| |
| |
| |
[5]
Wij hebben hiervoren reeds gezegd: concentratie en psychologische aanvoelingen in de sport zijn niet voor iedereen. Zij waren wel voor Chapman, den enen groten kenner van spel en spelers, zij waren veel minder voor Hugo Meisl, den anderen kenner van spel en spelers en den creator van het prachtige Wunder-team.
Tegen het einde van zijn loopbaan als leider van het Oostenrijkse voetbal, beging Meisl kort na elkaar twee fouten op sportpsychologisch gebied en beide wreekten zich onmiddellijk. De eerste fout beging hij in Engeland, de tweede fout beging hij te Amsterdam.
Als de succesrijke leider van het succesrijke Wunder-team was Meisl de verheerlijker van techniek en van technische bravoure; de hoge waarde van ‘het andere’ vermocht hij niet te zien. Zijn successen waren zonder dát tot stand gekomen Voilà!
Toen wij in 1928 tijdens een bezoek aan Wenen vele uren in gezelschap van Hugo Meisl en andere Weense voetbalprominenten doorbrachten, konden wij onze oren niet geloven.
Het gaat hier om de omringing van Meisl, om het milieu, hetwelk hem hier, op eigen bodem, aanjoeg. Er viel niet meer te getuigen, dat in dit milieu de liefde voor voetbal heerste. De grenzen der liefde waren hier verre overschreden. Dit milieu was bezeten van voetbal. En het was bezeten van een wereldomvattende superioriteits-gedachte op dit speciale gebied.
| |
| |
Op voetbalgebied zou de ganse wereld aan Wenen ondergeschikt zijn, twijfelloos. Hier ‘op eigen terrein’ werd geen reserve in acht genomen. Oostenrijk had niet deelgenomen aan de Olympische Spelen, welke enkele maanden te voren te Amsterdam hadden plaats gevonden. En Uruguay had gewonnen. Uruguay oppermachtig en daarna Argentinië.
Ja!.... als Wenen er niet was.
Engeland ging er ook aan!
Het was toen Meisl, die over zijn lievelingsdenkbeeld begon: de wereldtournée met zijn Wunder-team.
Hij sprak van de succes-tournée, alsof hij in Dreamland leefde. Het maximum aan overwinningen in een minimum van tijd.
Nu waren wij juist uit Boedapest gekomen, waar wij de wereldkampioenschappen wielrennen hadden bijgewoond en waar wij een tiental dagen te midden der kampioenen op dit gebied hadden verkeerd. Wij hadden voor de zoveelste maal de spanningen leren kennen, die in deze kampioenen, aan de vooravond van de strijd om de hoogste titel, heersen en toen wij daar met Meisl over spraken en wij deze zaken op voetbalgebied transplanteerden en hem te kennen gaven, dat elke voetbalploeg, dus ook de zijne, bij een kolossale, aan wedstrijden rijke rondreis op conflicten in de spanning móést stranden en toen wij daarbij aanvoerden, dat naarmate zijn successen zouden toenemen bij den volgenden tegenstander de kracht der begeerte om als succes-breker op te treden zich in beangstigende mate
| |
| |
zou ontwikkelen en dat Meisl's ploeg dus op korte termijn in successie tegen ploegen had te spelen in dewelke een speciale-gelegenheids-spanning huisde (een innerlijke geladenheid, welke een tournée-ploeg onmachtig is van start tot finish te onderhouden), bleek ons uit Meisl's tegenwerpingen, dat deze dit alles als quantité négligeable beschouwde.
Techniek en technische bravoure, positie-spel en mensen bedreven als machines, daarin lag alles en daarin lag het geheim van de macht en van de overwinning. Het was een kwestie van meer en van mindere technische en lichamelijke vaardigheid. Er mocht bij den tegenstander daar van binnen een en ander zich ontwikkelen, dat zou hij niet ontkennen, maar wel ontkende hij, dat deze factor beheersend en doorslaggevend zou kunnen zijn.
Brillante techniek, daar ging het om.
