| |
| |
| |
[6]
De moordende seconde! Onbegrepen gemoedsbeweging. De athleet jaagt zijn innerlijke geladenheid op tot maximale spankracht, en deze doet hem dan plotseling de sterke daad verrichten, waar hij even te voren weifelend van heeft afgezien.
Dit opjagen is een proces van enkele minuten, vaak zelfs van weinig seconden. Het is mede een proces van concentratie.
Wij zullen daar iets van vertellen.
Jaren geleden woonden wij de nationale kampioenschappen in het gewichtsheffen bij.
De voorzitter van de leidende organisatie was een intellectueel, die de krachtsport, de z.g. zware athletiek, nooit had beoefend. Hij had het voorzitterschap aanvaard, omdat de desbetreffende Bond een representatieve figuur, een man met ‘poids’ naar buiten uit, behoefde. De technische bemoeiingen liet hij aan andere functionarissen over. Toen wij de zaal binnentraden, waar de elite van de krachtsport zich had verzameld, wenkte de voorzitter ons om naast hem te komen plaats nemen. En elk op onze wijze hebben wij toen onze aandacht aan de gewichtentillerij geschonken.
Aan het eind van de avond had de clou plaats.
Wij stonden voor zware kerels van de zwaarste afdeling en twee van hen waren er nog aan bod gebleven. De rest had reeds afgedaan.
Er was zoiets van 123 K.G. gestoten en toen er nog 'n
| |
| |
paar K.G. was bij gedaan, bleek dit een der twee te machtig te zijn. De overgeblevene, 'n zekere Verheijen indien wij ons goed herinneren, liet toen de halter verzwaren tot 135 K.G. Hij wilde het kampioenschap behalen op een wijze welke hem zou sieren, hij wilde de toeschouwers het maximum van zijn athletische vermogen laten zien, hij wilde hun de hoogste waar voor hun geld geven, en nadat een der jury-leden om stilte had verzocht, maakte Verheijen zich voor zijn krachttoer gereed.
Hij stond op enkele meters van de halter, rekte zich, haalde diep adem, keek gespannen naar de halter, deed, steeds met de ogen op de halter gericht, enige passen voorwaarts en toen iedereen dacht, dat hij zich zou bukken om de stang van de halter te grijpen, haalde hij weer diep adem en begon toen, steeds naar de halter kijkend, heen en weer te lopen.
Toen ging hij weer op enige meters afstand recht tegenover de halter staan, hij rekte zich weder, haalde weer diep adem, schreed met afgemeten passen in grijpklare houding naar de halter, greep de stang, tilde de halter 'n handbreedte op, alsof hij hem voor zijn gevoel nog eens wilde wegen.... en zette de halter weer neer.
Wéér liep hij even heen en weer, steeds het oog op de halter gericht houdende, wéér schreed hij met afgemeten passen in grijpklare houding naar de halter, wéér tilde hij hem 'n handbreedte van de vloer om hem toen, na aarzeling, nogmaals neer te zetten.
| |
| |
En andermaal ging hij op enkele meters afstand recht tegenover de halter staan.
Toen gingen zijn schouders omhoog en leek het alsof zijn machtige borst nog machtiger werd; schielijk en vastberaden kwam hij naar voren, hij bukte zich snel, greep de halter, gooide hem op tot voor de borst en stootte hem, bij een kreunend geluid, meteen omhoog. 'n Donder van applaus deed de zaal trillen en de voorzitter, staande, applaudisseerde energiek mee.
Maar, weer gezeten, boog hij zich naar ons toe en zei hij 'n tikje spottend: ‘Het komt mij voor, dat daar een flinke portie theater bij was, want hij had datzelfde toch wel in eens kunnen doen.’
Dat hebben wij toen met klem bestreden.
