, merkten wij treiterend op, want wij wisten hoe gebeten hij op den Zwitser was.
‘Kaufmann?’ ... riep Moeskops bijna verontwaardigd, ‘Kaufmann! ... wel man! laat ik je nou maar zeggen, dat ik eerder op bloedende knieën over de eindstreep kruip, dan dat Kaufmann dit Wereldkampioenschap wint.’
Toen stond voor ons één ding onwrikbaar vast: Kaufmann won het dit keer per sé niet.
Voort slenterend begon Moeskops er weer over, dat hij zich niet heelemaal ‘prut’ voelde en meteen begon hij tegen ‘het publiek’ te fulmineeren. Weet je wel, dat er een schaduwzijde aan zit als je Wereldkampioen bent. Het publiek verlangt dan van je dat je wint, steeds wint. Verlies je, dan houden ze geen rekening met de omstandigheden, maar dan gaan ze tegen je te keer. En win je, dan zeggen ze, nou 't is toch ook heel natuurlijk dat hij wint, daar is hij toch wereldkampioen voor.
Wat wordt er van ons corpus niet gevergd. Vandaag zit je in Noord-Frankrijk, morgen in Zuid-Frankrijk, overmorgen in Italië, 'n paar dagen later in Berlijn, dan in Kopenhagen. Van een goed bed val je in een beroerd bed; van lichten kost in zwaren kost; hier maken ze alles in olie klaar en ginds in boter of vet. Op de eene
| |
| |
plaats heb je lekkere lichte frissche lucht en in de andere plaats is de lucht zwaar en onzuiver. Je hebt steden, die gewoonweg stinken. Bij moordende hitte zit je dagen in stikvolle treinen en toch ... toch moet je dadelijk rijden en moet je winnen. Altijd maar winnen.
En dan moet je dat publiek zelf eens zien, als het op reis gaat. De een kan in dát bed niet slapen; 'n ander heeft twéé dagen rust noodig wanneer hij één dag in een trein heeft gezeten, 'n derde moet 'n versch broodje hebben, want hij lust geen oud-bakken; weer 'n ander loopt drie dagen naar de W.C. wanneer hij 'n aardappel uit de olie heeft gehad, en nummer zooveel heeft om het uur een appelflauwte, omdat de lucht hem te iel is; hij moet eerst wennen!
Maar wij mogen nooit iets mankeeren; wij moeten maar rijden en ... winnen.
Nou kan ik er nog al goed tegen, maar begrijp je wel, wat het voor mij geweest is, zóó uit 'n eenvoudig burgermansleven, links en rechts de heele wereld door met 'n hotelpot voor je vol dingen die je nog nooit gezien, laat staan gegeten had. Ze zeggen altijd tegen mij: nou ja, jij Moes, jij bent ook zoo sterk, maar ...
Wij haalden hem even uit zijn gemopper. Zeg Moes, vroegen wij hem, waar schrijf jij het aan toe, dat je zoo sterk bent geworden?
Och, wat zal ik je zeggen, 'k ben uit een gezonde familie. Mijn grootvader was sterk als een paard, mijn vader 'n gezonde buitenman, m'n moeder is 'n kerngezonde vrouw. Maar vooral: ik heb thuis zoo eenvoudig en sober geleefd. Dat is het beste wat er voor jonge menschen is. Je zoudt eens zien hoe de wereld er uit zag als de kinderen zoo geleefd hadden als ik. Wat heb ik op school gezeten? Je kunt wel nagaan, 't was zoo'n boerenschooltje en er was nog geen leerplichtwet. 'k Lag van den ochtend tot den avond in de duinen met 'n kiel en 'n broek aan. Geen pet, geen kousen, geen schoenen. Ik heb nooit gerookt of bier en sterken drank gedronken. Weet je wat ik deed? Ik slurpte vogeleieren leeg en at de rijst van de kippen op. Ja, dat moet je nog even hooren. Mijn vader had daar achter de duinen, verspreid, de kippenhokken staan. Hij had fijne kippen, Rhode Islands, en daar kookte mijn moeder groote bakken rijst voor, echte goede rijst. Nou, als ik dan trek kreeg - en dat had ik om het half uur - dan ging ik niet naar huis maar dan liep ik naar zoo'n hok en daar haalde ik dan 'n paar handen rijst uit zoo'n pot. Ik tikte daar 'n eitje bij, of 'n handvol bramen, of 'n appeltje, ... zóó ben ik groot geworden. Maar ik zeg je, dat dàt een prachtig leven voor jonge menschen is. Kinderen moeten weinig aan d'r kop hebben. De school verpest 'n massa lichamen. Kinderen moeten hebben wind en zon en ze moeten niet alleen eten op gezette tijden, maar telkens, telkens wanneer ze trek hebben en dan geen liflafjes of lekker zoet goedje, maar 'n hand rijst en 'n hand overgeschoten bruine boonen en
| |
| |
'n rauwe peen, en 'n knol en 'n ui en 'n homp grof brood. Ze moeten zich half dood ravotten en een flinke buil op d'r kop hebben. 'n Flinke opduvel van 'n zoogenaamden kameraad bezorgt je meer karakter, dan tien lessen over opvoeding. Maar vooral: ze moeten eten, wanneer ze trek hebben, doch 't moet sobere kost zijn.