Hoe groot was dan ook onze verbazing, toen wij in 1933 vernamen, dat Hugo Meisl zich op concentratie cum annexis had geworpen. Het is ons verborgen gebleven, wat bij hem in dezen de doorslag heeft gegeven, welke drijfkrachten hem er toe hebben gebracht. Hadden ervaringen op het groene veld hem er inmiddels de ogen voor geopend, dat het toch wel degelijk aanbeveling verdient aan technische vaardigheid en technische bravoure nog ‘dat andere’ toe te voegen, of was hij onder de indruk gekomen van de resultaten, welke Nederland met zijn practisch weinig oefenende en dus ook technisch minder ontwikkelde ploeg had bereikt, of
| |
| |
had hij iets van Chapman vernomen, die toch over een ploeg beschikte, welke het meest schitterende technische materiaal bezat, doch die desondanks de psychologische factoren in het geding bracht .... in ieder geval:
Hugo Meisl had zich op concentratie geworpen. Hij wilde Engeland slaan, Engeland op eigen bodem, en bij deze greep naar de suprematie had hij concentratie als een hulp-divisie binnen gehaald. Hij reisde met zijn Wunder-team naar Londen en .... begon daar met een fout. Hij liet n.l. zijn spelers een gewone league-wedstrijd bijwonen, waarvan het spel-peil in het algemeen veel hoger staat dan dat hetwelk het heterogene, immers niet ingespeelde, Engelse Elftal pleegt te zien te geven, en waar in die league-wedstrijd excellent voetbal werd gedemonstreerd, meenden de Oostenrijkse spelers, dat zij in het Engelse Elftal, hetwelk immers uit uitgelezen league-spelers bestond, een super-Wunder-team tegenover zich zouden krijgen. Meisl had dus zijn spelers de gelegenheid verschaft zich.... te laten intimideren.
Die deuk in het moreel meende Meisl nu in weinige dagen weg te kunnen concentreren. Hij betrachtte concentratie als iemand die meent, dat er in concentratie iets te forceren valt. Hij hield de leden van het Wunder-team in hun hotel, in hun eigen appartementen, om maar ongestoord aan voetbal te kunnen denken, terwijl toch iedereen, die met concentratie vertrouwd is weet, hoe averechts een dergelijke gedragslijn werkt. Want uren, uren achtereen geconcentreerd denken bij lichamelijk
| |
| |
omlummelen, vermoeit het denken, en vermoeid denken betekent soezerig en landerig worden, betekent spanningverlies, betekent afzakken naar een gevoel van verveeldheid, een verfoeibaar element voor den sportman, van wien aanstonds de topprestatie wordt gevraagd. Hier werden dus niet de dagen van afwachten met de ploeg doorgewerkt op een wijze, welke boeiend was, dat wil zeggen, levendig voor de geest en waarbij die geest toch de climax bereikte, waarvan hiervoren reeds sprake is geweest. Deze greep van Wenen naar de oppermacht mislukte. Engeland won op rustige wijze. Van een heroïsch gevecht, van een bijna dramatische worsteling van Engelse zijde was geen sprake geweest. De verplichting daartoe was Albion door Wenen niet opgelegd. Reeds spoedig had Engeland een voorsprong van 3-0 verkregen, waarna de Engelsen het bedaarder aan gingen doen om ten slotte, zonder in werkelijk gevaar te zijn geweest, met 4-3 te winnen. Hiermede had Meisl insiders doen zien, dat hij in deze materie niet thuis was.
***
Voor hem, die er evenwel nog aan mocht twijfelen, dat Hugo Meisl tegenover de grote waarde der psychologische factoren in de sport inderdaad vreemd stond, releveren wij, wederom ter waarschuwing en dus ter lering, nog de volgende gebeurtenis, welke - evenals bovenstaande - interessant is buiten de figuur van Meisl om. Na de match tegen Engeland, op de terugreis naar Wenen, deed Meisl met zijn Wunder-team Amster-
| |
| |
dam aan om een wedstrijd tegen het Nederlands Elftal te spelen. Men had bij hem, na de Engelse reis, enige voorzichtigheid mogen verwachten. Wij hebben daar echter niets van bemerkt.
De avond voor de dag, waarop deze wedstrijd Nederland-Oostenrijk werd gespeeld, had er te Amsterdam een bijeenkomst plaats, waar Nederlandse voetbalofficials onder het gehoor van Hugo Meisl zaten. Want Meisl hield daar een causerie over Oostenrijks voetbal en over het Wunder-team, en toen hij te kennen gaf, dat er de volgende dag iets schoons en iets machtigs te zien zou zijn, beging hij een psychologische blunder. Het Wunder-team, zo zeide hij, zou morgen zijn volle kracht laten zien en het zou op topkracht door blijven spelen tot de laatste seconde toe.