Dat naar de halter gaan en weer weggaan, dat in grijpklare houding er naar toe benen om de vracht dan slechts even op te tillen, te wegen, dat steeds maar kijken naar de halter bij het heen en weer stappen, dat spannen van de borst en dat heffen van de machtige schouders, dat willen en dat aarzelen en dan weer wijken, tot driemaal toe, neen!.... daar zat geen grein aanstellerij in. Er gebeurde daar iets in dien sterken kerel; voor hem bestond er op dat moment geen zaal en geen publiek, voor hem bestond er slechts de halter, het zware gewicht, waarvan hij wist, dat het 't uiterste kruimeltje fut van zijn stieren-corpus behoefde om het te kunnen verwerken. Dat gaan en weggaan, .... wel! .... er gebeurde iets in dien man; hij was doende zich strijdklaar te maken, hij was bezig zich te concentreren.
| |
| |
Toen hij de eerste keer naar de halter liep, meende hij klaar te zijn. Hij voelde echter, dat hij van binnen nog niet gereed was, dat hem nog overtuiging ontbrak. Bij dat gaan en weer weg gaan mobiliseerde hij al zijn innerlijke krachten, en toen hij als het ware die krachten voelde groeien en hij door zelf-beïnvloeding tot een opwindende overtuiging was gekomen, toen de vervoering in hem was, waarvan wij ook bij ‘het krankzinnige kwartiertje’ gewaagden, toen, en toen eerst greep hij de halter om hem ook overtuigend omhoog te gooien.
'n Tweede keer zou hij het niet gekund hebben.
En wel, doordat hier in één moordende seconde al de spankracht was verbruikt, welke deze superbe athleet in het machtige arsenaal van zijn physiek had verwekt. Hier explodeerde de kracht.
En na zo'n explosie is het kracht-vat leeg.
***
Maar om dan nog even op dat gaan van den athleet naar de halter en op dat wijken van hem terug te komen, dit concentrerende doen - het is toch vanzelfsprekend - ziet men ook in andere sporten.
Om maar eens een voorbeeld te noemen: op de Olympische Spelen te Berlijn hebben wij niet één deelnemer aan het nummer schoonspringen de sprong zien ondernemen, zonder dat hij eerst meerdere malen sprongklaar over de springplank was gegaan.
Zij, die gratie zochten bij technische volkomenheid deden hetzelfde als de man met de halter.
| |
| |
Laten wij echter terugkeren tot den gewichtheffer om tevens terug te keren tot de vervoering, waarvan wij reeds zeiden, dat zij geen onderbreking, geen stoornis, geen interruptie verdraagt.
Dienzelfden athleet - indien wij het wel hebben - is het volgende overkomen.
Op 'n wedstrijd was hij andermaal het langst aan bod gebleven, daar was hij trouwens kampioen voor. En tot besluit wilde hij weer zijn top-gewicht stoten.
Hij stond weer voor de halter, schreed er naar toe, liep weer heen en weer, schreed er andermaal naar toe, lichtte de halter even op en week weer terug, kortom, hij ‘bracht er zich in’, waarmede hij bedoelde, dat hij zich innerlijk prepareerde en de spanning opjoeg.
Toen hij ten leste bij volle lading voor de halter stond en zijn borst zich spande, zijn schouders omhoog gingen en hij het gewicht werkelijk te lijf wilde gaan.... zei iemand iets tegen hem.
Het effect was verbazingwekkend.
Hij keek op als iemand die wakker schrikt, weifelde even en bulderde toen los.
Jury-leden susten hem, zij brachten hem zover, dat hij weer achter de halter ging staan.
Hij keek naar de halter, hij liep er naar toe.... maakte een diep mismoedig gebaar en.... verliet het tooneel. Hij voelde, dat hij het niet meer kon; hij voelde zich ‘leeg’.
Spreek nooit tot een sportman, die vlak voor zijn uiterste krachtinspanning staat, gij stoort hem.
| |
| |
Zeg als jury-lid, als starter slechts het strikt nodige. Athleten, die zich hebben ingeleefd, vooral de sprinters en de springers, die zich hebben geladen met explosie-stof, zijn op dat ogenblik welhaast hyper-sensibel.
Treed niet, zelfs niet met een bemoedigend woord, vlak voor de start in hun concentratie, in hun vervoering. Wij hebben een directeur van een sportpark - de man was eerst kort in deze functie - onthutst op ons zien toekomen.
Hij begreep niets van hetgeen er aan de hand was. Hij noemde ons de naam van een renner, die algemeen als een vriendelijke, beleefde en voorkomende jonge man bekend stond en om zijn aangenaam optreden alom werd gewaardeerd. Toen deze renner zich naar de start begaf - het betrof een wedstrijd, welke voor hem als een Ehrensache gold - had de directeur, die het toch zo uitmuntend met hem kon vinden, dien renner bemoedigend toegesproken. En nu was deze directeur onthutst, want die renner had hem toegebeten: stik! en hij had hem de rug toegekeerd.