Ik at de rijst van de kippen op en 't smaakte me best.
Maar ondanks die vreterij (dat mag ik toch wel zeggen), was ik er een moment raar aan toe.
Ja! vind je die mop niet kostelijk! Ik ... ik ... ik ben afgekeurd voor den militairen dienst.
Jij!!?? ...
Ja waarachtig! ik ... ben ... afgekeurd ... voor ... den ... militairen ... dienst! Dat moet je hooren. 'n Paar maanden voordat ik moest loten, begon ik plotseling geweldig te groeien. 't Kan best zijn, dat 't van de kippenrijst kwam, maar ik groeide, dat ik er beroerd van werd. 'k Was net een sliert asperge, lang, dun en slap.
‘Wat voer jij uit?’ vroeg de militaire dokter die me keurde.
‘Niks!’ antwoordde ik.
‘Niks? ... Nou, dat staat je mooi je ouders op te vreten. Of hebben die zooveel geld, dat jij niks behoeft te doen?’
‘Mijn ouders hebben geen cent,’ zei ik netjes.
‘Nou, waarom voer jij dan geen bliksem uit?’
‘Omdat ik niks uitvoeren kan!’ antwoordde ik. ‘Ik ben zoo slap als een vaatdoek.’
‘Ja! dat zie ik,’ merkte de dokter op. ‘Weet jij wel, mannetje,’ vervolgde de dokter, ‘dat jij voorzichtig moet leven. Je weet misschien niet, wat het is, maar jij bent scrofuleus. Daar behoef je nou op geen stukken na aan dood te gaan, dat niet, maar als jij je niet goed voorziet, kan je een erge ziekte krijgen.’
Enfin, ik werd afgekeurd.
En weet je, wat ik toen gedaan heb? Wel! ik ging tweemaal zoo lang in de duinen en in de zon liggen, vrat tweemaal zooveel rijst, tweemaal zooveel peen, tweemaal zooveel eieren, en fietste 's avonds tweemaal zoo lang. En 5 maanden nadat ik afgekeurd was, woog ik bij de 90 kilogram en won ik ... het Kampioenschap van Nederland.
Dat vertel ik nou expres om alle ouders, die zwakke kindertjes hebben, moed te geven.
Achter het kermisterrein lag de wielerbaan: that beautiful track!
Nu, indertijd zal de baan wel mooi geweest zijn, doch toen de Wereldkampioenschappen werden verreden, was zij 24 jaar oud. Er was wel iets aan de bochten veranderd, maar je kunt
| |
| |
nu eenmaal van een oude baan geen nieuwe maken en dus haperde er nog al iets aan.
Bij een lengte van een derde Engelsche mijl, dus van 536½ Meter, had zij wijde bochten, die weinig gelegenheid gaven om te plongeeren. ‘'t Zou hier hard trekken worden, op dat lange, rechte eind.’
Wat het loopvlak betreft: de baan was scherp. Zij was van een materie welke op cement geleek, een mengsel van cement en gravel, en zij had dientengevolge iets korreligs. Bovendien was zij niet uit een stuk gemaakt, maar samengesteld uit groote platen, die niet goed aansloten, waardoor dus in de breedte van de baan sleuven waren ontstaan, waarop de banden stootten.
Zij ‘vrat’ dan ook banden. De ploeg der Deensche amateurs welke den vorigen middag had getraind, had dertien lekke banden gekregen. 't Veiligste was dan ook zwaardere banden te rijden.
Die had Moeskops echter niet bij zich, maar al hàd hij ze gehad, dan was 't nog de vraag, of hij ze zou gebruiken. Want de renners van minder kwaliteit, die niets te verliezen en alles te winnen hadden, zouden 't er natuurlijk op wagen en er de lichtste bandjes omleggen, wanneer hij zwaardere nam.
Neen! ... de baan ... de atmospheer ... 't beviel Moeskops niets in New Brighton.
Hij wilde maar, dat hij er weg was.
Zaterdag 5 Augustus werden de series verreden en den daarop volgenden Maandag zouden de halve beslissingen plaats hebben.
Zouden! zeggen wij, want het is er niet van gekomen.