‘Als het voor ons 7-0 is’, riep hij uit, ‘zullen wij doorgaan om er 8-0 en 9-0 van te maken!’
Welk een psychologische fout!
Ligt het niet voor de hand, dat de leider van de Nederlandse ploeg zich verkneukelde en dat hij Hugo Meisl uit dankbaarheid wel de hand had willen drukken? Hier heeft men een voorbeeld in de sport van het langs psychische weg versterken van den tegenstander. Meisl laadde hier de accu van het verzet. Hij riep hier machtige krachten tegen zichzelven in het leven. En nu de match.
Met de allergrootste moeite, na zich tot de laatste seconde toe tot het uiterste te hebben ingespannen, bracht het fameuze Wunder-team het tot 1-0, dank zij
| |
| |
Ontwikkeling tijdens de moordende seconde.
| |
| |
Gratie en kracht.
| |
| |
een nog allerminst superieur doelpunt, een sofgoaltje volgens de volksmond.
Een overwinning door een professionele Wonderploeg op een ploeg van amateurs behaald, dermate roemloos, dat zij in Oostenrijk als een onthutsende nederlaag werd opgevat en Meisl zijn invloed deed inboeten.
De 3-4 nederlaag tegen Engeland viel nog te dragen, alhoewel moeilijk. De 1-0 overwinning op de Nederlandse amateurs verdroegen de met oppermachtswaan gedrenkte voetbal-gemoederen niet.
Maar hij had toch weinige jaren te voren te Wenen, plein du coeur in het onderonsje, gezegd: ‘Er mag bij den tegenstander daar van binnen nog zoveel groeien, er mag zich daar ontwikkelen wat men wil.... brillante techniek, daar gaat het om.’
Gaarne zij natuurlijk toegegeven, dat brillante techniek van de hoogste waarde is, maar de brillante techniek dient toch ook nog ‘bezield’ te zijn.
***
Gemoedstoestand. Emotie.
Wij zullen nu nog een ander historisch geval van het geestelijk injecteren van den tegenstander ter tafel brengen.
In 1934, te Amsterdam, bij de ontmoeting Nederland-België, was het Nederlands Elftal prachtig op dreef. De Nederlandse aanvalslinie werkte als een scoring-machine. Nederland maakte 6 doelpunten, 7 doelpunten, 8 doelpunten, 9 doelpunten.
'n Toeschouwer, meegesleept in de kolk van zijn dol
| |
| |
enthousiasme, bezondigde zich toen aan een grove smakeloosheid jegens de gasten.
Hij schreeuwde: Tien!.... Tien!.... Tien!
Deze onbetamelijke aanvuring werkte op meerdere opgewonden toeschouwers aanstekelijk. Weldra nu schreeuwde de gehele hoek, waar die schreeuwlelijk was gezeten: Tien!..... Tien!.... Tien!
Men wilde dubbele cijfers zien.
Doch welk wonder geschiedde daar?
Wat speelde zich daar in het Belgische Elftal plotseling af? De Belgen, die door de Nederlanders totaal overspeeld waren geworden, die hopeloos in verwarring waren geraakt en van het kastje naar de muur liepen, werden in 'n oogwenk andere mensen, andere spelers. Plotseling dreven zij Nederland terug, plotseling deden zij de overheersing van Nederland te niet. En in stede dat Nederland zijn score kon verhogen, had Nederland zich duchtig te weren om meerdere tegenpunten te voorkomen. De Belgen waren in eens gelijkwaardige tegenstanders geworden, neen, meer dan dat. Zij waren in het bezit van het initiatief gekomen.
Zeg voor ons part wat gij wilt; .... de mens heeft nu eenmaal 'n dooddoener bij de hand, die voor hem voldoende is; waar hij genoegen mee neemt, waar hij het bij laat.
In werkelijkheid speelde zich hier toch een wonderlijk proces af.
De innerlijke bewogenheid, de emotie deed de kraan opengaan van een psychische bron, welke de physiek
| |
| |
met krachten voedde, welke de nauwkeurigheidsdrang hevig aanwakkerde en het nauwkeurigheidsvermogen verhoogde. Het waren dezelfde mensen met dezelfde spieren, met dezelfde voetbalvermogens, doch door een simpele psychische aandrang werden zij andere spelers, topspelers.
De innerlijke spanning trad hier tevens op als verscherpster, als veredelaarster van de techniek.
|
|