Geheel in deze lijn, immers tartenderwijze, is zijn eerste wedstrijd tot stand gekomen.
Hij stond met zijn fiets, waarop een mand waarin zich ongeveer 50 hoenders bevonden, op een erf onder Monster toen een boerenknul de opmerking maakte, dat Moeskops een rotfiets had. Die boerenjongen was de zoon van den baas, maar Moeskops was ‘in zijn eer getast’ en had op dat moment maling aan baas en zoon en zaken tegelijk weshalve hij dien ‘pummel’ dan ook subiet de volle laag gaf.
‘'n Rotfiets ...!! al kwam jij, leelijke boerenkinkel! met de mooiste fiets van heel Monster, dan ben ik op mijn rotfiets nog veel eerder in den Haag dan jij.’
De ‘boerenkinkel’ diende van repliek en noemde hem een ‘vuilen opschepper’ dien hij wel even zou leeren z'n grooten bek te houden.
‘Nou! ik doe het met je,’ zei de boerenzoon, ‘maar dan moet je een minuutje wachten want dan ga ik even de racefiets van mijn broer halen.’
Moeskops had er geen idee van, wat een racefiets was, maar toen hij de boerenjongen met die fiets zag komen, dacht hij: ‘Rooiem!’ wat heeft die vent een mooie spullen.
‘Ik zie hem nog komen,’ vertelt Moeskops, ‘een prachtfiets, groen met biesjes en de bovenbuis naar voren afloopend. En toen die knul die fiets had klaar gezet, zei hij, dat hij nou nog even zijn fietsschoenen moest halen.
Daar kwam hij aan op lage schoenen - ik zie die dingen nog - met twee riempjes, die met een gesp opzij werden gesloten! Verdomd, ik was 'n beetje onder den indruk gekomen, maar later steunde ik er toch weer op, dat er géén één was, die mij, 's avonds bij het “naloopertje” spelen kon krijgen en dat die boerenlummel dat dan toch zeker ook wel niet zou kunnen. Voor de securiteit nam ik de mand van mijn fiets, want ik dacht, je kunt nooit weten wat voor een rare snurker het is. Nou! daar gingen we!
Ik wou dien knul eerst wel wat in de gaten houden, doch toen ik hem zag wegspartelen had ik het al gezien. Ik ging hem achterna, trapte hem voorbij en bleef zoowat 'n honderd meter voor hem rijden. Ik keek steeds naar hem om en riep dan: kiep! kiep! kiep! kiep!, net zooals ze op het erf de kippen roepen. Toen keerde ik terug en lachte ik hem uit en terwijl de boeren hem bespotten, bracht ik hem aan het verstand, dat hij te min was om me met hem te meten.
Dat is mijn eerste wedstrijd geweest en toen ik naderhand weer in Monster kwam hoorde ik, dat die knul en zijn broer aan hardrijden deden en voor de beste rijders van het dorp golden.’