| |
| |
| |
[15]
Er zijn twee typen in de sport: geboren athleten en gekweekte. Gekweekte athleten zijn gelijkmatig, geboren athleten zijn dat niet.
De leider, de trainer, de coach, dient op dit punt zijn discipelen te kennen. De geboren sportman is voor hem het moeilijkste sujet. De geboren sportman is zo rijk met gaven begiftigd, hij is dermate voorbestemd, dermate met speciale talenten toegerust, dermate ‘bevattelijk’ voor zijn sport, dat hem datgene ‘aan-waait’, waar de gekweekte sportman voor moet ploeteren. Daarnevens is zijn physieke constitutie doorgaans van kapitale aard. Hij is een monument van macht en kracht, hij heeft een groot weerstandsvermogen, de perfecte gezondheid laait in hem op en.... dit maakt hem vaak overmoedig, zowel in zijn sport als in zijn levenshouding.
Het volk zegt van zo'n type: het kan bij hem niet op. Het zegt ook: hij is onverslijtbaar. Maar het zegt ook: hij brandt aan twee kanten. Het komt hierop neer, dat hij meer kan verdragen, dat hij zich meer kan veroorloven (zijn kapitale corpus kan immers tegen een stootje) en.... dát hij zich ook meer veroorlooft. Ongestraft! Wacht even.
Ongestraft blijft het niet goede in de sport nooit.
Doch er zijn takken van sport en wel de groepssporten, zoals voetbal (waarin de taak verdeeld ligt), waarin het lijkt, alsof de geboren crack van een en ander geen
| |
| |
hinder ondervindt. Men ziet het in die sporten minder dan in de individuele sporten, behalve vanzelfsprekend op de lange duur.
In de individuele sporten, waarin de athleet de taak alleen te vervullen heeft en hij de last alleen heeft te dragen en waarin fouten en zwakheden niet door een te hulp snellende groepsgenoot kunnen worden gecorrigeerd, is het anders. In deze sporten wordt de geboren athleet steeds en steeds door den gekweekten athleet, die zonder uitzondering bijzonder serieus, nauwgezet in zijn sport en zeer ijverig is, opgejaagd. De gekweekte athleet (en zij vormen de meerderheid) is een product van langdurig oefenen, van algehele toewijding gepaard met vrijwel doorgefourneerde ontzeggingen, hij is het resultaat van sport-cultuur, van technische, physieke en psychische cultuur en vervolmaking. Hij is kunstmatig gegroeid en opgebloeid en deze kunstmatige cultuur kan minder stootjes verdragen.
De geboren athleet, die van huis uit een voorsprong op hem heeft, handelt vaak overmoedig. Hij is immers toch beter toegerust, hij neemt het met zijn training en met een en ander minder nauw, en dan op 'n moment komt hij tot de ervaring, dat de gekweekte man met zijn toewijding en ijver de afstand overbrugd heeft, dat deze hem vlak op de hielen is gekomen en dat hij, indien hij niet oppast - onttroond zal worden.
De geboren athleet (indien hij tenminste het geluk heeft sport-ijdel en eerzuchtig te zijn; Nurmi noemde den athleet een product van geduld, energie, egoisme
| |
| |
en eergierigheid) min of meer opgeschrikt en verontrust, werpt zich dan geheel op zijn sport en wij hebhen het gezien, dat zo iemand dat bleef doen. En dan stonden we voor de grote figuur, die jaren eenzaam op zijn post bleef staan en in die jaren de vorm van een wereldkampioen bleef vertonen. Doch heel vaak hebben wij het anders gezien.
