Metabletica of leer der veranderingen
(1956)–J.H. van den Berg– Auteursrechtelijk beschermdBeginselen van een historische psychologie
[pagina 249]
| |
EpiloogL'homme arrive novice à chaque âge de la vieGa naar voetnoot1, deze gedachte is in de psychologie niet populair. Uitgaande van het postulaat der onveranderlijkheid, legt de psycholoog de lotgevallen van het leven bij voorkeur in een ver verleden, waardoor hij het leven kan beschrijven als ‘ontwikkeling’, als een ontplooiing van eens gegeven mogelijkheden. De continuïteit die zo ontstaat is de continuïteit van het terugzien. Terugziende op het leven, lijkt het leven vloeiend, geleidelijk, het nieuwe is absent. Maar het leven zelf rekent met wat komt, het ziet vooruit en is in letterlijke zin nieuwsgierig. Met het historisch verleden staat het niet anders. Terugziende is de geschiedenis van een volk of van de mensheid continu, het ene tijdvak vloeit uit het andere voort, de historische personen voltrokken alleen wat zich met noodzaak aan hen kenbaar maakte. Op het ogenblik echter, dat geschiedenis ontstaat, is alles ongewis. Niets is noodzakelijk. De historische personen handelen, zij worden niet gedreven. De loop der dingen ligt in handen van enkele vermetelen. Geschiedenis is geschiedenis van grotenGa naar voetnoot2, van grote beslissers - zij zijn tegelijk de grote verantwoordelijken. In dit boek werd meermalen teruggezien; het verleden moest dan verschijnen in de gedaante van continuïteit, want terugzien betekent: continu maken. Verplaatst men zich echter in het verleden, dat is: maakt men het verleden tot heden, tracht men de betekenis van de woorden of de daden te bespeuren toen zij nog niet geëgaliseerd waren door de gebeurtenissen die volgden, dan blijkt een ander karakter. Men houdt zijn adem in en constateert met voldoening, of met ontzetting, dat de beslissingen zo uitvielen, en niet anders. | |
[pagina 250]
| |
Zo wilde ik, dat de lezer zich met mij in de kamer bij Ulm bevond, met spanning de gebeurtenissen in die kamer volgde en de uitslag ervan betreurde. Het was niet nodig, dat Descartes de dingen de betekenis gaf van uitgebreidheid, waardoor hij alles gelijk maakte en de continuïteit der voorvallen stichtte. Zo wilde ik, dat de lezer met mij in de spreekkamer van Breuer stond en met spanning het démasqué der hypocrisie volgde. Het had ook anders kunnen lopen. Zo wilde ik, dat de lezer zijn hart vasthield, toen hij bemerkte, dat Freud, in de verslagenheid van het ogenblik, van het heden dat de zieken ziek maakte, wegzwenkte naar het verleden - waardoor zij aan dit verleden gingen lijden en ons aller bestaan aan dit lijden verwant maakten. Het was niet nodig geweest. Ik wilde, dat de lezer zag, dat de historische psychologie als leer der veranderingen geen plaats laat voor historisme. Het lijkt nu en dan zo, de historische psycholoog moet nu en dan terugzien; de continuïteit echter, die van dit terugzien het gevolg is, verbreekt hij door zich in het historische ogenblik te verplaatsen met adequate emotie. Descartes was opgewonden, toen hij het verschiet van een nieuwe wetenschap zag, Breuer had niets van koele wetenschappelijkheid toen zijn patiënte het glas leegdronk, Freud was, naar eigen woorden, radeloos. Wetenschappelijke ontdekkingen zijn emotionele ontdekkingen. Zo geeft dan ook de emotie de juiste maatstaf voor het wetenschappelijk oordeel. De redelijke emotie. |