Moeskops reed in de eerste serie met den Franschman Poulain, den Italiaan Bergamini en den Amerikaan Orth, en daar zoowel de eerstaankomende als de tweede aankomende in de halve beslissingen werden geplaatst, was het een vrij veilige rit. Moeskops nam de leiding en reed oudergewoonte hoog, 'n 1½ Meter van het hek, waar, voor den attenten renner, het gevaar van ingesloten te worden, het geringst is. Toen op 250 M. Bergamini naar voren schoot, zeilde Moeskops met Poulain aan zijn wiel omlaag en had met flinke duwen den Italiaan te pakken om hem 100 M. voor de eindstreep zonder moeite te passeeren en (met Poulain als tweede) te winnen.
Toen kwam hij op het middenterrein bij ons zitten en ‘bekeken’ wij beiden, over en weer opmerkingen makende, de overige ritten.
Nu ... heb je het nu gezien, zei Moeskops, dat zwakkeren het zoo kunnen aanleggen, dat zij een veel sterkeren ‘breken’?
Ja! we hadden het gezien ... tot tweemaal toe.
't Was in de serie van Kaufmann, dat het voorviel.
De Zwitser had daarin tot tegenstanders den Italiaan Moretti,
| |
| |
den Belg Van Bever en den jeugdigen Australischen Amerikaan Horder. En gezien de toenmaals middelmatige kwaliteit van Van Bever en Horder, meende Kaufmann, dat het voor hem ‘opgelegd pandoer’ was, dat hij ('t zij als eerste, 't zij als tweede) in ieder geval geplaatst zou worden. Vol zelfvertrouwen nam Kaufmann de leiding en op 400 M. voor de streep lag hij nog voorop. Zijn fout was, dat hij beneden aan het kantje van de baan reed en juist toen hij den spurt zou inzetten, liep de kleine Horder langs hem heen, ja! bijna langs hem heen. Hij reed precies op de roode lijn en toen zijn achterwiel met het voorwiel van Kaufmann gelijk lag, stopte hij.
Binnendoor kon Kaufmann niet en toen hij tegentrapte om Horder te laten voorgaan en dan buitenom te passeeren, trapte Horder ook tegen, waardoor hij opgesloten bleef. Op dat moment zetten Van Bever en Moretti den spurt in en zij wonnen met stukken, want Horder liet Kaufmann eerst ‘los’, toen hun overwinning vast stond.
Kaufmann protesteerde, want zeide hij, hij was gecoupeerd. Dit was echter per sé niet geschied. Horder had hem volgens den rennersterm afgestopt ‘opgesloten’, maar niet gecoupeerd. De fout lag bij Kaufmann, die te laag had gereden en Horder daardoor gelegenheid gaf hem ‘vast te houden’.
De jury accepteerde echter het protest en sprak uit, dat overgereden moest worden. De jury kon Horder niet disqualificeeren (zij mag een renner slechts voor disqualificatie voordragen) maar wel kon zij een beperkte boete opleggen en Horder werd dan ook met 100 francs boete gestraft.
Deze uitspraak verscherpte de verstandhouding nog meer en toen er overgereden werd, hadden de samenzweerders er iets anders op gevonden, om Kaufmann klein te krijgen.
Direct na den start liep Horder weg en daar de overigen rustig bleven, ging Kaufmann hem achterna. Toen hij na 250 M. Horder te pakken had, stopte deze, waarop ook Kaufmann inhield. Doch nauwelijks verslapte hij of Van Bever demarreerde van de vierde plaats en nam stellig 35 M. voorsprong. Nu ging Kaufmann weer den Belg achterna. Toen hij echter, na ongeveer 200 M. gejaagd te hebben, tot de conclusie kwam, dat de Belg zoo kundig ontsnapt was, dat het de vraag was, of hij hem te pakken zou krijgen, hield hij andermaal in. Hij besloot nu voor de tweede plaats te rijden. Doch direct daarop liep (uit derde positie) Horder andermaal weg en eerst op 300 M. voor de finish had Kaufmann hem ingehaald. En in één adem door moest hij toen den spurt inzetten. Moretti, die bij al deze ontsnappingen Kaufmann als gangmaker had laten dienst doen, bleef ook nu als aan zijn wiel geplakt. Op 100 M. voor de streep was zijn taak aangebroken. Hij ondernam een aanval op den totaal uitgereden Zwitser, die, krijtwit
| |
[pagina t.o. 80]
[p. t.o. 80] | |
Boven: Voorop Frank Kramer, daarachter Arthur Spencer en op eenige lengten, voor den sprong gereed, Moeskops. In het midden: (links) De start van the big match Kramer-Moeskops.
(rechts) Hoe Moeskops van Kramer won.