Wij zagen dan (men denke bijv. aan Jaap Eden), dat de geboren athleet, die zich weer geheel toegewijd had gedragen, den gekweekten concurrent een serie overdonderende nederlagen bezorgde (zoiets van: mannetje ik zal je laten zien, wie jij bent en wie ik ben), doch na zovele weken.... daar kwam de gekweekte weer opzetten. En dit gevoel van telkens en telkens te worden opgejaagd en te worden aangezet door iemand, aan wien hij zich toch feitelijk superieur weet; het vage voorgevoel, dat die ijverige, nauwgezette gekweekte hem, den superieure, toch er onder zal krijgen; het zelfverwijt, hetwelk de kop begint op te steken, en de gramschap over de physieke onmacht even nauwgezet en degelijk te zijn als die gekweekte, die toch eigenlijk inferieur is, dit alles maakt den geboren athleet tot het moeilijke sujet voor den leider, die met hem heeft om te gaan. Ook de geboren athleet, die wèl toegewijd is, is een moeilijk type. Doordat het bij hem zo gemakkelijk gaat, is hij wars en eigenzinnig. Wat naar het gareel zweemt, schuwt hij. Hij staat als voortreffelijk toegerust sportman, als crack, ver boven de norm, hij is ab-normaal, en als alle ab-normalen bezit hij ‘les
| |
| |
défauts de sa qualité’. Er is met die typen ‘geen land te bezeilen’. En zij hebben één ding gemeen, waar men ter aarde ook komt, dat zij gretig vinnig tegenover sport-officials staan, met wie zij dan ook in alle landen overhoop liggen.
De crack weet, dat hìj het is, die de sport groot en geliefd maakt en de geënerveerde crack (want dat zijn zij allen, want als hij niet prikkelbaar is, dan ìs hij geen crack, dan kan hij geen crack zijn) ziet de sportbestuurders als controleurs, die wereldkampioenen zijn in het ‘massregeln’, in het bijzonder van cracks. Hij verwijt hun geen begrip te hebben van de psyche van den crack en van diens moeilijkheid, hij verwijt hun ‘ambtenarij’, bureaucratisch despotisme, omhoogklimmerij via de ruggen der uitblinkers, hij noemt hen plegers van dom machtsvertoon enzovoort.
En nu pleiten wij den crack allerminst vrij, maar dat sportbestuurders en officials vaak - en veel - schuld hebben aan conflicten met cracks, daar zouden wij tal van staaltjes van kunnen aanhalen.
En dan kunnen wij den crack geen ongelijk geven, wanneer hij als een der oorzaken van deze conflicten noemt: geen begrip hebben van de psyche van den crack, en gebrek aan tact.
‘Er is geen land met die kerels te bezeilen,’ ‘het zijn over het paard getilde kwasten,’ ‘het zijn aanmatigende pedante gewichtelingen,’ ‘irriterende typen,’ ‘zenuwpatiënten’ (gaat u maar door, meneer!) zeker, zeker, zeker!.... maar wij hebben maar uiterst zelden een
| |
| |
werkelijken crack ontmoet (wel van die halve cracks, die verbeten zijn op de werkelijke cracks) met wien niet te praten viel. Als hij voelt, dat ge hem kent, als hij voelt, dat ge de psyche van den sportman kent, als ge hem in sport-psychologische zin peilt, en als ge een paar opmerkingen of slechts één opmerking maakt, waaruit hem blijkt, dat ge van de sport, van het sportleven en van den sportman iets meer hebt gezien dan ‘het behangsel’, dan de uiterlijkheid, dan valt er wel degelijk met den crack te praten, want iedere crack is getroffen en iedere crack is dra veroverd, wanneer hij een raak woord hoort op het gebied waar zijn geest rondwijlt en op het terrein waar hij de zoeker, de taster, de delver is, waar hij de man is die voelt, doch vaak niet weet te definiëren. Het gaat bij den crack waar het bij zovelen in het gewone leven om gaat: om respect en vertrouwen. En bij den crack worden deze niet veroverd met een reglement in de hand; bij den crack worden deze veroverd door dien leider, die hem psychisch weet te peilen en in puike zin weet te treffen, die hem psychisch de spiegel voor houdt en zegt hoe hij de sportvlekken uit die spiegel kan krijgen, die hem richting bezorgt in zijn sportpsychisch leven, denken en voelen, en die hem iets verder brengt dan hij in die richting reeds was.
***
De geboren athleet, de natuur-crack, van wien een Frans sportman heeft gezegd: ‘il est trop brillant pour être regulier’, heeft met zichzelven veel meer last dan
| |
| |
de gekweekte, en van de weeromstuit heeft hij daardoor ook meer last met anderen.
Men verwijt den crack prima donna-kuren.
