XLIII.
‘As ik oes Wiecher missen mus, dan meugen zie mij ok wal wegbrengen,’ heeft Roelfien eens aan Sina gezegd.
Als het bericht van Wiecher's overlijden Sina bereikt, schieten haar dadelijk die woorden te binnen. Ze denkt er een oogenblik over na en gelooft, dat er een grond van waarheid in ligt. Ze kent Roelfien zoo goed, ze weet, hoe haar gansche ziel door Wiecher werd ingenomen. Wiecher beteekende voor Roelfien het leven. En nu is Wiecher gestorven. Hoe zal Roelfien het dragen?
Ze was in lang niet bij haar ouders. Nu besluit ze te gaan. Niet als Wiecher begraven wordt, ofschoon ze hem graag zou volgen, maar een paar dagen later. Ze komt niet voor Wiecher, die heeft geen troost meer noodig. Het is Roelfien, voor wie ze gaat. Zoo'n dag als het huis vol is met vreemden, komt alles niet tot zijn recht. Later is dat anders, dan kan ze bedaard met haar spreken en haar alles eens laten vertellen. Toen ze in den zomer thuis was, heeft Roelfien niet over Wiecher's ziekte gesproken. Haar broer, die haar voor een paar weken bezocht, heeft het haar verteld, maar niet, dat het zoo ernstig was. 't Is zeker nog onverwacht gegaan. Zooveel te zwaarder de slag, denkt Sina. 't Zal Roelfien moeilijk vallen hem te dragen.
Als Sina het steegje door komt, ziet Roelfien haar aankomen. Ze loopt naar buiten en grijpt Sina's handen. ‘O, Sinao, Sinao, now is Wiecher weg, o, was ik ok maor weg!’
‘Dat most niet zekgen, Roelfien, do hest klein Haarm nog en dien olden. Nee, zoo magst niet praot'n. Hest veul verleuren, maor hest nog genogt overholl'n um veur te leev'n.’
In de keuken gekomen, gaat Sina bij haar zitten en Roelfien vertelt haar onder tranen de lijdens-