‘Je moet je ook niet met een sportman bemoeien, die voor een grote verrichting staat,’ voegden wij den directeur toe, ‘dat zal je mogelijk later wel leren begrijpen. Die man verkeert in een toestand, welke niet die van den gewonen burger is. Als hij behoefte heeft aan bemoeienis, geeft hij dat zelf wel te kennen.’
Onmiddellijk nadat de wedstrijd was geëindigd, kwam de renner op dien directeur toegelopen. En zijn excuses aanbiedend zei hij: ‘Als de mensen dit nu maar eens
| |
| |
'n beetje meer wisten, dat je op zo'n moment in staat van opwinding verkeert. De ene dag is de andere niet, maar er zijn dagen, dat je letterlijk niets kunt verdragen. Dat hangt 'm af van de situatie, waarin je verwikkeld wordt. Ze praten wel van 'n kalmen athleet. Kijk die en die eens, die is toch kalm. Larie! dat is de buitenkant. Als hij werkelijk kalm is, zal hij nooit hoog grijpen. 'n Sportman moet geënerveerd zijn, moet op ontploffen staan.’
Als ze dat maar 'n beetje meer wisten!
Ja! ook de bondsbestuurderen, de verenigingsleiders, de officials, de jury-leden, de pers.... Wij hebben in de sportwereld, in de sport-arena's talloze conflicten zien ontstaan en wij hebben athleten gevonnist gezien, terwijl de schuld eerder lag bij den official, die de psychologische staat van den athleet niet kende.
Wij vragen u het bovenstaande te willen vasthouden, omdat wij ook daar later op zullen terug komen.
***
Nog even roepen wij in uw geheugen den gewichtheffer, die naar de halter ging, die wilde optillen en niet tilde, terug ging omdat.... omdat hij zich nog niet voldoende geladen gevoelde.
In alle sporten hetzelfde, doordat in alle sporten de mens eender is.
Het geschiedde bij een wedstrijd polsstok hoogspringen. Het ging om de beslissende sprong, de sprong welke over de eerste prijs besliste. De athleet stond gereed. Hij greep de polsstok en stond als een statue. Toen
| |
| |
kwam er weer leven in hem. Hij liet de stok, horizontaal, in zijn handen dansen. Toen verstarde hij weer tot een statue. Hij stond daar recht, de pols tot de aanloop gereed, bewegingloos, het vonkende oog gericht op de hoge lat daar ver voor hem. 'n Athleet in beraad, 'n athleet in zelfstrijd. Toen liet hij de polsstok horizontaal weer dansen. Hij mat met vonkend oog de afstand en toen, plotseling, met lange passen, welke zich daarna driftig verkortten, snelde hij, de pols gericht, naar de springlat. Dáár.... hoep!.... dáár zou hij de pols steken.... doch.... hij plantte de stok niet en liep onder de lat door.
‘Hij nam zijn aanloop niet goed, hij was de juiste maat kwijt!’ merkte een jury-lid naast ons op.
Wij nemen met dergelijke gangbare verklaringen geen genoegen. Dat is onze gewoonte niet. Onze ervaring is, dat sommige sport-officials vol zitten van zwevende gemeenplaatsen, welke op grond van de deskundige functie van den official klakkeloos worden geaccepteerd.
Het is voor sommigen dier functionarissen een axioma, dat, wanneer een polsstok hoogspringer zijn aanloop heeft genomen en hij dan niét springt, hij in dat geval zijn aanloop niet goed heeft genomen en ‘hij de juiste maat kwijt was’.
Maar wij zijn het den athleet gaan vragen.
‘Waarom deed je de sprong niet de eerste keer, waarom liep je onder de lat door? Was je de maat kwijt, was je aanloop verkeerd?’
| |
| |
‘Neen!’ antwoordde hij. ‘Dat was het niet, ik miste nog wat. Op het moment, dat ik zou afzetten, had ik geen brandstof genoeg. Er was nog geen vlam genoeg in me. De tweede keer had ik de overtuiging, dat ik de sprong zou halen.’
Kijk, dat was hetzelfde als bij den gewichtenheffer.
Nog niet innerlijk gereed. Nog geen spanning genoeg, nog geen vervoering.
|
|