Beneden: (van links naar rechts) Eaton, Moeskops, Kramer. Voorts Moeskops als ‘Amerikaan.’
| |
[pagina t.o. 81]
[p. t.o. 81] | |
Start van de finale van het Wereldkampioenschap 1922 te Parijs. Van links naar rechts: Spears (2e), Degraeve (3e), Moeskops (1e). Achter Spears staat Bailey. Moeskops wordt gestart door Gerard Leene.
Moeskops wint ten tweeden male het wereldkampioenschap (Parijs 1922). Hij passeert de finish ‘met een Spears vastgenageld aan zijn wiel gelijk een hazenwindhond aan de flanken van een hert.’
| |
| |
van uitputting, den Italiaan moest laten passeeren. Van Bever was dus eerste en Moretti tweede, en zoo werd de sterkste dus niet geplaatst.
De vier renners waren ‘zoo dood als een pier’, maar toch kwam er op de witte gezichten van Horder, Van Bever en Moretti nog een glimlach.
Heb je nu gezien, zei Moeskops, welk een beperkt talent Kaufmann is.
Als hij over een demarrage had beschikt, had hij er toch direct op moeten vliegen. Het duurt bij hem te lang eer hij op gang is.
En als tacticus is 't er toch een van 't jaar nul.
In den eersten rit rijdt hij te laag en vraagt hij er gewoon om, om ingesloten te worden. En in den tweeden rit gaat hij eerst Horder achterna, toen Van Bever en daarna Horder nog eens. Toen Van Bever wegging had hij hem moeten laten gaan en had hij in het midden van de baan moeten gaan rijden in een behoorlijk tempo om verrassingen te voorkomen. Dan had hij het met Moretti wel gebolwerkt. Heusch! man, geloof mij nu toch, geen andere eerste klasse renner is zoo eenvoudig te slaan, als Kaufmann.
Hij kent van zekere dingen te weinig en is dientengevolge een ongecompliceerd renner.
Misschien krijg ik hem in de beslissing, want je zult zien, de repêchage wint hij wel en dan is hij toch nog geplaatst.
Zoo geschiedde, Kaufmann won de herkansing van Bergamini, Schilles en Leene. En zoo kwamen dus in de halve beslissingen uit: Moeskops, Poulain, Van Bever, Moretti, Kaufmann, Bailey en Degraeve (die van Schilles en den Australiër Halpin hadden gewonnen) en Spears en De Bunne (die er - in combine met Ellegaard - Leene hadden uitgereden).
Maandag zouden de halve beslissingen en de beslissing gereden worden. Maar het regende Maandag, en om drie uur regende het nog. Even later hield het op met regenen en na 'n half uurtje te hebben gewacht (op cementen banen zakt het water gauw weg) belde de Jury de renners bijeen. Er zou gereden worden.
Ja! alles goed en wel, maar dan zullen we eerst een proefrondje maken.
Dat zou Moeskops doen.
Nu was de baan inmiddels droog genoeg geworden, maar ... 's ochtends was op verzoek van de wedstrijd-commissarissen de roode lijn, die hier en daar wat zwak was, overgeschilderd. Door die 4 c.M. breede streep van nog versche olieverf, zakte het water begrijpelijkerwijze niet heen. Er bleven druppels op staan.
En nu zien wij Moeskops bij het ingaan van de slappe bocht
| |
| |
nog mikken. In langzaam tempo liep hij geleidelijk hooger, totdat hij op de gladde roode lijn reed en ... natuurlijk onderuit gleed. Zijn fiets gleed weg en hij zat op de baan.
‘Ik rijd per sé niet op die gladde baan,’ verklaarde Moeskops. ‘Iedereen heeft kunnen zien, hoe gevaarlijk het is.’
Enfin, er zou dan maar gewacht worden, tot de baan nog droger was. De luchten zeilden echter uit de Iersche Zee aan en toen het weer begon te regenen, werden om vijf uur de wedstrijden afgelast.
De gedelegeerden van de U.C.I. delibereerden gewichtig en ten leste werd aangekondigd, dat, aangezien verschillende deelnemers morgenochtend zouden moeten afreizen om elders contracten te kunnen vervullen, met toestemming van Engeland nu was overeengekomen, dat de Wereldkampioenschappen in September zouden worden voortgezet ... te Parijs.
‘Hoe is 't ie?’ knipoogde Moeskops, die het heelemaal niet op New Brighton begrepen had, tot ons. ‘Zag je me mikken?’
Brave lezer, dien avond wisten wij de groote kermis daar langs de Mersey te waardeeren.
Wij zijn er met de jongens heen gegaan, hebben in draaimolens en montagnes russes gezeten, zijn van draaiende tafels geslingerd, en hebben er zooveel dolle uitbundigheden begaan, dat de toekijkende droge phlegmatieke Engelschen er van begonnen te transpireeren.
Toen vonden wij de kermis ... joppe!
|
|