Maar de crack is op zijn gebied een artist. Dit vergeet men te vaak. Hij, de topmens in de sport, is evenzeer artist als bijv. de topmens in de muziek, de grote gevierde dirigent, de grote zanger, de zeldzame violist.... Van deze artisten verdraagt men de.... nu ja, laten wij maar zeggen de eigendommelijkheden; men vergoelijkt ze, men vindt ze zelfs pikant, interessant, men verwerkt ze tot succes-anecdoten, men accepteert hun ‘grillen’ met vriendelijkheid. Men legt deze artisten, deze topmensen, een andere maatstaf aan, terwijl toch in de psyche gemeenschappelijke trekken zijn en het verschil alleen ligt in het gebied: bij den een geestelijk gebied, bij den ander lichamelijk.
En tóch zijn de cracks op alle gebied - hoezeer dit gebied ook moge verschillen - familie van elkaar. Het zijn topmensen, artisten, dragers van dezelfde spanningen enz.
Van den topmens in de sport verdraagt men evenwel niets. Het is máár sport. Men verwìjt hem zijn eigendommelijkheid. Men gooit hem zijn grillen honend voor de voeten. In de sportpers takelt men hem toe. Hetzelfde gezelschap, dat zich door den crack-dirigent laat intimideren, dat zich door den zanger een trap laat toedienen en dan nog strijkages maakt, vonnist den cracksportman bij het minste of geringste en geeft hem dan nog een gemene trap na. Als het kon een dood-trap!
| |
| |
In het laatst van 1928 heeft prof. R. Casimir in ‘De Telegraaf’ een artikel geschreven, hetwelk ook over sportmensen handelde. Dit artikel had tot opschrift: ‘Topmensen’.
Wij lichten er slechts enkele volzinnen uit.
‘De topmensen zijn nodig voor hen, die lager dan zij zelven staan. Zij kunnen hun betekenis in zichzelve hebben, zij zijn waardevol door hun topprestaties op zichzelf, maar zij krijgen hun grootste betekenis door hun invloed op de gemeenschap.
Dit geldt op elk gebied.’
--------------
‘Soms worden hun verdienste of genialiteit ontkend, of althans onderschat, omdat, wat zij voor ons bereikt hebben, voor ons een natuurlijke vanzelfsprekendheid is geworden.
Het is mogelijk, dat het werk der topmensen hunzelf eer, voordeel of genoegen brengt. Vooral in 't economisch leven plegen de begaafden (of de gelukkigen) voordelen te trekken van hun arbeid en de vruchten van arbeid en genie kunnen zeer groot en vele zijn! Het is ook mogelijk, dat de topmens - en dit is waarschijnlijk zéker het geval - veel leed ondervindt. Het leed van onbegrepenheid, van spot, van miskenning. Soms dat van tegenwerking, ontbering.’
--------------
‘Al deze dingen maken, dat de topmens in conflict met zijn medemensen komen kan.
Zij begrijpen hem niet en vinden hem een dwaas. Zij zijn
| |
| |
jaloers op hem, als hij succes heeft. Zij ontkennen zijn betekenis of de moeilijkheid van zijn werk. Wel te goeder trouw. Zij zien de zwarigheden niet, juist omdat het een topmens zo gemakkelijk afgaat.’
--------------
‘Mogelijk ook haten zij hem, omdat hij hun eigen kleinte bewust maakt en zij zich door hem vernederd voelen. Dat laatste is domheid.’
--------------
‘Het is voor een klein land als het onze misschien wel het grote nadeel, dat wij niet de toppen kunnen zien en erkennen. Vooral Nederland bezit weinig heldenverering en veel kleinzielige, kleinburgerlijke, over horretjes naar het binnenleven spiedende, nieuwsgierigheid en jaloezie’.
--------------
Dit is zoals gezegd, van prof. Casimir.
Kijk eens, wij ‘verdedigen’ den sportcrack niet, wij pleiten niets goed, wij trachten slechts enig begrip te vormen, een aanduiding te geven, dat hij is zoals hij is door zijn ‘crack-zijn’, dat zijn onbegrepen en aangevochten ‘luimen’, zijn lichtgeraaktheid, zijn stemmingen en wrevelwekkende gedragingen uit dezelfde psychische machten en aandoeningen stammen, welke hem de ab-normale figuur op zijn gebied deden worden.
Als dit begrip is doorgedrongen tot leiders, sportbestuurderen, officials en sportpers, zullen zich minder conflicten met cracks voordoen en zal men tegenover conflicten een mildere houding aannemen.
|
|